ECLI:NL:RBNHO:2023:1110

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
8736885 \ CV EXPL 20-7339
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis door annulering van vlucht en de toepassing van de Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa A.G. wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis van Seoul naar Amsterdam, met een tussenstop in Frankfurt. De vlucht van Seoul naar Frankfurt werd geannuleerd, waardoor de passagiers op een vervangende vlucht op 26 augustus 2018 arriveerden, met een vertraging van ongeveer 43,5 uur ten opzichte van de oorspronkelijke aankomsttijd. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie voorschrijft bij annulering of langdurige vertraging van vluchten.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter stelde vast dat de passagiers recht hadden op compensatie, omdat de vervoerder niet kon bewijzen dat er geen alternatieve vluchten beschikbaar waren die hen eerder naar Amsterdam hadden kunnen brengen.

De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 1.381,50, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De beslissing benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving en de noodzaak om adequaat te reageren op annuleringen en vertragingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8736885 \ CV EXPL 20-7339 (RH)
Uitspraakdatum: 25 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1],

2. [passagier sub 2],
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de besloten vennootschap naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa A.G.
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 5 juni 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 23 augustus 2018 diende te vervoeren van Incheon International Airport, Seoul (Zuid-Korea), via Frankfurt International Airport, Frankfurt (Duitsland), naar München Franz Josef Strauss Airport, München (Duitsland). Vanaf München diende de vervoerder de passagiers op 24 augustus 2018 te vervoeren naar Amsterdam-Schiphol Airport. De geplande aankomsttijd te Amsterdam was op 24 augustus 2018 om 10:20 uur (lokale tijd).
2.2.
De vlucht van Seoul naar Frankfurt, met vluchtnummer: LH713 (hierna: de vlucht), is geannuleerd. De passagiers zijn omgeboekt naar een vervangende vlucht, waarmee zij op 26 augustus 2018 om 05:58 uur (lokale tijd) te Amsterdam zijn aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de annulering van de vlucht het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Gesteld noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, waardoor er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening.
5.3.
Wat er ook zij van eventuele buitengewone omstandigheden, niet in geschil is dat de passagiers ten opzichte van de oorspronkelijke aankomsttijd met circa 43,5 uur vertraging zijn aangekomen op de eindbestemming. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19, hierna: het TAP-arrest) volgt dat het in beginsel geen redelijke maatregel is, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. Dit is anders indien er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door haarzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij, of dat het organiseren van een dergelijke alternatieve vlucht voor die laatste een onaanvaardbaar offer betekende gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. De vervoerder heeft enkel aangevoerd dat de passagiers vanwege de vele annuleringen en omboekingen niet konden worden omgeboekt naar een vlucht waarmee zij met minder vertraging waren aangekomen in Amsterdam, maar hij heeft dit niet onderbouwd. De passagiers hebben gesteld dat zij onder meer met de rechtstreekse vluchten van Seoul naar Amsterdam (bijvoorbeeld: KE925), dan wel met de aansluitende vluchten van Seoul, via Londen, Rome of Hong Kong, naar Amsterdam (bijvoorbeeld: KE907 en KL1030 of LE931 en KL1596 of CX441 en CX271), welke op 24, 25 of 26 augustus 2018 zouden vertrekken, eerder op de eindbestemming zouden zijn aangekomen. De vervoerder heeft deze stelling van de passagiers onvoldoende gemotiveerd weersproken. Daarom is niet komen vast te staan dat zich één van de in het TAP-arrest bedoelde uitzonderingssituaties voordeed. De vervoerder heeft voorts betoogd dat hij de passagiers heeft omgeboekt naar een door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde alternatieve vlucht (van KLM), zodat dit hoe dan ook een redelijke maatregel vormt, ook indien de passagiers met een vertraging van meer dan 24 uur op de eindbestemming arriveren. Dit betoog slaagt niet. Naar het oordeel van de kantonrechter vormt het omboeken van de passagiers naar een door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde alternatieve vlucht niet per definitie een redelijke maatregel, ongeacht de vertraging waarmee de passagiers met die alternatieve vlucht op de eindbestemming aankomen. Dit te meer niet nu er volgens de passagiers alternatieve vluchten beschikbaar waren die eerder op de eindbestemming aankwamen en de vervoerder niet heeft aangetoond dat er op die vluchten geen plaats beschikbaar was dan wel dat het omboeken van de passagiers op die vluchten een onaanvaardbaar offer van de vervoerder vergde. De vervoerder heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging ten gevolge van de annulering van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken.
5.4.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de passagiers te compenseren. Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen.
5.5.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.6.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het primair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de primair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.381,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 24 augustus 2018, en over € 181,50 vanaf 5 juni 2020, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 374,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter