Op 3 november 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 22 november 2017 tot en met 29 november 2017 een geldbedrag van 9.500 euro heeft verstrekt aan een medeverdachte ten behoeve van de aankoop van hennep in Spanje. De rechtbank oordeelde dat de rol van de verdachte onvoldoende gewicht had om te spreken van medeplegen van de invoer van hennep, waardoor hij werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Echter, de rechtbank achtte de verdachte wel schuldig aan de subsidiaire tenlastelegging en aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet in de periode van 21 juni 2017 tot en met 6 december 2017, waarbij hij samen met anderen hennep heeft verhandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplichtigheid aan de invoer van hennep en aan de eendaadse samenloop van feiten met betrekking tot de handel in hennep. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de relatief ondergeschikte rol van de verdachte in de handel, en legde een taakstraf op van 100 uren.