ECLI:NL:RBNHO:2023:11180

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
10654755 \ CV EXPL 23-5210
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een incassobeding en informatieplichten in een consumentenovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen NS Reizigers B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De zaak betreft een consumentenovereenkomst waarbij de eisende partij, NS Reizigers B.V., een beroep deed op een incassobeding en de betaling van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft ambtshalve de (on)eerlijkheid van het incassobeding getoetst en vastgesteld dat het beding suggereert dat incassokosten direct verschuldigd zijn vanaf het moment van verzuim, wat in strijd is met de wettelijke bepalingen. Hierdoor werd het beding als oneerlijk aangemerkt en vernietigd, wat leidde tot afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.

Daarnaast heeft de kantonrechter de informatieplichten van de eisende partij beoordeeld. De eisende partij had niet voldaan aan de informatieplichten, wat resulteerde in een sanctie van 25% op de verschuldigde abonnementsgelden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij nog € 321,32 aan hoofdsom verschuldigd is, vermeerderd met wettelijke rente. De gedaagde partij werd ook veroordeeld in de proceskosten, met een totaalbedrag van € 315,84 aan kosten voor de eisende partij. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10654755 \ CV EXPL 23-5210
Uitspraakdatum: 8 november 2023
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NS Reizigers B.V.
gevestigd te Utrecht
de eisende partij
gemachtigde: Landelijke Associatie Van Gerechtsdeurwaarders B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De verdere procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 13 september 2023 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter de eisende partij in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de (on)eerlijkheid van bepaalde bedingen uit de toepasselijke algemene voorwaarden van de eisende partij en om de Algemene voorwaarden stads- en streekvervoer te overleggen. Dit heeft zij gedaan bij akte van 11 oktober 2023 (hierna: de akte).

2.De verdere beoordeling

Incassobeding
2.1.
In de akte heeft de eisende partij gesteld dat het incassobeding niet oneerlijk is. Volgens haar suggereert het beding niet dat vanaf het moment van verzuim direct incassokosten verschuldigd zijn. In het beding wordt enkel de verschuldigdheid van de wettelijke rente gekoppeld aan het moment van verzuim. De derde volzin van het beding, dat gaat over de verschuldigdheid van de kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, is niet gekoppeld aan het verzuim genoemd in de eerste volzin van het beding. Over zowel het moment van verschuldigdheid als de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten is juist niets in het beding opgenomen. Ten aanzien daarvan valt de eisende partij terug op de bepalingen van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat dit de bedoeling is geweest van de eisende partij blijkt uit het feit dat zij daadwerkelijk de veertiendagenbrief aan de gedaagde partij heeft verzonden. Bovendien verwijst de eisende partij in het beding naar artikel 6:96 lid 2 onder c BW. Aldus het standpunt van de eisende partij.
2.2.
De kantonrechter volgt deze stellingen niet. Uit de formulering van dit beding volgt dat dit beding suggereert dat vanaf het moment van verzuim direct incassokosten verschuldigd zijn, terwijl dat pas het geval is nadat er een veertiendagenbrief is verstuurd als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW. Hiervan mag niet worden afgeweken. Op dat punt is het beding te onduidelijk en onbegrijpelijk. De verwijzing naar artikel 6:96 lid 2 onder c BW is onvoldoende, omdat uit die wetsbepaling slechts volgt dat redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen. Dat de eisende partij wel een veertiendagenbrief aan de gedaagde partij heeft verstuurd, doet daaraan niet af. Of de eisende partij de consument ook daadwerkelijk aan de bedongen afspraken houdt, is voor de beoordeling van de (on)eerlijkheid van het beding namelijk niet relevant. De conclusie is dat sprake is van een oneerlijk beding en daarom wordt dit beding vernietigd.
2.3.
Gelet op het voorgaande worden de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
Eenzijdige prijswijzigingsbedingen
2.4.
In de akte heeft de eisende partij gesteld dat de prijs gedurende de looptijd van de overeenkomst niet is gewijzigd. Dit heeft zij onderbouwd door het overleggen van de bevestigingsbrief, waarop dezelfde abonnementsprijs staat als op de laatste (door de eisende partij gevorderde) facturen. Verder heeft de eisende partij een toelichting gegeven op haar werkwijze. Indien een prijswijziging wordt goedgekeurd en doorgevoerd, vindt deze wijziging altijd plaats per 1 januari van het eerstvolgende jaar. Als de eisende partij, zoals in het onderhavige geval, betaling vordert van een factuur die betrekking heeft op een periode gelegen in hetzelfde kalenderjaar als het jaar waarin de overeenkomst is aangegaan, kan nimmer sprake zijn van een prijswijziging. Aldus het standpunt van de eisende partij. De kantonrechter is van oordeel dat de eisende partij hiermee voldoende heeft onderbouwd dat zij in dit geval geen gebruik heeft gemaakt van een eenzijdig prijswijzigingsbeding, zodat deze bedingen geen verband houden met de onderhavige vordering. Daarom zal de kantonrechter deze bedingen niet toetsen op (on)eerlijkheid.
Algemene voorwaarden stads- en streekvervoer
2.5.
De bepalingen van de algemene voorwoorden stads- en streekvervoer zijn door de kantonrechter getoetst en niet oneerlijk bevonden.
De abonnementsovereenkomst
2.6.
In het tussenvonnis is geoordeeld dat een sanctie zal worden toegepast vanwege het schenden van (pre)contractuele informatieplichten. Hierna zal worden toegelicht welke sanctie dat is.
2.7.
De overeenkomst zal gedeeltelijk worden vernietigd, te weten voor 25% van de door de gedaagde partij verschuldigde abonnementsgelden. De sanctie wordt toegepast op het oorspronkelijk door de gedaagde partij verschuldigde bedrag, zodat daarvan resteert een bedrag van € 161,85 (€ 215,80 x 0.75) aan abonnementsgelden. Een bedrag van € 76,58 is door de eisende partij gecrediteerd. Dit bedrag strekt in mindering op de toewijsbare abonnementsgelden, zodat een bedrag van € 85,27‬ toewijsbaar is.
De reisovereenkomst
2.8.
In het tussenvonnis is geoordeeld dat de eisende partij voldoende heeft onderbouwd dat aan de informatieplichten van artikel 6:230h lid 5 BW is voldaan. De gevorderde reiskosten zijn toewijsbaar.
Conclusie en kosten
2.9.
Gelet op het voorgaande en hetgeen in het tussenvonnis is overwogen is een bedrag van € 321,32 (€ 85,27‬+ € 236,05‬) aan hoofdsom toewijsbaar. De wettelijke rente zal worden toegewezen zoals gevorderd.
2.10.
De gedaagde partij wordt (grotendeels) in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten voor de genomen akte blijven echter voor rekening van de eisende partij, omdat het aan haarzelf te wijten is dat het nodig was deze akte op te stellen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 321,32, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 juli 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
€ 107,84 wegens dagvaardingskosten,
€ 128,00 wegens griffierecht en
€ 80,00 wegens salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter