ECLI:NL:RBNHO:2023:1107

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
5459444 / CV EXPL 16-9559
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot compensatie door passagiers wegens vertraging van vlucht

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa A.G. wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht op 2 augustus 2014. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis van Amsterdam via Newark naar Lima. Door een vertraging van de vlucht van Amsterdam naar Newark, hebben zij hun aansluitende vlucht gemist en zijn zij met een vertraging van 24 uur en 7 minuten op hun eindbestemming aangekomen. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 1.200,00 en bijkomende kosten op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.

De vervoerder, Deutsche Lufthansa A.G., heeft de vordering betwist en aangevoerd dat zij niet de uitvoerende luchtvaartmaatschappij was, maar enkel de ticket uitgevende maatschappij. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers hun tickets in één boeking hebben gekocht, maar dat United Airlines de feitelijke uitvoerende luchtvaartmaatschappij was. De rechter heeft geoordeeld dat de vervoerder niet aansprakelijk is voor de compensatie, omdat de Verordening bepaalt dat alleen de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert verantwoordelijk is voor de verplichtingen uit hoofde van de Verordening.

De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 11 januari 2023 in Haarlem.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5459444 / CV EXPL 16-9559 (RH)
Uitspraakdatum: 11 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1],

2.
[passagier sub 2],
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa A.G.
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma (de Groot Douma Vosmeijer & Frantzen advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 19 juli 2016 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben zich vervolgens bij akte uitgelaten over de producties die de vervoerder bij zijn laatste schriftelijke reactie heeft overgelegd.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 2 augustus 2014 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Newark Liberty International Airport, Newark (Verenigde Staten), naar J. Chavez International Airport, Lima (Peru).
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Newark, met vluchtnummer: UA877 (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagiers de aansluitende vlucht naar Lima hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht en met een vertraging van 24 uur en 7 minuten aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 augustus 2014, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel (subsidiair) € 180,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de passagiers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering, dan wel dat diens vordering moet worden afgewezen, aangezien de vervoerder niet de uitvoerende luchtvaartmaatschappij is van de twee door de passagiers geboekte vluchten. De passagiers zouden ten aanzien van beide vluchten worden vervoerd door United Airlines en dienen de vordering dan ook bij die luchtvaartmaatschappij in te dienen, aldus de vervoerder.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Als onbetwist staat vast dat de passagiers de tickets voor de vlucht en de aansluitende vlucht – via een www.vliegtarieven.nl – in één boeking hebben gekocht bij de vervoerder als de ticket uitgevende maatschappij en dat United Airlines als uitvoerende luchtvaartmaatschappij van zowel de vlucht als de aansluitende vlucht moet worden aangemerkt. Het gaat in deze zaak om de vraag of de vervoerder als ticket uitgevende maatschappij de compensatie verschuldigd is in verband met de gestelde vertraging.
5.3.
De vervoerder voert aan dat indien aanspraak wordt gemaakt op de Verordening het gaat om de luchtvaartmaatschappij die a) de vlucht feitelijk uitvoert, dan wel b) voornemens was om de vlucht uit te voeren. Dat is in het onderhavige geval United Airlines, aldus de vervoerder. De vervoerder verwijst voorts naar punt 2.2.3. van de Richtsnoeren voor de interpretatie van de Verordening, waarin staat “
Overeenkomstig artikel 3, lid 5, is de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert altijd verantwoordelijk voor verplichtingen uit hoofde van de verordening, en bijvoorbeeld niet een andere luchtvaartmaatschappij die het ticket heeft verkocht. Het begrip “luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert” is uitgelegd in overweging 7”.
5.4.
In artikel 2 onder b van de Verordening wordt de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert gedefinieerd als “
een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert of voornemens is een vlucht uit te voeren in het kader van een overeenkomst met een passagier of namens een andere natuurlijke of rechtspersoon die een overeenkomst heeft met de passagier.
5.5.
De Verordening bepaalt in artikel 3 lid 5 dat deze van toepassing is “
op elke luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert en vervoer aanbiedt aan passagiers als bedoeld in de leden 1 en 2. Indien de luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert geen overeenkomst heeft met de passagier, doch activiteiten uitvoert die onder deze verordening vallen, wordt zij geacht dit te doen namens de persoon die een overeenkomst heeft met die passagier”.
5.6.
In het arrest van het Hof van 11 juli 2019, České aerolinie, C502/18, EU:C:2019:604, is overwogen: “Het begrip „luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert” in de zin van verordening nr. 261/2004 (…) moet aldus worden uitgelegd dat het geen betrekking heeft op het geval van een luchtvaartmaatschappij die, zoals in het hoofdgeding, het toestel inclusief bemanning verhuurt aan een andere luchtvaartmaatschappij („wet-lease”), maar niet de operationele verantwoordelijkheid voor de vluchten draagt, ook wanneer op de aan de passagiers afgegeven boekingsbevestiging voor een plaats op een vlucht staat vermeld dat deze vlucht door deze eerste maatschappij wordt uitgevoerd”.
5.7.
In de beschikking van het Hof van 12 november 2020 (C-367/20, ECLI:EU:C:2020:909), waarin het volgende is overwogen: “Wat de vraag betreft wie aansprakelijk is voor de betaling van de compensatie die verschuldigd is in geval van langdurige vertraging bij aankomst van rechtstreeks aansluitende vluchten, zoals die in het hoofdgeding, heeft het Hof verduidelijkt dat elke luchtvaartmaatschappij die ten minste één van deze rechtstreeks aansluitende vluchten heeft uitgevoerd deze compensatie verschuldigd is, ongeacht of de door haar uitgevoerde vlucht al dan niet aan de basis lag van de langdurige vertraging waarmee de passagier op zijn eindbestemming is aangekomen (…)”.
5.8.
Vast staat dat de vervoerder geen enkel deel van de rechtstreeks aansluitende vluchten heeft uitgevoerd. Volgens de vervoerder droeg hij geen operationele verantwoordelijkheid voor de vlucht, hetgeen de passagiers niet weersproken hebben. Onder deze omstandigheden speelt naar het oordeel van de kantonrechter het bestaan van een codesharingsovereenkomst tussen de vervoerder en United Airlines geen rol. De kantonrechter oordeelt dat uit de richtsnoeren - waaraan de kantonrechter niet gehouden is, maar die wel richtinggevend kunnen zijn - in samenhang met de Verordening en de hiervoor aangehaalde arresten van het Hof volgt dat met de Verordening niet is beoogd om passagiers de mogelijkheid te geven om de ticket uitgevende maatschappij, die verder geen enkel aanknopingspunt met de feitelijke uitvoering van de vlucht heeft, aan te spreken voor compensatie op grond van de Verordening.
5.9.
De passagiers hebben gewezen op eerdere vonnissen van deze rechtbank en van de rechtbank Amsterdam, waarin geoordeeld dat de passagiers zowel de contractuele als de uitvoerende luchtvaartmaatschappij kunnen aanspreken. Echter, mede naar aanleiding van het arrest van het Hof van 12 november 2020 zoals hiervoor genoemd, worden die eerdere vonnissen niet (meer) gevolgd.
5.10.
De conclusie is dat het verweer van de vervoerder dat hij niet is gehouden tot betaling van compensatie aangezien hij enkel de ticket uitgevende maatschappij is, slaagt en dat de vordering van de passagiers op grond van artikel 7 van de Verordening wordt afgewezen.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter