ECLI:NL:RBNHO:2023:10895

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
10742286 \ VV EXPL 23-141
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening huurrecht bij beëindiging affectieve relatie

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, is de vraag aan de orde wie (voorlopig) de huurwoning mag blijven gebruiken na het beëindigen van een affectieve relatie tussen de partijen. De eiser, [eiser], heeft de gedaagde, [gedaagde], op 10 oktober 2023 gedagvaard en vordert dat hij het exclusieve gebruik van de huurwoning aan de [adres] te [plaats 1] mag behouden. De gedaagde heeft hiertegen verweer gevoerd, stellende dat zij een groter belang heeft bij het gebruik van de woning, vooral gezien haar situatie met betrekking tot haar dochter, [minderjarige]. De kantonrechter heeft op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan en geconcludeerd dat de belangen van de gedaagde in deze situatie net iets zwaarder wegen dan die van de eiser. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagde niet bij haar ouders kan verblijven en dat zij afhankelijk is van de woning voor haar stabiliteit en de zorg voor haar dochter. De vordering van de eiser om het exclusieve gebruik van de woning te verkrijgen is afgewezen, maar de eiser krijgt wel toestemming om zijn persoonlijke spullen op te halen, met de voorwaarde dat hij dit 48 uur van tevoren aankondigt. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10742286 \ VV EXPL 23-141
Uitspraakdatum: 26 oktober 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats 1]
eiser
hierna te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. E. Cekic
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats 1]
gedaagde
hierna te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] op 10 oktober 2023 gedagvaard.
1.2.
Op 12 oktober 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Na daartoe verkregen toestemming heeft [gedaagde] bij e-mail van 16 oktober 2023 nog stukken toegezonden. [eiser] heeft hier bij e-mail van 18 oktober 2023 op gereageerd. [gedaagde] heeft zich bij e-mailberichten van 19 oktober 2023 uitgelaten over de (productie bij) de reactie van [eiser].

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, die recent is geëindigd.
2.2.
[gedaagde] heeft een dochter, [minderjarige], van zeven jaar oud. [eiser] heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] is woonachtig bij een pleeggezin. [gedaagde] en [eiser] hebben niet of nauwelijks contact met [minderjarige]. Wel gaat zij regelmatig logeren bij de ouders van [eiser].
2.3.
Partijen zijn vanaf 10 augustus 2021 contractuele medehuurders van de woning aan de [adres] te [plaats 1].
2.4.
[eiser] heeft na het einde van de relatie [gedaagde] gesommeerd om de woning (blijvend) te verlaten. [gedaagde] heeft hier niet op gereageerd.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert primair dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening bepaalt dat [eiser] bevoegd is tot het voortgezet en exclusief gebruik van de huurwoning aan de [adres] te [plaats 1], en dat [gedaagde] wordt veroordeeld de woning te verlaten en niet meer te betreden zonder uitdrukkelijke toestemming van [eiser]. Ook dient [gedaagde] alle sleutels aan [eiser] af te geven, bij gebreke waarvan [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 250,- voor iedere dag of dagdeel dat zij de woning niet verlaat met een maximum van € 25.000,-. Subsidiair vordert [eiser] dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening bepaalt dat [eiser] op een zondag de huurwoning aan de [adres] te [plaats 1] kan betreden om de inboedel en zijn persoonlijke spullen op te halen en dat [gedaagde] gehouden is haar volledige medewerking daaraan te verlenen, bij gebreke waarvan [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 250,- voor elke dag dat zij haar medewerking niet verleent met een maximum van € 25.000,-. Daarnaast vordert [eiser] zowel primair als subsidiair veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd artikel 7:267 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Een voorlopige voorziening in dezen is noodzakelijk, aangezien partijen niet meer samen kunnen leven. Volgens [eiser] heeft hij een groter belang bij het verblijf in de woning dan [gedaagde] en moet het gebruiksrecht van de woning daarom alleen aan hem worden toegekend.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert daartoe aan dat zij een groter belang heeft bij de voortzetting van het gebruik van de woning dan [eiser], omdat zij nergens anders terecht kan. Bovendien wil zij graag een stabiele en veilige thuissituatie creëren, zodat haar dochter op bezoek kan en mag komen. Verder voert [gedaagde] aan dat zij momenteel een uitkering ontvangt en (maatschappelijke) hulp krijgt vanuit de gemeente.

