ECLI:NL:RBNHO:2023:10909

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
C/15/344296 / KG ZA 23-507
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake recht van gebruik en bewoning in kort geding

In deze zaak, die op 9 november 2023 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een kort geding waarin de eiser, [eiser 1], vordert dat de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], de woning aan de [adres] te [plaats 1] ontruimen. De eiser stelt dat het recht van gebruik en bewoning, dat in 2017 is gevestigd, inmiddels is geëindigd. De vader, [gedaagde 1], is sinds 18 januari 2023 opgenomen in een zorginstelling en de eiser stelt dat de zoon, [gedaagde 2], de woning niet heeft verlaten zoals afgesproken in een vaststellingsovereenkomst. De gedaagden betwisten de vordering en stellen dat het recht van gebruik en bewoning nog steeds van kracht is, omdat de vader nog steeds staat ingeschreven op het adres van de woning en er geen medische verklaring is die bevestigt dat hij niet meer kan terugkeren.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat het recht van gebruik en bewoning is geëindigd. De vader heeft een verklaring ondertekend waarin hij aangeeft niet terug te keren, maar de zoon betwist de echtheid van deze handtekening en stelt dat zijn vader niet in staat was om deze verklaring te begrijpen. De voorzieningenrechter heeft besloten om de zaak aan te houden tot januari 2024, zodat er een medische verklaring kan worden overgelegd die de situatie van de vader verduidelijkt. De rechter heeft de zoon opgedragen om deze verklaring op te vragen bij de zorginstelling en deze aan de wederpartij en de rechtbank te overleggen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/344296 / KG ZA 23-507
Vonnis in kort geding van 9 november 2023
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te [plaats 1], gemeente [gemeente]
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats 2],
3.
[eiser 3],
wonende te [plaats 2],
eisers,
advocaat mr. G.P. Poiesz te Haarlem,
tegen

1.[gedaagde 1],

blijkens verificatie in de Basis Registratie Personen ingeschreven te [plaats 1], gemeente [gemeente], maar feitelijk verblijvende te [plaats 3],
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 1], gemeente [gemeente],
gedaagden,
advocaat mr. R. van den Berg te [plaats 3].
Eisers zullen hierna (in enkelvoud) [eiser 1] en gedaagden gezamenlijk [gedaagde 1] c.s. en ieder afzonderlijk ‘de vader’ en ‘de zoon’genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de aanvullende producties van de zijde van [eiser 1]
  • de productie van de zijde van de zoon
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser 1]
  • de pleitnota van de zoon.
1.2.
Voor de mondelinge behandeling op 26 oktober 2023 zijn verschenen namens [eiser 1] c.s de heer [eiser 1]., bijgestaan door mr. Poiesz voornoemd en namens [gedaagde 1] c.s. de heer [gedaagde 2], bijgestaan door mr. Van den Berg voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] heeft in 2017 de woning aan de [adres] te [postcode] [plaats 1] (hierna: de woning) belast met een recht van gebruik en bewoning, gekocht van mevrouw [betrokkene]. [betrokkene] was gehuwd met [gedaagde 1] (hierna: de vader) en beiden staan in de koopovereenkomst aangeduid als gebruiks- en bewoningsgerechtigde. Het recht van gebruik en bewoning is in de koopovereenkomst als volgt omschreven:
Met betrekking tot het recht van gebruik en bewoning gelden de volgende bepalingen. Onder "gebruiks- en bewoningsgerechtigde" wordt zowel begrepen de gerechtigden tezamen als ieder afzonderlijk, tenzij anders aangegeven.
De inhoud van het recht van gebruik en bewoning
a. De gebruiks- en bewoningsgerechtigde heeft het recht om de zaken waarop het recht van gebruik en bewoning rust, met inachtneming van de aard van de zaken zelf en door zijn gezin te gebruiken en daarvan de vruchten te genieten.
Persoonlijk recht
De gebruiks- en bewoningsgerechtigde kan het recht van gebruik en bewoning niet vervreemden of bezwaren, noch de roerende zaken waarop die rechten betrekking hebben door een ander laten gebruiken of de woning door een ander laten bewonen.
(…)
Duur van het recht
j. Het recht van gebruik en bewoning eindigt:
(…)
  • bij het metterwoon verlaten van de woning gedurende meer dan drie maanden;
  • in geval van opneming in een verpleegtehuis of een vergelijkbare instelling, gedurende een
aaneengesloten periode van meer dan twaalf (12) maanden.
Het metterwoon verlaten dient schriftelijk te blijken, bijvoorbeeld uit een schriftelijke bevestiging door de betreffende gebruiks- en bewoningsgerechtigde, een uittreksel uit het bevolkingsregister of een medische verklaring inhoudende dat terugkeer naar de woning niet meer mogelijk of zeer onwaarschijnlijk is.
Einde recht van gebruik en bewoning
k. Na het eindigen van het recht van gebruik en bewoning rust op de gebruiks- en bewoningsgerechtigde of zijn rechtverkrijgende(n) de verplichting de zaken ter beschikking van de hoofdgerechtigde te stellen.
2.2.
De eigendom van de woning belast met het recht van gebruik en bewoning is op 23 mei 2017 geleverd aan [eiser 1]. In de akte van levering zijn in artikel 5 de bepalingen omtrent het recht van gebruik en bewoning uit de koopovereenkomst overgenomen zoals hiervoor onder 2.1 weergegeven.
2.3.
Mevrouw [betrokkene] is op enig moment overleden en de vader is in de woning blijven wonen. [gedaagde 2] (hierna: de zoon) is op enig moment weer bij zijn ouders komen wonen in de woning.
2.4.
In een briefje van 22 maart 2023 heeft [gedaagde 1] sr. het volgende meegedeeld aan [eiser 1]:
Bij deze wil ik je melden dat ik 30 december 2022 ben opgenomen in het Spaarne Gasthuis en dat ik daarna (18 januari 2023) in de zorginstelling [naam] te [plaats 3] ben opgenomen.
Het ziet er niet meer naar uit dat ik nog terug zal keren naar de woning aan de [adres], [postcode] te [plaats 1].
2.5.
In een beschikking van de kantonrechter in deze rechtbank, locatie [plaats 3], van 28 juni 2023 is op verzoek van de instelling waar vader verblijft een bewindvoerder en mentor aangesteld. Op uitdrukkelijke wens van vader is de zoon als zodanig benoemd.
2.6.
Op 4 juli 2023 is tussen [eiser 1] en de zoon de volgende vaststellingsovereenkomst gesloten:
Bij deze verklaar ik, [gedaagde 2], wonende zonder recht of titel aan de [adres] te [plaats 1] hetvolgende:
Ik zal per direct een woning zoeken en voor 15 augustus 2023 de woning aan de [adres] verlaten en al mijn persoonlijke eigendommen, en/of die van mijn vader [gedaagde 1], verwijderen uit de woning.
Tevens zal ik mij voor 15 augustus uitschrijven op bovengenoemd adres en gas/water/licht overschrijven op naam van de eigenaar van de woning ([eiser 1]) en geef ik de eigenaar toestemming om alle nog aanwezige spullen, welke, na verhuizing, nog in de woning zijn na 15 augustus 2023, te verwijderen en/of af te voeren per container of naar vuilstort gemeente [gemeente] te brengen. Spullen in de tuin en rond het huis worden halverwege de maand juli 2023 door mij en eigenaar afgevoerd.
Eigenaar zal bij tekenen van deze overeenkomst [gedaagde 2] ondersteunen door 6 maanden de netto huurprijs van zijn nieuw te betrekken woning te betalen met een maximum van 1200,00 euro netto huur per maand. Indien er een borg betaald dient te worden zal eigenaar deze voorschieten en met het bedrag van de 6 maanden huur verrekenen. Huur wordt door eigenaar per vooruitbetaling voor de 1e van iedere maand betaald.
Deze vaststellingsovereenkomst is door de zoon en eiser sub 1 ondertekend.
2.7.
De zoon heeft, ondanks sommaties, tot op heden geen uitvoering gegeven aan de vaststellingsovereenkomst en de woning niet verlaten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] vordert samengevat – dat de voorzieningenrechter, bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde 1] c.s. zal veroordelen om de woning te ontruimen en onder afgifte van de sleutels aan [eiser 1] ter beschikking te stellen en de zoon zal veroordelen tot betaling van de kosten als de ontruiming met inschakeling van een gerechtsdeurwaarder moet worden uitgevoerd, een en ander met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de kosten van dit geding, te vermeerderen met nakosten en rente.
3.2.
[eiser 1] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij spoedeisend belang heeft bij de gevorderde ontruiming. Hij stelt dat het recht van gebruik en bewoning is geëindigd maar dat de zoon de vaststellingsovereenkomst niet is nagekomen en de woning niet uiterlijk vóór15 augustus 2023 heeft verlaten, terwijl [eiser 1] er belang bij heeft om de woning thans op korte termijn te kunnen verkopen of verhuren, zodat hij aan de op hem, althans op [eiser 1], rustende financiële verplichtingen ten opzichte van een derde kan voldoen.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. voeren verweer. Zij voeren onder meer aan dat [eiser 1] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, onder meer omdat het recht van gebruik en bewoning nog niet is geëindigd omdat dit geldt voor vader en zijn gezin, waartoe de zoon behoort, en nog niet vaststaat dat vader niet terugkeert in de woning. Zij menen dat de woning ook in bewoonde staat verkocht kan worden, dat het gestelde financiële belang van [eiser 1] slechts geldt ten aanzien van [eiser 1] en wijzen erop dat ter onderbouwing daarvan uitsluitend één e-mailbericht is overgelegd, maar geen bewijsstukken van daadwerkelijke incassomaatregelen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde 1] c.s. dat [eiser 1] onvoldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering faalt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt het spoedeisend belang voldoende uit de aard van de vordering.
Inhoudelijk
4.2.
In de onderhavige zaak ligt de vraag voor of het recht van bewoning en gebruik van de vader met betrekking tot de woning is geëindigd, omdat zich één van de gevallen voordoet zoals vermeld in artikel 14 sub j van de koopovereenkomst en artikel 5 van de akte van levering.
In genoemde artikelen is onder meer bepaald dat het recht van gebruik en bewoning eindigt bij het metterwoon verlaten van de woning gedurende meer dan drie maanden of in het geval van opneming in een verpleegtehuis of een vergelijkbare instelling, gedurende een aaneengesloten periode van meer dan twaalf (12) maanden.
Daarbij is bepaald dat het metterwoon verlaten schriftelijk moet blijken, bijvoorbeeld uit een schriftelijke bevestiging door de betreffende gebruiks- en bewoningsgerechtigde, een uittreksel uit het bevolkingsregister of een medische verklaring inhoudende dat terugkeer naar de woning niet meer mogelijk of zeer onwaarschijnlijk is.
4.3.
[eiser 1] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat het recht van gebruik en bewoning is geëindigd gewezen op de verklaring van de vader, zoals hiervoor weergegeven in r.o. 2.4.
4.4.
De zoon heeft de echtheid van de handtekening van zijn vader onder die verklaring betwist. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat voor zover de handtekening wel van zijn vader afkomstig is, sprake is van misbruik van recht omdat zijn vader door zijn geestestoestand niet wist wat hij tekende en wat het gevolg daarvan zou zijn. Hij heeft de nietigheid dan wel vernietigbaarheid van de verklaring ingeroepen.
4.5.
[eiser 1] heeft ter zitting erkend dat hij de verklaring door de vader heeft laten ondertekenen in de zorginstelling waar hij verblijft en dat hij op dat moment niet heeft vastgesteld of de vader door zijn geestestoestand wel voldoende in staat was zijn wil te bepalen en voldoende begreep wat de verklaring inhield en wat de gevolgen zouden zijn van ondertekenen van die verklaring.
4.6.
Bij die stand van zaken moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de vader niet (goed) heeft begrepen wat hij ondertekende en wat daarvan het gevolg zou zijn. Aam deze verklaring kan daarom in dit kort geding, welke procedure zich niet leent voor nadere bewijsvoering, niet het gewicht worden toegekend dat [eiser 1] daaraan wenst toe te kennen.
4.7.
De zoon heeft er verder op gewezen dat er ook geen medische verklaring is overgelegd waaruit blijkt dat terugkeer van zijn vader in woning niet meer mogelijk of zeer onwaarschijnlijk is.
Hij heeft verklaard dat het inmiddels veel beter gaat met zijn vader en dat vader in de tussentijd ook al weer een aantal keren thuis (in de woning) is geweest. Hij heeft benadrukt dat zijn vader nog altijd staat ingeschreven op het adres van de woning en niet op het adres van de zorginstelling en dat hij in de instelling op een open afdeling verblijft en nog zelf kookt, zichzelf wast en aankleedt en dus voldoende in staat is voor zichzelf te zorgen, zij het met wat hulp, wat ook met de inzet van thuishulp kan worden bewerkstelligd.
4.8.
Bij gebreke van een medische verklaring die in andere richting wijst moet vooralsnog worden aangenomen dat niet is uitgesloten dat vader nog weer thuis zal kunnen en willen wonen. Ook in zoverre is de vordering op dit moment prematuur.
4.9.
De zoon heeft er tenslotte op gewezen dat zijn vader nog geen 12 maanden aaneengesloten in de zorginstelling verblijft. [eiser 1] heeft erkend dat de periode van 12 maanden na opname in de instelling nog niet is voltooid.
4.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vader vanaf 18 januari 2023 is opgenomen in zorginstelling [naam] te [plaats 3]. Ter zitting is opgemerkt dat de vraag of het recht van gebruik en bewoning is geëindigd bij de geschetste stand van zaken niet veel eerder zal kunnen worden beoordeeld dan tegen het einde van die periode, dus in de weken na de jaarwisseling.
Afgesproken is om het kort geding om die reden pro forma aan te houden tot begin januari 2024 zodat dan op basis van een medische verklaring, opgesteld door een arts van de betrokken zorginstelling, kan worden beoordeeld of op 18 januari 2024 sprake is van een einde aan het recht van gebruik en bewoning.
4.11.
De voorzieningenrechter acht het, met het oog op het voorkomen van de inzending van stukken die onvoldoende duidelijkheid bieden, zinvol voor om partijen als voorlopig oordeel het volgende mee te geven.
4.12.
Gelet op het bepaalde omtrent de duur van het recht als opgenomen in de akte is de enkele duur van het verblijf in een verpleegtehuis of vergelijkbare instelling gedurende een aaneengesloten periode van meer dan 12 maanden voldoende grond voor het einde van het recht van gebruik en bewoning. Een medische verklaring die inhoudt dat vader vanaf (18) januari 2024 de intentie heeft om thuis te gaan wonen en geleidelijk stappen zal zetten om die intentie te realiseren, althans het realiteitsgehalte daarvan te beproeven, is dan ook onvoldoende om het intreden van dat rechtsgevolg te voorkomen. Er zal, ingaande 18 januari 2024, sprake moeten zijn van een
besluit tot ontslaguit de instelling. Dat de instelling bij de zorg voor vader betrokken blijft is daarmee niet onverenigbaar, maar uit de over te leggen documentatie moet duidelijk blijken dat de betrokken arts het medisch verantwoord acht dat vader terugkeert naar de woning met als doel
hervatting van de bewoning.Daaronder kán zijn begrepen (zoals ter zitting door de zoon genoemd) hervatting van de bewoning met het doel om thuis te sterven, indien uit de toelichting blijkt dat daarmee aan een duidelijke wens van vader recht wordt gedaan.
4.13.
Het ligt op de weg van de zoon als bewindvoerder om, onder terhandstelling van dit tussenvonnis, tijdig de benodigde medische verklaring op te vragen bij de zorginstelling waar zijn vader verblijft.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
draagt de zoon op om de hiervoor in r.o. 4.12 genoemde medische schriftelijke verklaring op te vragen bij de zorginstelling waar zijn vader verblijft en afschrift hiervan aan de wederpartij en de voorzieningenrechter toe te sturen;
5.2.
houdt iedere verdere behandeling van de zaak
pro formaaan tot
23 januari 2024in afwachting van bericht van de advocaat van [eiser 1] over de gewenste voortgang van de zaak.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 9 november 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 1155