ECLI:NL:RBNHO:2023:1109

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
7941676 \ CV EXPL 19-10851
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagiers en buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa A.G. wegens vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Singapore op 22 september 2017. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De passagiers arriveerden met een vertraging van 23 uur en 25 minuten op hun eindbestemming en stelden dat de vervoerder hen compensatie van € 600,00 per passagier verschuldigd was. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk luchtverkeersleidingrestricties die niet te vermijden waren.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door buitengewone omstandigheden, zoals het opleggen van nieuwe slots door de luchtverkeersleiding. De rechter stelde vast dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur waren aangekomen, maar dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De vordering tot compensatie werd afgewezen, en de passagiers werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om aan te tonen dat vertragingen het gevolg zijn van omstandigheden die niet te vermijden zijn om compensatie te ontlopen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7941676 \ CV EXPL 19-10851 (RH)
Uitspraakdatum: 11 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,

2.
[passagier sub 2],
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa A.G.
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma (de Groot Douma Vosmeijer & Frantzen Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 1 april 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben zich bij akte uitgelaten over de producties bij de schriftelijke reactie van de vervoerder.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 22 september 2017 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Frankfurt International Airport, Frankfurt (Duitsland), naar Changi Airport (Singapore). Vanaf Singapore zouden de passagiers op 23 september 2017 verder vliegen naar Mactan International Airport (Filipijnen) om daar om 12:45 uur (lokale tijd) aan te komen.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt, met vluchtnummer LH987 (hierna: de vlucht), is vertraagd uitgevoerd. De passagiers zijn omgeboekt naar vervangende vluchten, als gevolg waarvan de passagiers met een vertraging van 23 uur en 25 minuten zijn aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 september 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel (subsidiair) € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Dit artikel dient volgens het Hof restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Wallentin-Hermann C-549/07).
5.3.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die hij niet had kunnen vermijden.
5.4.
De vervoerder voert aan dat de vlucht met een vertrekvertraging van 28 minuten is uitgevoerd, nu de luchtverkeersleiding meerdere keren een nieuw ‘slot’ aan de vlucht heeft opgelegd. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de vervoerder de “Slot History” en het vluchtrapport van de vlucht overgelegd. Uit het vluchtrapport volgt dat de vlucht voor de duur van 28 minuten is vertraagd wegens vertragingscode 83. Voor de betekenis van deze vertragingscode heeft de vervoerder verwezen naar de door hem overgelegde “Standard IATA Delay Codes”. Blijkens deze gegevens staat code 83 voor “
ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND/CAPACITY, standard demand/capacity problems”. Uit de “Slot History” van de vlucht volgt voorts dat de vertraging is veroorzaakt wegens code 81, hetgeen volgens de “Standard IATA Delay Codes” staat voor: “
ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND/CAPACITY, standard demand / capacity problems”. De vervoerder voert voorts aan dat ‘ATFM’ staat voor “
AIR TRAFFIC FLOW MANAGEMENT RESTRICTIONS”. Volgens de vervoerder is er meerdere keren een nieuw ‘slot’ door de luchtverkeersleiding afgegeven in verband met drukte.
5.5.
De passagiers stellen dat de vervoerder twee verschillende vertragingsredenen noemt, te weten code 81 en code 83, hetgeen tegenstrijdig en inconsistent is. De passagiers gaan er bij gebrek aan wetenschap van uit dat de vertraging is veroorzaakt wegens vertragingscode 81, oftewel congestie. Volgens de passagiers is congestie geen buitengewone omstandigheid, nu dit inherent is aan de bedrijfsvoering van een luchtvaartonderneming.
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat een nieuw ‘slot’ dat door de luchtverkeersleiding wordt opgelegd wegens zowel code 81 als code 83, aangemerkt kan worden als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Met de vervoerder oordeelt de kantonrechter dat beide vertragingscodes in de kern staan voor door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen. Wanneer een vlucht een nieuw slot krijgt opgelegd, heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een nieuw slot moet immers altijd worden opgevolgd en is niet inherent aan de normale bedrijfsuitvoering van een luchtvaartmaatschappij. Gesteld noch gebleken is dat de vervoerder zelf om een nieuw slot heeft verzocht of dat hij het aan zichzelf te wijten had dat aan de vlucht een later ‘slot’ is opgelegd. De vervoerder heeft gelet op het voorgaande voldoende onderbouwd dat de vertraging van de vlucht van 28 minuten is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.7.
De passagiers betogen dat de vlucht met minder dan 20 minuten vertraging te Frankfurt zou zijn aangekomen wanneer de vlucht binnen de slotrestrictie terstond van de blokken was gegaan, waardoor de passagiers de aansluitende vlucht hadden kunnen halen. De vervoerder heeft, onder verwijzing naar het vluchtrapport, aangevoerd dat het daadwerkelijke moment van opstijgen om 09:01 uur UTC was. Dit is binnen de marges van de laatstelijk opgelegde ‘slot-tijd’. Naar het oordeel van de kantonrechter is niet gebleken dat de vervoerder daadwerkelijk nog eerder had kunnen vertrekken. Het is uiteindelijk immers de luchtverkeersleiding die bepaalt op welk moment een vliegtuig toestemming krijgt om bij de gate te mogen vertrekken. De vertrekvertraging van 28 minuten is dan ook volledig te wijten aan de voornoemde buitengewone omstandigheid.
5.8.
Vast staat dat de vlucht met een vertraging van 21 minuten te Frankfurt is aangekomen. Dit betekent dat tijdens de vlucht een deel van de (vertrek)vertraging is ingehaald. De aankomstvertraging van de vlucht van 21 minuten is dan ook ontstaan als gevolg van de buitengewone omstandigheid die de vertrekvertraging heeft veroorzaakt. Voorts is voldoende gebleken dat de uiteindelijke – langdurige – vertraging van de passagiers van drie uur of meer op de eindbestemming, het directe gevolg is geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht. De vertraging heeft het immers voor de passagiers onmogelijk gemaakt om de aansluitende vlucht naar de eindbestemming te halen. De uiteindelijke vertraging is daarmee ook het gevolg van buitengewone omstandigheden.
5.9.
De passagiers stellen dat de vertraging, gelet op de laatst aan de vlucht toegekende slot van de luchtverkeersleiding, rekening houdend met de speling van 5 minuten voor vertrek welke altijd wordt afgegeven aan een slotrestrictie en de taxitijd van 14 minuten, maximaal 22 minuten bedroeg, hetgeen niet als een langdurige vertraging kan worden aangemerkt en aldus geen buitengewone omstandigheid kan opleveren. De kantonrechter volgt deze stelling niet. Een besluit van de luchtverkeersleiding in de zin van paragraaf 15 van de considerans van de Verordening wordt vermoed een buitengewone omstandigheid op te leveren. Dit betekent niet dat een ander besluit van de luchtverkeersleiding geen buitengewone omstandigheid kan opleveren. Daarnaast is naar het oordeel van de kantonrechter de vertraging waarmee de passagiers hun eindbestemming hebben bereikt leidend. Vast staat dat de passagiers ten gevolge van de buitengewone omstandigheid met een vertraging van meer dan uur op de eindbestemming zijn aangekomen, zodat wel degelijk sprake is van een langdurige vertraging.
5.10.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. Partijen twisten over de vraag wat de minimale overstaptijd op de luchthaven van Frankfurt bedraagt en of de vervoerder in dat kader een buffer van 20 minuten heeft gehanteerd. Deze vraag kan door de kantonrechter echter in het midden worden gelaten nu de vlucht dusdanig was vertraagd dat ook een ruimere redelijke reservetijd van 20 minuten niet had volstaan. De vervoerder voert voorts aan dat hij de passagiers heeft omgeboekt naar de eerst mogelijke beschikbare vlucht, hetgeen niet door de passagiers wordt betwist. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht en kan niet worden geoordeeld dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de onderhavige vertraging te voorkomen dan wel te beperken. De vordering tot betaling van compensatie zal dan ook worden afgewezen.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter