ECLI:NL:RBNHO:2023:10883

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
10405174 PA EXPL 23-1
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vastlegging van een pachtovereenkomst en afwijzing van ontbinding en ontruiming

In deze zaak heeft de pachtkamer van de Rechtbank Noord-Holland op 1 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [Eiser 1] en [Eiser 2] aan de ene kant, en de erven van [erflater] en [gedaagde 5] aan de andere kant. De eisers hebben een vordering ingesteld om de tussen hen en de gedaagden bestaande pachtovereenkomst schriftelijk vast te leggen. De gedaagden hebben daarentegen een tegenvordering ingediend tot ontbinding van de pachtovereenkomst en ontruiming van de gepachte percelen. De pachtkamer heeft vastgesteld dat de pachtovereenkomst in 1982 mondeling tot stand is gekomen en dat de eisers als rechtsopvolgers van de oorspronkelijke pachter moeten worden aangemerkt. De pachtkamer heeft geoordeeld dat de eisers niet tekortschieten in de nakoming van de pachtovereenkomst en dat de tegenvordering tot ontbinding en ontruiming niet kan worden toegewezen. De pachtkamer heeft de vordering van de eisers toegewezen en de tegenvordering van de gedaagden afgewezen. Tevens zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10405174 \ PA EXPL 23-1 WD
Uitspraakdatum: 1 november 2023 (bij vervroeging)
Vonnis van de pachtkamer in de zaak van:

1.[Eiser 1] ,

gevestigd te [plaats 1] ,
verder te noemen: [Eiser 1] ,
2. [eiser 2] ,wonende te [plaats 1] ,
verder te noemen: [eiser 2] ,
eisers,
gemachtigde: mr. E.H.M. Harbers,
tegen

1.[gedaagde 1] ,wonende te [plaats 2] ,

2.
[gedaagde 2] ,wonende te [plaats 2]
,
3.
[gedaagde 3] ,wonende te [plaats 3] ,
4.
[gedaagde 4] ,wonende te [plaats 4] ,

(hierna: gezamenlijk aangeduid als: de erven,

5.
[gedaagde 5] , (hierna: [gedaagde 5] ),wonende te [plaats 1] , in zijn
hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [erflaatster] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. E.H.M. Harbers,

1.Het procesverloop

1.1.
[Eiser 1] en [eiser 2] hebben bij dagvaarding van 10 maart 2023 een vordering tegen de erven en [gedaagde 5] ingesteld. De erven en [gedaagde 5] hebben schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 3 oktober 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting zijn van partijen nog de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van [eiser 2] en [Eiser 1] :- de conclusie van antwoord in reconventie met producties,
- de bij brief van 29 september 2023 overgelegde producties;
van de zijde van de erven en [gedaagde 5] :- de akte overlegging producties.

2.De feiten

2.1.
In of voorafgaande aan 1982 is [erflater] (hierna: [erflater] ) eigenaar geworden van een aantal percelen tuinbouwgrond achter [adres] te [plaats 2] , kadastraal bekend, [kadastrale aanduiding 1] (hierna: de percelen tuinbouwgrond.
2.2.
De percelen tuinbouwgrond werden toen al jaren krachtens een mondelinge pachtovereenkomst (onder)gepacht van [gedaagde 1] door de vader van [eiser 2] , [betrokkene 1] of een aan hem gelieerde vennootschap genaamd [Eiser 1] , handelend onder de naam [Eiser 1] . Deze vennootschap zal worden aangeduid als [Eiser 1] .
2.3.
[Eiser 1] is met ingang van 25 mei 2011 uitgeschreven bij de registers van de Kamer van Koophandel.
2.4.
Op 9 maart 1989 is [Eiser 1] (eiseres sub 1) opgericht. [eiser 2] is bestuurder van [Eiser 1] .
2.5.
Op 20 juli 2003 is [erflater] overleden. Ten tijde van zijn overlijden was hij gehuwd met [erflaatster] . De erven zijn de kinderen van [erflater] en [erflaatster] . De erven zijn allen erfgenaam van [erflater]
2.6.
Op 21 november 2021 is [erflaatster] overleden. [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zijn de erfgenamen van [erflaatster] . [gedaagde 1] is geen erfgenaam van [erflaatster] . [gedaagde 5] is de executeur testamentair van deze nalatenschap.
2.7.
Op 20 juli 2022 hebben de erven en [gedaagde 5] een verzoekschrift bij de pachtkamer ingediend tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Bij ditzelfde verzoekschrift hebben zij de pachtkamer verzocht dat [eiser 2] en [Eiser 1] zullen worden veroordeeld om diverse stukken, waaronder door hen met derden gesloten teeltcontracten, aan de erven en [gedaagde 5] af te geven.
2.8.
Bij beschikking van 30 januari 2023 heeft de pachtkamer een voorlopig getuigenverhoor bevolen. Bij dezelfde beschikking heeft zij [Eiser 1] op straffe van een dwangsom veroordeelt om diverse stukken aan de erven en [gedaagde 5] af te geven, waaronder de teeltcontracten 2016 tot en met 2022 met diverse telers. [eiser 2] is niet tot afgifte veroordeeld.
2.9.
[Eiser 1] heeft verschillende stukken, waaronder teeltcontracten aan de erven en [gedaagde 5] verstrekt.
2.10.
Op 8 juni 2023 heeft het voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden.

3.De vordering

3.1.
[Eiser 1] en [eiser 2] vorderen dat de pachtkamer bij vonnis de tussen gedaagden enerzijds en primair [Eiser 1] althans subsidiair [eiser 2] anderzijds bestaande reguliere pachtovereenkomst schriftelijk vastlegt.
3.2.
[Eiser 1] en [eiser 2] voeren daartoe aan dat [Eiser 1] momenteel als rechtsopvolger van [Eiser 1] bij de in 1982 tot stand gekomen pachtovereenkomst is te beschouwen. Indien niet [Eiser 1] pachter is, is dat [eiser 2] , volgens de eigen stellingen van de erven en [gedaagde 5] . De destijds mondeling tot stand gekomen pachtovereenkomst is nimmer op schrift gesteld en dit dient alsnog te gebeuren.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
De erven en [gedaagde 5] voeren de volgende verweren. [Eiser 1] en [eiser 2] zijn niet als pachter bij de pachtovereenkomst betrokken. De hoedanigheid van pachter die [Eiser 1] destijds had, is nooit op één van beiden overgegaan. Zij gebruiken de percelen tuinbouwgrond zonder recht of titel en moeten dit gebruik staken.
Voor zowel één van beiden wel als pachter valt aan te merken, schiet [Eiser 1] c.q. [eiser 2] tekort in de nakoming van de pachtovereenkomst. [Eiser 1] c.q. [eiser 2] heeft teeltcontracten met derden gesloten. [Eiser 1] c.q. [eiser 2] teelt daarmee niet meer eigen rekening en risico, wat zij op grond van de pachtovereenkomst verplicht zijn te doen. Daar komt bij dat deze bedrijfsvoering het risico op insleep van moeilijk bestrijdbare ziekte en plagen verhoogt. Gelet op deze tekortkoming dient de pachtovereenkomst, voor zover deze tussen partijen bestaat, door de pachtkamer te worden ontbonden en dient [Eiser 1] c.q. [eiser 2] de percelen tuinbouwgrond te ontruimen.
4.2.
De erven en [gedaagde 5] vorderen bij wijze van tegenvordering dat de pachtkamer:
(i) voor recht verklaart dat tussen partijen geen pachtovereenkomst bestaat;
(ii) voor recht verklaart dat [Eiser 1] c.q. [eiser 2] niet hebben voldaan aan de veroordeling die is opgenomen in de beschikking van de pachtkamer van 30 januari 2023 en dat zij een bedrag van € 10.000,00 aan dwangsommen hebben verbeurd;
voorwaardelijk:
(iii) de pachtovereenkomst tussen partijen ontbindt;
(iv) [Eiser 1] c.q. [eiser 2] veroordeelt tot ontruiming van de gepachte percelen tuinbouwgrond.
4.3.
[Eiser 1] en [eiser 2] voeren verweer tegen de tegenvordering.

5.De beoordeling

de vordering en de tegenvordering
5.1.
De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
wie is pachter?
5.2.
Ter zitting is over de eigendomsverhoudingen betreffende de percelen tuinbouwgrond het volgende duidelijk geworden. De erven zijn als erfgenaam van [erflater] ieder voor een deel (mede)eigenaar van de percelen. In die hoedanigheid zijn zij allen als medeverpachter te beschouwen en om die reden zijn zij in deze procedure betrokken. Dit geldt ook voor [gedaagde 1] , die geen erfgenaam is van [erflaatster] .
Ook [erflaatster] was (mede)eigenaar van de percelen tuinbouwgrond. Voor zover de percelen tuinbouwgrond deel uitmaken van de nalatenschap van [erflaatster] is [gedaagde 5] als executeur testamentair exclusief bevoegd deze nalatenschap en de betreffende erfgenamen in deze procedure te vertegenwoordigen. Om die reden is hij in deze procedure betrokken.
5.3.
[Eiser 1] respectievelijk [eiser 2] vordert dat de pachtkamer de pachtovereenkomst tussen partijen schriftelijk vastlegt. Om deze vordering te kunnen toewijzen, is vereist dat komt vast te staan dat er sprake is van een pachtovereenkomst waarbij één van beiden als pachter is betrokken. Naar het oordeel van de pachtkamer wordt aan dit vereiste voldaan, omdat de oorspronkelijke hoedanigheid van [Eiser 1] als pachter is overgegaan op [Eiser 1] . De pachtkamer legt dit uit.
5.4.
Vast staat dat de hier centraal staande pachtovereenkomst medio 1982 mondeling is gesloten door [erflater] en [Eiser 1] .
Dat bij (de toenmalige vertegenwoordiger van) [erflater] bekend was dat de bedrijfsvoering binnen [Eiser 1] in handen was van [betrokkene 1] (de oorspronkelijke oprichter) en diens zonen, waaronder [eiser 2] , blijkt uit de aanhef van de door deze vertegenwoordiger op 13 april 1982 verzonden brief [1] . Deze aanhef luidt:
“Mijne Heren,”. Deze brief is weliswaar gericht aan “ [Eiser 1] ”, maar partijen gaan er eensgezind van uit dat hiermee wordt gedoeld op [Eiser 1]
5.5.
Dat [Eiser 1] thans nog steeds als pachter moet worden aangemerkt, is door geen van partijen aangevoerd. Duidelijk is dat deze vennootschap, voor zover deze nog bestaat, thans niet actief is en dat zij al tientallen jaren niet meer betrokken is bij de agrarische activiteiten op de percelen tuinbouwgrond waar het hier om gaat.
5.6.
[Eiser 1] is in 1989 opgericht en de bedrijfsvoering binnen [Eiser 1] werd gedaan door [betrokkene 1] en zijn twee zonen, [eiser 2] en [betrokkene 2] . Op enig moment is de onderneming van [Eiser 1] ingebracht in [Eiser 1] en is de pachtovereenkomst door [Eiser 1] overgenomen. Wanneer de agrarische activiteiten zijn overgegaan van [Eiser 1] naar [Eiser 1] , hebben partijen niet concreet gemaakt, maar duidelijk is wel dat deze overgang heeft plaatsgevonden binnen enige jaren na de oprichting van [Eiser 1] . Zo schreef de rentmeester van [gedaagde 1] op 25 april 1996 een brief aan “
[Eiser 1]” over het gebruik van de percelen tuingrond door die vennootschap. Op 2 juni 2006 schreef de rentmeester van, inmiddels, de erven van [erflater] opnieuw een brief aan “
[Eiser 1]” over het gebruik van de percelen tuingrond de wens de mondelinge pachtovereenkomst om te zetten in een schriftelijke. [2] .
5.7.
De pachtkamer stelt voorts vast dat de erven en [gedaagde 5] dan wel hun rechtsvoorgangers zich nimmer hiertegen hebben verzet. Niet eerder dan bij brief van hun gemachtigde van 19 januari 2021 is namens de erven en [gedaagde 5] het standpunt ingenomen dat [Eiser 1] niet als pachter zou moeten worden beschouwd, (maar [eiser 2] !). Wel hebben de erven en [gedaagde 5] althans hun rechtsvoorgangers al die tijd de door [Eiser 1] gedane betaalde pachtsommen zonder protest in ontvangst genomen.
5.8.
De pachtkamer gaat voorbij aan de stelling van de erven en [gedaagde 5] dat niet [Eiser 1] maar [eiser 2] als feitelijk gebruiker en als pachter zou moeten worden aangemerkt. Vast staat dat [eiser 2] op 9 maart 1989 [Eiser 1] heeft opgericht en dat hij sindsdien middels deze vennootschap zich bedrijfsmatig met de bollenteelt bezig houdt. Dat hij daarnaast ook nog op eigen naam en voor eigen rekening en risico een agrarische onderneming heeft, hebben de erven en [gedaagde 5] onvoldoende onderbouwd. Ook overigens blijkt dit nergens uit.
5.9.
Aldus is er sprake van langdurig voortgezet agrarisch gebruik door [Eiser 1] met instemming van de erven en [gedaagde 5] althans van hun rechtsvoorgangers, terwijl daarvoor door [Eiser 1] door middel van het betalen van de periodieke pachtsom een tegenprestatie wordt geleverd. Hiermee is komen vast te staan dat tussen de erven enerzijds en [Eiser 1] anderzijds een pachtovereenkomst bestaat. Dat [Eiser 1] recht heeft op en belang heeft bij schriftelijke vastlegging daarvan, hebben de erven en [gedaagde 5] niet weersproken. De primaire vordering van [Eiser 1] , waartegen voor het overige geen verweer is gevoerd, is toewijsbaar als na te melden. De bij wijze van tegenvordering door de erven en [gedaagde 5] gevorderde verklaring voor recht ligt hiermee voor afwijzing gereed.
ontbinding van de pachtovereenkomst?
5.10.
De voorwaarde waaronder de erven en [gedaagde 5] hun tegenvordering tot ontbinding van de pachtovereenkomst en ontruiming van het gepachte hebben ingesteld, is hiermee in vervulling gegaan. De pachtkamer moet zich daarom buigen over de vraag of [Eiser 1] tekort schiet in de nakoming van de pachtovereenkomst en de pachtovereenkomst om die reden moet worden ontbonden.
De pachtkamer vindt van niet. Uit hetgeen hierna wordt overwogen, blijkt waarom.
5.11.
De erven en [gedaagde 5] hebben twee gronden aangevoerd waarom zij van mening zijn dat [Eiser 1] tekort schiet in de nakoming van de pachtovereenkomst. In de eerste plaats stellen zij dat [Eiser 1] is overgestapt op contractteelt. Aldus teelt zij niet meer voor eigen rekening en risico, aldus de erven en [gedaagde 5] . Hieraan hebben de erven en [gedaagde 5] ter zitting nog toegevoegd dat door de wisselende contacten van plantmateriaal van diverse opdrachtgevers een verhoogd risico bestaat op insleep van moeilijk bestrijdbare ziekte en plagen.
5.12.
[Eiser 1] heeft hiertegen ingebracht dat zij vanwege persoonlijke omstandigheden binnen de familie [achternaam] sedert 2019 voor bepaalde gewassen contractteeltovereenkomsten heeft afgesloten. Maar dat maakt niet dat zij ter plaatse niet meer voor eigen rekening en risico teelt. De in het kader van de contractteelt gemaakte afspraken, waarmee 50 procent van de bedrijfsomzet wordt gegenereerd, betekenen evenmin dat [Eiser 1] de zeggenschap over het gebruik van de percelen tuinbouwgrond aan derden heeft gegeven. Die rust nog steeds bij [Eiser 1] . Ook voert zij nog steeds voor eigen rekening en risico een agrarische onderneming, aldus [Eiser 1] .
Ook betwist [Eiser 1] dat er sprake is van hoger risico op insleep van moeilijk bestrijdbare ziekte en plagen.
5.13.
De pachtkamer overweegt als volgt.
Uit het enkele feit dat [Eiser 1] voor een gedeelte van de door haar verbouwde gewassen is overgestapt op contractteelt, volgt nog niet dat zij de zeggenschap over het gebruik van de percelen tuinbouwgrond heeft overgedragen aan derden. Evenmin kan daaruit zonder meer de conclusie worden getrokken dat [Eiser 1] ter plaatse niet meer voor eigen rekening en risico handelt. Dit alles is namelijk afhankelijk van de inhoud van de tussen [Eiser 1] en derden afgesloten teeltcontracten. Binnen de agrarische sector is feit van algemene bekendheid dat de voorwaarden waaronder dergelijke teeltcontracten worden afgesloten onderling verschillen. Gelet daarop lag het op de weg van de erven en [gedaagde 5] om aan de hand van de teeltcontracten die door [Eiser 1] aan haar zijn verstrekt, concreet te maken dat (i) [Eiser 1] de zeggenschap over de percelen tuinbouwgrond aan derden heeft overgedragen en (ii) zij niet meer voor eigen rekening en risico handelt. Te meer omdat uit de tijdens het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen van met name [getuige 1] en [getuige 2] , waaruit blijkt dat er voor [Eiser 1] een bonusregeling was overeengekomen. Dit hebben de erven en [gedaagde 5] niet gedaan. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [Eiser 1] hebben de erven en [gedaagde 5] deze gestelde tekortkoming onvoldoende onderbouwd. Derhalve houdt de pachtkamer het erop dat ondanks de aanwezigheid van plantmateriaal van derden ter plaatse [Eiser 1] op de percelen tuingrond nog steeds in overwegende mate voor eigen rekening en risico handelt.
5.14.
Dat de huidige bedrijfsvoering van [Eiser 1] een onverantwoord hoog risico op insleep van moeilijk bestrijdbare ziekte en plagen meebrengt, hebben de erven en [gedaagde 5] evenmin onderbouwd. Dit blijkt ook niet uit het door de erven en [gedaagde 5] overgelegde advies van [adviseur] [3] . Daarbij komt dat namens [Eiser 1] ter zitting naar voren is gebracht dat (i) zij van het risico op ziekten en plagen op de hoogte is, (ii) om die reden contracten met steeds dezelfde bedrijven uit de omgeving afsluit, wat dit risico vermindert, (iii) binnen haar bedrijfsvoering al het mogelijke doet om dit risico tegen te gaan en kennelijk met succes aangezien (iv) [Eiser 1] op de percelen tuinbouwgrond niet te maken heeft met ziekten en plagen. Dit alles hebben De erven en [gedaagde 5] niet weersproken.
5.15.
Al met al is niet komen vast te staan dat [Eiser 1] tekortschiet in de nakoming van de pachtovereenkomst. De voorwaardelijk ingestelde vorderingen tot ontbinding van de pachtovereenkomst en tot ontruiming van de gepachte percelen liggen voor afwijzing gereed.
heeft [Eiser 1] een dwangsom verbeurd?
5.16.
Tot slot ligt voor de tegenvordering van de erven en [gedaagde 5] die ziet op de afgifte van een verklaring voor recht dat [Eiser 1] c.q. [eiser 2] niet hebben voldaan aan de veroordeling die is opgenomen in de beschikking van de pachtkamer van 30 januari 2023 en dat zij een bedrag van € 10.000,00 aan dwangsommen hebben verbeurd. De pachtkamer is van oordeel dat deze vordering voor afwijzing gereed ligt.
5.17.
In de eerste plaats merkt de pachtkamer op dat bij beschikking van de pachtkamer van 30 januari 2023 [Eiser 1] wel, maar [eiser 2] niet is veroordeeld om de betreffende teeltcontracten aan de erven en [gedaagde 5] te verstrekken. Voor zover de gevorderde verklaring voor recht ziet op [eiser 2] kan deze alleen al daarom niet worden afgegeven.
5.18.
Met betrekking tot [Eiser 1] overweegt de pachtkamer als volgt. Op de erven en [gedaagde 5] rust de verplichting te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat [Eiser 1] niet heeft voldaan aan de bedoelde veroordeling tot afgifte van stukken. Zij beroepen zich immers op de rechtsgevolgen van hun stellingen. Vanzelfsprekend kan Bloembollen slechts verstrekken de bescheiden waarover zij beschikt.
5.19.
[Eiser 1] heeft gemotiveerd onderbouwd dat zij alle schriftelijke teeltcontracten waarover zij beschikt, heeft verstrekt. Ter onderbouwing wijst zij erop dat een deel van de contractteelt via een dochtermaatschappij wordt uitgevoerd en dat daarvan geen contracten zijn opgesteld. De erven en [gedaagde 5] hebben vervolgens niet inzichtelijk gemaakt welke stukken waarop de veroordeling betrekking heeft [Eiser 1] nog onder zich zou hebben. In tegenstelling tot de erven en [gedaagde 5] is de pachtkamer niet van oordeel dat het daarmee op de weg van [Eiser 1] lag om alle op de contractteelt door haar verzonden facturen aan de erven en [gedaagde 5] te verstrekken. De veroordeling in de beschikking van 30 januari 2023 ziet slechts op de verstrekking van teeltcontracten en niet op facturen. Omdat [Eiser 1] niet tot het verstrekken van facturen is veroordeeld, is heeft zij door deze verstrekking achterwege te laten niet in strijd met deze veroordeling gehandeld. Het achterwege laten van het verstrekken van facturen leidt daarom niet tot verschuldigdheid van dwangsommen. De vordering tot het afgeven van een verklaring voor recht ligt voor afwijzing gereed.
5.20.
De proceskosten komen voor rekening van de erven en [gedaagde 5] , omdat zij ongelijk krijgen. Met betrekking tot de begroting van de proceskosten wijst de pachtkamer nog op het volgende. In de beschikking van 30 januari 2023 heeft de pachtkamer de beslissing over de proceskosten van de procedure voor het voorlopig getuigenverhoor aangehouden in afwachting van de uitkomsten van deze bodemzaak. Over deze kosten kan nu worden beslist. Ook deze kosten komen voor rekening van de erven en [gedaagde 5] , omdat zij ongelijk krijgen.
De proceskosten zijn te begroten als na te melden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
legt schriftelijk vast de tussen [Eiser 1] , als pachter, en de erven [gedaagde 1] bestaande reguliere pachtovereenkomst voor onbepaalde tijd met betrekking tot de percelen kadastraal bekend gemeente [plaats 1] , [kadastrale aanduiding 2] (3.54.90 ha), [kadastrale aanduiding 3] ( 3.19.20 ha) en [kadastrale aanduiding 4] (7.37.65 ha), tezamen 14.11.75 ha
met ingang van 1 januari 1982 tegen een pachtprijs van € 2.202,94 per hectare met ingang van 1 januari 2007;
6.2.
veroordeelt de erven en [gedaagde 5] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [Eiser 1] en [eiser 2] tot en met vandaag vaststelt op:
voor de procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor:griffierecht € 86,00
salaris gemachtigde € 2.500,00 (5 x € 500,00) [4] kosten getuige nihil [5] voor de bodemzaakdagvaarding € 138,79
griffierecht € 128,00
salaris gemachtigde € 1.000,00 ; (2x € 500,00)
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
6.5.
wijst de vordering af;
6.6.
veroordeelt de erven en [gedaagde 5] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [Eiser 1] en [eiser 2] worden vastgesteld op een bedrag van € 1.000,00 (2x € 500,00) aan salaris van de gemachtigde van [Eiser 1] en [eiser 2] ;
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf, kantonrechter- voorzitter, en [pachtleden] en
bij vervroegingop bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie productie 5 van [eiser 2] en [Eiser 1] bij dagvaarding
2.Zie productie 10 van [eiser 2] en [Eiser 1] bij dagvaarding
3.Zie productie 16 van de erven en [gedaagde 5]
4.1,0 verweerschrift; 1,0 mondelinge behandeling; 0,5 bijwonen getuigenverhoor. Dat komt neer op 2,5 punt, maar omdat zowel [eiser 2] als [Eiser 1] zich in die procedure door een afzonderlijke gemachtigde liet vertegenwoordigen, worden 5 punten toegekend.
5.Het getuigenverhoor was op verzoek van de erven en [gedaagde 5] . De in het proces-verbaal van het getuigenverhoor begrote kosten zijn proceskosten van de erven en [gedaagde 5] en niet van [Eiser 1] en [eiser 2] .