5.De beoordeling

Spoedeisendheid
5.1.
De spoedeisendheid van de vordering is niet betwist. Bovendien staat vast dat partijen niet samen in de woning kunnen verblijven en dat ook de situatie waarin [eiser] in een Airbnb verblijft niet (langer) houdbaar is.
Uitsluitend gebruik
5.2.
Deze zaak draait om de vraag wie (voorlopig) de huurwoning mag blijven gebruiken: [eiser] of [gedaagde]. Daarbij is van belang dat partijen beiden contractueel huurder zijn van de woning. Dit betekent dat de kantonrechter ervan uit gaat dat het huurrecht van de woning aan partijen gezamenlijk toekomt en dat partijen in beginsel gelijke rechten hebben.
5.3.
Op grond van artikel 7:267 lid 7 BW, dat naar analogie wordt toegepast als twee contractuele medehuurders over de exclusieve voortzetting van het huurrecht een geschil hebben, kunnen partijen de rechter in een bodemprocedure verzoeken te bepalen dat de andere partij de huur van de woning met ingang van een bepaald tijdstip niet langer zal voortzetten. Deze vordering is slechts toewijsbaar als dit naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is. Het gaat in deze procedure echter slechts om een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen. De beslissing geldt tot het moment dat in de bodemprocedure uitspraak is gedaan (of partijen iets anders overeenkomen). De kantonrechter zal de vordering van [eiser] dan ook als zodanig lezen.
5.4.
Om te bepalen aan wie het gebruiksrecht van de woning moet worden toegewezen moeten op grond van artikel 7:267 lid 7 BW de belangen van partijen tegen elkaar worden afgewogen. Omdat het gaat om een voorlopige maatregel, zullen met name de huidige omstandigheden bij de beoordeling worden betrokken.
5.5.
Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [eiser] dat de woning destijds op basis van zijn inschrijfduur aan partijen is toegekend. Daarnaast is de woning volledig door [eiser] (en met financiële steun van zijn ouders) ingericht. Bovendien voldoet [eiser] de huur en kosten van de woning. [gedaagde] heeft daar de financiële middelen niet voor. Het is voor [eiser] niet mogelijk om (tijdelijk) bij zijn ouders in [plaats 2] te verblijven, omdat hij dagelijks vroeg in de ochtend op zijn werk in [plaats 1] moet zijn. Hij is dan ook afhankelijk van de woning voor zijn werk. [gedaagde] heeft – in tegenstelling tot [eiser] – geen binding met [plaats 1]. Zij heeft vanaf het moment dat zij meerderjarig werd op vijftien woonadressen ingeschreven gestaan. [eiser] verblijft momenteel in een – door zijn vader betaalde – Airbnb van € 400,00 per week, terwijl [gedaagde] veel familie en vrienden in de buurt heeft wonen waar zij kan verblijven, aldus [eiser].
5.6.
[gedaagde] voert aan dat haar belang om in de woning te blijven zwaarder moet wegen dan dat van [eiser]. Nog afgezien van het feit dat ook haar moeder in [plaats 2] woont, is de moeder van [gedaagde] invalide en woonachtig in een seniorenwoning. Met haar vader, die ook elders in Nederland woont, heeft [gedaagde] nauwelijks contact. Voor [gedaagde] is het daarom niet mogelijk om bij haar ouders te verblijven. [gedaagde] betwist vrienden in de buurt te hebben bij wie zij kan verblijven. De verstandhouding tussen [gedaagde] en haar vrienden is verslechterd vanwege de relatie met [eiser]. [gedaagde] heeft verder aangevoerd dat zij graag een stabiele en veilige thuissituatie wil kunnen bieden aan haar dochter [minderjarige], zodat [minderjarige] op bezoek kan komen. Daarnaast is [gedaagde] aangemeld bij het re-integratietraject van IJmond Werkt en is zij recent gestart bij Socius, zodat zij ook in dat kader baat heeft bij een verblijf in de woning. Via de gemeente [plaats 1] heeft [gedaagde] een uitkering gekregen, zodat zij de huur kan betalen, aldus [gedaagde].
5.7.
