ECLI:NL:RBNHO:2023:10940

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
C/15/338801 / HA ZA 23-232
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen wegens finale kwijting in vaststellingsovereenkomst

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Rapid Transportation Solutions B.V. (RTS). [eiser] vorderde een verklaring voor recht dat RTS onrechtmatig heeft gehandeld door gebruik te maken van een Eurovergunning op zijn naam zonder zijn toestemming en zonder de gebruikelijke vergoeding van € 2.100,00 per maand te betalen. RTS betwistte de vorderingen en voerde aan dat [eiser] met een eerder gesloten vaststellingsovereenkomst (VSO) finale kwijting heeft verleend voor deze vordering.

De rechtbank oordeelde dat het verweer van RTS slaagde. De rechtbank stelde vast dat de VSO, die op 7 januari 2016 was gesloten, alle bestaande geschilpunten tussen partijen tot aan die datum omvatte, inclusief de vordering van [eiser] met betrekking tot het gebruik van de Eurovergunning. De rechtbank concludeerde dat [eiser] zijn vorderingen niet kon onderbouwen, omdat hij niet alle betrokken partijen had gedagvaard, zoals vereist volgens artikel 3:51 lid 2 BW. Bovendien was de rechtbank van mening dat de VSO een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW was, die partijen bindt aan de vaststelling van hun rechtsverhouding.

Uiteindelijk wees de rechtbank de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten van RTS, die op € 4.542,00 werden vastgesteld. De rechtbank verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat RTS de kosten direct kan vorderen indien [eiser] niet tijdig betaalt.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/338801 / HA ZA 23-232
Vonnis van 15 november 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen
RAPID TRANSPORTATION SOLUTIONS B.V.,
te Rozenburg, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde partij,
hierna te noemen: RTS,
advocaat: mr. R.B. Gerretsen te Rotterdam.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat RTS jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, dan wel zich ten nadele van hem ongerechtvaardigd heeft verrijkt, omdat RTS een vergunning op naam van [eiser] heeft gebruikt zonder zijn medeweten- en instemming en zonder dat RTS de gebruikelijke gebruiksvergoeding van € 2.100,00 per maand aan [eiser] heeft betaald. [eiser] vordert in dit verband tevens een vergoeding door RTS van € 29.400,00.
RTS betwist de vorderingen van [eiser] en voert als meest verstrekkend verweer dat [eiser] met een eerder gesloten vaststellingsovereenkomst finale kwijting heeft verleend voor onderhavige vordering van [eiser].
De rechtbank is van oordeel dat dit verweer slaagt en wijst de vorderingen van [eiser] af.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 juli 2023
- de mondelinge behandeling van 10 oktober 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Rapid Logistics B.V. (hierna: Rapid Logistics) houdt zich bezig met mondiale opslag- en logistieke faciliteiten voor bedrijven. [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) is (mede-)bestuurder van Rapid Logistics. De aandelen in Rapid Logistics worden gehouden door Rapid Logistics Holdings B.V., waarvan [betrokkene] (mede-)bestuurder is. RTS is een van de dochtervennootschappen van Rapid Logistics en wordt ook bestuurd door [betrokkene].
3.2.
Voor haar transportactiviteiten dient RTS te beschikken over een zogeheten Eurovergunning (hierna: Eurovergunning) van het NIWO (Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie). Op die vergunning dient de naam vermeld te worden van een functionaris die ter zake vakbekwaam is. [eiser] is van april 2005 tot 1 november 2014 (in ieder geval op papier) bij RTS werkzaam geweest als transportmanager (tegen een netto salaris van ongeveer € 2.100,00) en voldeed aan het vakbekwaamheidsvereiste. De Eurovergunning van RTS stond dan ook op naam van [eiser].
3.3.
RTS heeft verzuimd om na 1 november 2014, nadat [eiser] uit dienst was getreden, een opvolger van [eiser] op de Eurovergunning te registreren, waardoor deze vergunning ten onrechte van 1 november 2014 tot 1 januari 2016 op naam van [eiser] is blijven staan.
3.4.
Per 1 januari 2016 is [eiser] door het NIWO feitelijk uitgeschreven als vervoersmanager van RTS.
3.5.
Sinds 2009 bestonden er, naast voormelde dienstbetrekking van [eiser] bij RTS, tussen de door [betrokkene] en [eiser] direct en indirect gehouden rechtspersonen commerciële betrekkingen. In verband met geschillen tussen RTS en anderen enerzijds en [eiser] en anderen anderzijds hebben betrokken partijen op 7 januari 2016 een vaststellingovereenkomst (hierna: VSO) gesloten. Deze VSO (waarbij partijen zijn aangeduid als “Rapid Group” en “DCV Group”) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
(…)
WHEREAS several disputes between the Parties have arisen in relation to certain outstanding financial obligations to be paid to each other and perceived claims relating to the unwinding of a joint business ownership and termination of services;
WHEREAS the Parties through this Agreement, wish to document their intent and agreement to certain final transactions whereby any and all current financial obligations and alleged claims between DCV Group and Rapid Group are settled and closed indefinitely;
(…)
1. SETTLEMENT AND RECIPROCAL RELEASE
A.Settlement
(…)
(iv) The Parties agree, accept and confirm that any and all other obligations, claims and or liabilities of any kind and on any legal ground whatsoever, whether ordinary business related, pursuant to business or joint venture proposals and discussions, or relating to the sale of shares in any Party, or resulting from previous employment or shareholdings or breach of fiduciary duties or otherwise, whether absolute or contingent, due or not yet due, known or unknown, existing on the date of this Agreement between any or all of the Parties and or each respective Party’s employees, directors, officers or agents, collectively “Representatives”, are considered settled in full and released as of the date of this Agreement and that only new obligations can arise once services by Rapid to DCV are resumed.
B.Reciprocal Release
Except for any and all claims and rights created pursuant to Section A directly above the Parties to this Agreement hereby agree that, effective as of the date of the Agreement, each and every other Party and its current or future affiliates or associated companies and Representatives is irrevocably and unconditionally released from any and all claims and liability. Each Party undertakes not to file any claims or actions against another Party and or its Representatives or to make any public accusations or judging statements concerning any actions undertaken by a Party and its Representatives.
(…)
4. ADDITIONAL PROVISIONS(…)
g.Termination. Parties waive, to the extent permitted, their rights to terminate or dissolve the Agreement on the basis of unforeseen circumstances (onvoorziene omstandigheden), deceit (misleiding) error or miscarriage (dwaling) and or similar grounds as provided in the Dutch Civil Code.
h.Final settlement. In order to end or avoid uncertainties and disputes between the Parties, they wish to make a full and final settlement upon the terms and conditions of this Agreement, which Agreement constitutes a vaststellingsovereenkomst under section 7:900 of the Dutch Civil Code.
(…)
3.6.
[eiser] heeft een procedure aanhangig gemaakt jegens onder meer RTS, waarbij hij vernietiging van de VSO heeft gevorderd met een beroep op dwaling, onder meer omdat misbruik is gemaakt van zijn vervoersdiploma’s.
3.7.
Bij vonnis van 4 januari 2023 (waartegen geen hoger beroep is ingesteld) heeft deze rechtbank [eiser] niet-ontvankelijk verklaard, omdat [eiser] op grond van artikel 3:51 lid 2 BW alle bij de vaststellingsovereenkomst betrokken partijen had moeten dagvaarden en dat niet heeft gedaan. In aanvulling hierop (als overweging ten overvloede) heeft de rechtbank voorts als volgt overwogen:
(…)Een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW is een overeenkomst die strekt ter beëindiging of ter voorkoming van een onzekerheid of een geschil. Een dergelijke overeenkomst is gericht op het verkrijgen van zekerheid en het voorkomen van onzekerheid. Een beroep op dwaling zal gelet op de aard van de vaststellingsovereenkomst als gevolg daarvan minder snel worden aanvaard. Dit geldt te meer voor de onderhavige vaststellingsovereenkomst omdat partijen afstand hebben gedaan van een eventueel beroep op dwaling. De te betrachten terughoudendheid bij de beoordeling van een vordering tot vernietiging van een vaststellingsovereenkomst komt tot uiting in zwaardere eisen die de rechter aan de onderbouwing van een dergelijke vordering mag stellen.
Mede gelet op het voorgaande constateert de rechtbank dat [eiser] zijn stellingen onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. De door hem genoemde omstandigheden ter onderbouwing van zijn beroep op dwaling worden niet of nauwelijks uitgewerkt en onderbouwd. De relevantie van deze omstandigheden blijft voor de rechtbank onduidelijk. Een relatie tussen de vordering (vernietiging van de overeenkomst), de juridische grondslag daarvan (artikel 6:228 BW, dwaling) en de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden (zie 4.2) lijkt te ontbreken. De vordering van [eiser] tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst op grond van dwaling zou – ook indien [eiser] wel ontvankelijk zou zijn geweest in zijn vorderingen – bij deze stand van zaken zijn afgewezen voor zover – zo merkt de rechtbank tot slot op – deze niet is verjaard.(…)

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair.
te verklaren voor recht dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiser en uit dien hoofde jegens eiser aansprakelijk is voor de door hem hierdoor geleden schade (missen gebruiksvergoeding).
gedaagde te veroordelen te vergoeden de door eiser geleden schade te begroten op een bedrag van € 29.400,00, dan wel op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag waarop de maandelijkse gebruiksvergoeding groot € 2.100,00 aan het einde van iedere maand betaald had moeten zijn;dan wel over het totaal bedrag vanaf de dag dezer dagvaarding, tot die der algehele voldoening hiervan.
subsidiair
te verklaren voor recht dat gedaagde zich ten koste van eiser verrijkt heeft en mitsdien verplicht is op de waarde van die verrijking eiser als verarmde te vergoeden;
gedaagde te veroordelen te vergoeden de door eiser geleden verarming te begroten op een bedrag van € 29.400,00, dan wel op te maken hij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag waarop de maandelijkse verarming groot € 2.100,00 aan het einde van iedere maand door eiser geleden is, dan wel over het totaal bedrag vanaf de dag dezer dagvaarding, tot die der algehele voldoening
hiervan.
Primair/subsidiair
Met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding, te vermeerderen met een bedrag aan na-salaris, met- en zonder betekening.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen samengevat ten grondslag dat RTS jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld, dan wel zich ten nadele van [eiser] ongerechtvaardigd heeft verrijkt, omdat RTS in de periode van 1 november 2014 tot 1 januari 2016 (14 maanden) de Eurovergunning van [eiser] heeft gebruikt, zonder medeweten- en instemming van [eiser] en zonder dat RTS de gebruikelijke gebruiksvergoeding van € 2.100,00 per maand aan [eiser] heeft betaald.
RTS is gehouden om [eiser] schadeloos te stellen voor de door hem geleden schade (derving gebruiksvergoeding) ad € 29.400,00 (14 x € 2.100,00), dan wel de waarde van deze verrijking hem als verarmde te vergoeden, aldus [eiser].
4.3.
RTS voert allereerst als verweer dat [eiser] met de VSO aan RTS finale kwijting heeft verleend en afstand heeft gedaan van zijn bevoegdheid om de VSO aan te vechten. Inhoudelijk betwist RTS dat sprake is van onrechtmatig handelen of ongerechtvaardigde verrijking van haar zijde. Zij concludeert dan ook tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het meest verstrekkende verweer van RTS is dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen, omdat [eiser] aan RTS finale kwijting heeft verleend en afstand heeft gedaan van zijn bevoegdheid om de VSO van 7 januari 2016 aan te vechten. De betreffende teksten laten in dat verband aan duidelijkheid niets te wensen over, aldus RTS.
5.2.
[eiser] betwist dat onderhavige vordering onder de VSO valt en dat hij terzake finale kwijting heeft verleend.
5.3.
Bij de beoordeling hiervan stelt de rechtbank voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de VSO op zich onaantastbaar is. [eiser] heeft ook geen vernietiging gevorderd van de VSO als bedoeld in artikel 3:316 lid 2 BW en ook geen appel ingesteld tegen het vonnis van deze rechtbank van 4 januari 2023.
5.4.
De rechtbank stelt voorts vast dat het hier gaat om een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW. Dit artikel bepaalt dat partijen zich, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, bij een vaststellingsovereenkomst jegens elkaar binden aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken.
5.5.
Vervolgens komt het in deze zaak aan op de uitleg en de reikwijdte van de VSO. Dit moet worden bepaald aan de hand van de Haviltexnorm: beslissend bij de uitleg van een bepaling in een overeenkomst is de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de hiervoor onder de feiten geciteerde bepalingen in de VSO, zoals:
“(…)the Parties to this Agreement hereby agree that, effective as of the date of the Agreement, each and every other Party and its current or future affiliates or associated companies and Representatives is irrevocably and unconditionally released from any and all claims and liability.(…)”niet anders worden uitgelegd dan dat partijen bij het sluiten van de VSO de bedoeling hebben gehad om alle (eventuele) tussen hen bestaande geschilpunten van welke aard dan ook tot aan de datum van ondertekening van de VSO op 7 januari 2016, waaronder dus ook onderhavige vordering ter zake van het ten onrechte gebruik maken van de Eurovergunning door RTS in de periode van 1 november 2014 tot 1 januari 2016, onder de finale kwijting te laten vallen. Dat het gebruik van de Eurovergunning door RTS onderwerp van de onderhandelingen over de VSO is geweest blijkt uit Bijlage A (Exhibit A) bij de VSO, waaronder een factuur van 18 augustus 2014 van (de persoonlijke holding van) [eiser] die onder meer ziet op honorering voor het
“gebruik van transportvergunning op diploma en naam [eiser]”. Dat deze factuur slechts ziet op de periode van januari 2014 tot en met juni 2014, zoals door [eiser] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling betoogd, maakt niet dat de vordering die ziet op de periode van 1 november 2014 tot 1 januari 2016 niet onder de finale kwijting zou vallen. Laatstgenoemde periode dateert, zoals hiervoor gememoreerd, immers ook van voor datum ondertekening van de VSO.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het meest verstrekkende verweer van RTS slaagt, zodat de vorderingen van [eiser] reeds op deze grond zullen worden afgewezen. Hetgeen partijen inhoudelijk omtrent onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking hebben aangevoerd behoeft derhalve geen verdere bespreking.
5.8.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van RTS als volgt vastgesteld:
- griffierecht 2.837,00
- salaris advocaat 1.532,00 (2 punten × tarief € 766,00)
- nakosten
173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.542,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van RTS tot dit vonnis vastgesteld op € 4.542,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.3.
veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
6.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023.