ECLI:NL:RBNHO:2023:11048

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
15/143311-18 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en eendaadse samenloop van feiten met betrekking tot hennep

Op 3 november 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 22 november 2017 tot en met 29 november 2017 een geldbedrag van 9.500 euro heeft verstrekt aan een medeverdachte ten behoeve van de aankoop van hennep in Spanje. De rechtbank oordeelde dat de rol van de verdachte onvoldoende gewicht had om te spreken van medeplegen van de invoer van hennep, waardoor hij werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Echter, de rechtbank achtte de verdachte wel schuldig aan de subsidiaire tenlastelegging en aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet in de periode van 21 juni 2017 tot en met 6 december 2017, waarbij hij samen met anderen hennep heeft verhandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplichtigheid aan de invoer van hennep en aan de eendaadse samenloop van feiten met betrekking tot de handel in hennep. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de relatief ondergeschikte rol van de verdachte in de handel, en legde een taakstraf op van 100 uren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/143311-18 (P)
Uitspraakdatum: 3 november 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 5 en 20 oktober 2023 (sluiting onderzoek) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.M. Delsing, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 22 november 2017 tot en met 29 november 2017 in de gemeente Beverwijk en/of (elders) in Nederland en/of in/vanuit Marbella te Spanje en/of Frankrijk en/of België tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een (grote) (handels)hoeveelheid , in elk geval een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of een (grote) (handels)hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als
bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] in of omstreeks de periode van 22 november 2017 tot en met 29 november 2017 in de gemeente Beverwijk en/of (elders) in Nederland en/of in/vanuit Marbella te Spanje en/of Frankrijk en/of België tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een (grote) (handels)hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of een (grote) (handels)hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als
bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte [verdachte] , in of omstreeks de periode van 22 november 2017 tot en met 29 november 2017 in de gemeente Beverwijk, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft/doen verschaffen en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, immers heeft verdachte een geldbedrag (totaal eur 9.500,=, althans een geldbedrag) ter beschikking gesteld en/of afgeleverd/doen afleveren en/of verstrekt/doen verstrekken aan [medeverdachte 1] ten behoeve van de aankoop van voornoemde hoeveelheid/hoeveelheden hennep en/of hasjiesj;
2
hij op één of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juni 2017 tot en met 06 december 2017 in de gemeente Beverwijk en/of de gemeente Heemskerk en/of de gemeente Amsterdam en/of de gemeente Heerhugowaard en/of de gemeente Alkmaar en/of te IJmuiden, gemeente Velsen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of één of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan en/of een of meer (grote) (handels)hoeveelheid/hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid/hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit, omdat niet vast is komen te staan dat hennep is ingevoerd in Nederland en het dossier bovendien onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte daaraan een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd om deze te kwalificeren als medeplegen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit is aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de te bewijzen pleegperiode aanzienlijk in te korten en rekening te houden met de omstandigheid dat de rol van de verdachte eerder die van een ondergeschikte is dan die van een leidinggevende.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte een geldbedrag van 9.500,- euro heeft doen afleveren aan de medeverdachte [medeverdachte 1] ten behoeve van de aankoop van hennep in Spanje. Net als de officier van justitie en de verdediging is de rol van de verdachte naar het oordeel van de rechtbank daarmee van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van het medeplegen van de invoer van hennep. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.3
Bewijsoverweging feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich met anderen in de ten laste gelegde periode bezig hield met de handel in hennep. Dit volgt onder meer uit een veelvoud van opgenomen tap- en OVC-gesprekken in die periode. In deze gesprekken werd onder meer door de verdachte gesproken over de in- en verkoop van hennep, over de aflevering van hennep, over prijzen en herkomst van de verschillende soorten hennep en over het keuren en de kwaliteit van hennep. In opdracht van [medeverdachte 1] haalde de verdachte de hennep bij leveranciers op, leverde hij de hennep bij afnemers af en werd hij gestuurd om de kwaliteit van de af te nemen hennep te keuren. De rechtbank is van oordeel dat de bijdrage van de verdachte hiermee van voldoende gewicht is om de verdachte als medepleger van de handel in hennep aan te merken. Gelet op de duur waarin de handel in hennep heeft plaatsgevonden, de vele verschillende personen met wie in dit verband contact werd gehouden, de grote hoeveelheden hennep en de grote geldbedragen die daarmee gemoeid zijn, acht de rechtbank ook bewezen dat de verdachte de handel in hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft verricht. Dat bij de verdachte of de medeverdachten geen hennep is aangetroffen, staat niet aan een bewezenverklaring in de weg. Aan de in de bewijsmiddelen opgenomen tap- en OVC-gesprekken, in verband bezien met de bevindingen uit de observaties, kan immers geen andere uitleg worden gegeven dan dat het om hennepgerelateerde gesprekken gaat en dat de verdachte en zijn medeverdachten hennep voorhanden hebben gehad en verkocht. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte over de voor het bewijs redengevende gesprekken tijdens zijn verhoor bij de politie op 30 september 2021 noch ter terechtzitting een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1 subsidiair
[medeverdachte 1] in de periode van 22 november 2017 tot en met 29 november 2017 in Nederland vanuit Spanje opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een (handels)hoeveelheid hennep en/of een (handels)hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd
tot en/of bij het plegen van welkmisdrijf hij, verdachte [verdachte] , in de periode van 22 november 2017 tot en met 29 november 2017 in Nederland, opzettelijk middelen heeft doen verschaffen, immers heeft verdachte een geldbedrag (totaal eur 9.500,=) doen afleveren aan [medeverdachte 1] ten behoeve van de aankoop van voornoemde hoeveelheid hennep en/of hasjiesj;
2
hij in de periode van 21 juni 2017 tot en met 6 december 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en één of meer anderen, opzettelijk (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, en opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (handels)hoeveelheid hennep.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
1:
Medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
2:
Eendaadse samenloop van
medeplegen van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de strafoplegging van de verdachte in Spanje na de ten laste gelegde feiten.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen – verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de veroordeling in Spanje en de overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op voornoemde omstandigheden is verzocht om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij ook acht geslagen op het strafblad van de verdachte, het reclasseringsadvies van 27 september 2023 en op zijn persoonlijke omstandigheden, zoals deze zijn besproken op de zitting.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft gedurende ruim vijf maanden samen met anderen gehandeld in hennep. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de medeplichtigheid aan de invoer van hennep vanuit Spanje. Het is een feit van algemene bekendheid dat ook de criminaliteit rondom softdrugs vaak gepaard gaat met (zware) vormen van geweld en illegale geldstromen. De invoer en handel van softdrugs vormt bovendien een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. De verdachte heeft geen rekening gehouden met deze mogelijke gevolgen en klaarblijkelijk enkel uit eigen financieel gewin zijn bijdrage hieraan geleverd.
Straf
De aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten maakt dat de rechtbank in beginsel een vrijheidsbenemende straf passend vindt. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met twee jaar en zes maanden. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, dan ook aanleiding tot oplegging van een andere strafmodaliteit dan een vrijheidsbenemende straf.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf verder rekening gehouden met de relatief ondergeschikte rol die de verdachte in zowel de handel als de invoer van hennep heeft gehad. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 100 uren moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
  • 9, 22c, 22d, 47, 48, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 3 en 11 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
100 (honderd) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. Kleijne, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. N. Boots, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.J.A. Krips,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 november 2023.