Gelet op het voorgaande geldt dat beide partijen belang hebben bij het behoud van de woning. In de gegeven omstandigheden wegen de belangen van [gedaagde] echter net zwaarder dan die van [eiser]. Reden daarvoor is dat uit hetgeen [gedaagde] naar voren heeft gebracht volgt dat zij niet bij (één van) haar ouders terecht kan en dat zij met behulp van onder meer de gemeente bezig is om vanuit het gehuurde haar leven weer op de rit te krijgen. [gedaagde] is in het kader van die hulpverlening en voor het behoud van haar uitkering aangewezen op het behoud van de woning. De omstandigheid dat [gedaagde] in het verleden vele malen is verhuisd, leidt niet tot een ander oordeel. Het zelfde geldt immers ook voor [eiser] met wie [gedaagde] (naar haar zeggen) de afgelopen zeven jaar heeft samengewoond. Ten slotte is voldoende gebleken dat [gedaagde] op dit moment een uitkering plus toeslagen ontvangt, op basis waarvan zij in staat is de huur en overige kosten te voldoen.
5.8.
Anders dan [gedaagde], kan [eiser] rekenen op (financiële) steun van zijn ouders die in het verleden kennelijk hebben bijgedragen aan het betalen van de vaste lasten, de woning (volgens zeggen van [eiser]) mede hebben ingericht, thans zijn verblijf in een Airbnb betalen en ook [minderjarige] regelmatig te logeren hebben. Gelet op die steun en gelet op het feit dat [eiser] thans inkomsten uit werk heeft, maakt dat [eiser] vermoedelijk net iets meer mogelijkheden heeft om andere huisvesting te vinden dan [gedaagde]. De omstandigheid dat [eiser] zijn huidige werk niet kan blijven doen als hij gedwongen zou zijn om bij zijn ouders in [plaats 2] in te trekken, leidt niet tot een ander oordeel: het vinden van een andere baan is in de huidige marktomstandigheden vermoedelijk eenvoudiger dan het vinden van een andere woning. De omstandigheid dat [eiser] jaren op de wachtlijst heeft gestaan voor deze woning, leidt evenmin tot een ander oordeel: partijen hebben immers meerdere jaren samen gewoond, zodat er van uit mag worden gegaan dat de inschrijving van [eiser] ten behoeve van hen beiden was zoals ook blijkt uit het feit dat zij beiden als huurders op het contract zijn vermeld.
5.9.
Gelet op het voorgaande is de conclusie dat de belangen van [gedaagde] bij behoud van de woning in de gegeven omstandigheden voorlopig net iets zwaarder wegen dan die van [eiser]. Dat betekent dat de vordering zal worden afgewezen.
Medewerking aan ophalen persoonlijke spullen
5.10.
Subsidiair, voor het geval de primaire vordering wordt afgewezen, heeft [eiser] gevorderd dat hij de huurwoning kan betreden om de inboedel en zijn persoonlijke spullen op te halen. Voor wat betreft de persoonlijke spullen zal deze vordering worden toegewezen: als vaststaand kan immers worden aangenomen dat persoonlijke spullen, zoals kleding, sierraden en toiletartikelen eigendom van [eiser] zijn. Dat geldt echter niet voor de inboedel: in het kader van dit kort geding is onvoldoende vast komen te staan dat die inboedel uitsluitend aan [eiser] toebehoort. De enkele, niet nader onderbouwde stelling van [eiser] dat de woning door hem en zijn ouders is ingericht, is hiervoor onvoldoende. Er zal een deugdelijke verdeling plaats moeten vinden waarvoor dit kort geding zich niet leent. Verder is niet gebleken welk spoedeisend belang [eiser] heeft bij afgifte van de inboedel zolang hij nog niet beschikt over andere woonruimte.
5.11.
Voor wat betreft het ophalen van zijn persoonlijke bezittingen, zal [eiser] toestemming krijgen om daarvoor de woning nog eenmaal te betreden, met dien verstande dat [eiser] zijn bezoek aan de woning uiterlijk 48 uur tevoren bekend dient te maken aan [gedaagde]. De kantonrechter ziet geen aanleiding te veronderstellen dat [gedaagde] haar medewerking aan het voorgaande zal onthouden, zodat de door [eiser] gevorderde dwangsom zal worden afgewezen.
Kosten
5.12.
Omdat partijen gewezen levenspartners zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om haar medewerking te verlenen aan het betreden van de woning door [eiser] om zijn persoonlijke spullen (zoals kleding, sierraden en toiletartikelen) op te halen;
6.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter