ECLI:NL:RBNHO:2023:112

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
C/15/327172 / FA RK 22-1792
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderbijdrage en zorgregeling na relatiebreuk

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 10 januari 2023 uitspraak gedaan in een familiezakenprocedure tussen een vrouw en een man, die tot september 2018 een affectieve relatie hebben gehad. Uit deze relatie zijn twee minderjarigen geboren, voor wie de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding heeft verzocht. De vrouw heeft verzocht om een kinderbijdrage van € 350,- per kind per maand, maar heeft dit verzoek ter zitting verminderd naar € 151,- per kind per maand met ingang van 7 april 2022 en € 163,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2023. De man heeft verweer gevoerd tegen de hoogte van de kinderbijdrage, maar heeft geen financiële gegevens overgelegd om zijn draagkracht aan te tonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen het eens zijn over de zorgregeling, waarbij de kinderen om het weekend bij de man verblijven. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw toegewezen, omdat de man niet in staat was om zijn financiële situatie te onderbouwen. De rechtbank heeft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding vastgesteld en verklaard dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/327172 / FA RK 22-1792
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 10 januari 2023
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. F.S.C. Thijsse, kantoorhoudende te Den Helder,
tegen
[verweerder]
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de man,
en, voor zover het verzoek betrekking heeft op de onder bewind gestelde goederen:
Bewindvoering aan zee B.V., gevestigd te Den Helder, handelend in hoedanigheid van bewindvoerder van de man,
advocaat mr. A.W. Hoogland, kantoorhoudende te Den Helder.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 7 april 2022;
- het verweerschrift, met bijlage, van de man, ingekomen op 13 juni 2022;
- het bericht van de advocaat van de vrouw, met bijlagen, ingekomen op 2 december 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 13 december 2022 in aanwezigheid van de vrouw bijgestaan door mr. F.S.C. Thijsse en namens de man
mr. A.W. Hoogland.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen hebben tot september 2018 een affectieve relatie gehad.
2.2.
Uit deze relatie zijn geboren de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] , op [geboortedag 1] 2014 in [geboorteplaats] ,
- [de minderjarige 2] , op [geboortedag 2] 2017 in [geboorteplaats] ,
De man heeft de minderjarigen erkend. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarigen.
2.3.
Uit een eerdere relatie van de man is geboren de minderjarige: [de minderjarige 3] geboren op [geboortedag 3] 2010 te [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige 3] ).

3.Verzoek

3.1.
De vrouw heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
  • de man aan haar een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 350,- per kind per maand dient te voldoen, bij vooruitbetaling (naar de rechtbank begrijpt: voor zover het toekomstige termijnen betreft), uiterlijk op de eerste van iedere maand, met ingang van de datum van indiening van haar verzoekschrift;
  • de navolgende zorgregeling zal gelden:
o de kinderen verblijven om het weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man, waarbij de man de kinderen voor het omgangsweekend op vrijdag ophaalt en de vrouw de kinderen na het omgangsweekend op zondag ophaalt;
o de vakanties van de kinderen en de officiële feestdagen worden tussen de ouders in onderling overleg bij helfte verdeeld waarbij de kinderen in ieder geval gedurende de zomervakantie tijdens de bouwvak van de man drie aaneengesloten weken bij hem verblijven.
3.2.
De vrouw heeft gesteld dat zij een beperkt inkomen heeft en dat de man als vader van de kinderen gehouden is om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.

4.Verweer

4.1.
De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw ten aanzien van de kinderbijdrage en heeft verzocht om dit verzoek af te wijzen. De man heeft verzocht om het verzoek van de vrouw ten aanzien van de zorgregeling toe te wijzen.
4.2.
De man heeft ten aanzien van de kinderbijdrage aangevoerd dat het door de vrouw verzochte bedrag hoger is dan de behoefte van de kinderen. Ten aanzien van zijn draagkracht heeft de man aangevoerd dat hij per 15 november 2021 een eigen bedrijf is gestart, maar dat hij geen financiële stukken kan overleggen omdat deze nog niet zijn opgesteld door zijn boekhouder. Gelet hierop kan zijn draagkracht nog niet worden berekend. De man zal spoedig financiële gegevens aanleveren. Door de man is verzocht om bij de berekening van zijn draagkracht in ieder geval rekening te houden met de kinderbijdrage van € 150,- per maand die hij voor [de minderjarige 3] betaalt.

5.Gewijzigd verzoek

5.1.
De vrouw heeft haar verzoek ten aanzien van de door haar verzochte kinderbijdrage ter zitting verminderd en verzoekt nu om te bepalen dat de man met ingang van 7 april 2022 een kinderbijdrage van € 151,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2023 een kinderbijdrage van € 163,- per kind per maand aan haar dient te voldoen.

6.Beoordeling

Zorgregeling
6.1.
Uit de stukken blijkt dat partijen het eens zijn over de zorgregeling en dat zij beiden wensen dat deze wordt vastgelegd. De vrouw heeft ter zitting toegelicht dat partijen sinds medio oktober 2022 uitvoering geven aan de door haar verzochte zorgregeling en dat deze naar behoren verloopt. Nu partijen het eens zijn en de rechtbank de zorgregeling niet in strijd met belangen van de kinderen acht zal zij deze zorgregeling vastleggen.
Kinderbijdrage
6.2.
De vrouw heeft ter zitting meegedeeld dat zij de draagkracht van de man heeft geschat nu de man op geen enkele wijze inzicht heeft verschaft in zijn inkomenspositie. De vrouw realiseert zich echter dat zij in haar verzoekschrift om een hoog bedrag heeft verzocht en dat het onwaarschijnlijk is dat de draagkracht van de man toereikend is om dit bedrag te betalen. Om deze reden heeft de vrouw aanleiding gezien om haar verzoek te verminderen. De vrouw heeft de vermindering van haar verzoek als volgt onderbouwd. De vrouw heeft de behoefte van de kinderen berekend op € 444,- per maand voor beide kinderen op het moment van uiteengaan van partijen in 2018. Dat is geïndexeerd naar 2022 € 487,- per maand. De vrouw is van mening dat de behoefte van de kinderen moet worden vermeerderd met de netto kosten aan kinderopvang die zij maakt. Dat was in 2022 € 115,- per maand, zodat de totale behoefte van de kinderen € 602,- per maand voor beide kinderen bedroeg. Het is volgens de vrouw redelijk als de man hier de helft van moet betalen, dus € 151,- per kind per maand, vanaf de datum van indiening van haar verzoekschrift. De behoefte van de kinderen geïndexeerd naar 2023 bedraagt € 503,- per maand voor beide kinderen. De netto kinderopvangkosten bedragen in 2023 € 149,-. De totale behoefte van de kinderen bedraagt dan € 652,- per maand. De vrouw is van mening dat de man daarom met ingang van 1 januari 2023 de helft dient te betalen, dus € 163,- per kind per maand. De vrouw heeft toegelicht dat zij geen rekening heeft gehouden met een door de man te betalen kinderbijdrage voor [de minderjarige 3] , omdat zij betwist dat de man een kinderbijdrage voor [de minderjarige 3] betaalt, althans de man heeft ook op dit punt geen gegevens verstrekt.
6.3.
De advocaat van de man heeft ter zitting meegedeeld dat het gewijzigde verzoek, inhoudende dat de man een kinderbijdrage ter hoogte van de helft van de behoefte van de kinderen dient te betalen, hem redelijk voorkomt. De advocaat van de man weet echter niet of de draagkracht van de man toereikend is om de door de vrouw verzochte kinderbijdrage te voldoen, omdat de man hem ook geen inzicht heeft verschaft in zijn financiële positie.
6.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel de man in zijn verweerschrift heeft aangekondigd dat hij inzicht zal verschaffen in zijn inkomenspositie, heeft hij dit niet gedaan. Om deze reden is de rechtbank net als de vrouw en de advocaat van de man niet in staat om de draagkracht van de man te berekenen. De man heeft evenmin aangetoond dat hij de door hem gestelde bijdrage van € 150,- per maand voor [de minderjarige 3] betaalt. Tegen het gewijzigde verzoek van de vrouw ter zitting is geen verweer gevoerd. Dit verzoek komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor zodat het zal worden toegewezen.
6.5.
De rechtbank wijst er – ten overvloede – op dat de hierna vast te stellen bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
stelt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vast:
de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2014 in [geboorteplaats] ,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2017 in [geboorteplaats] ,
  • verblijven om het weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man, waarbij de man de kinderen voor het omgangsweekend op vrijdag ophaalt en de vrouw de kinderen na het omgangsweekend op zondag ophaalt;
  • de vakanties van de kinderen en de officiële feestdagen worden tussen de ouders in onderling overleg bij helfte verdeeld waarbij de kinderen in ieder geval gedurende de zomervakantie tijdens de bouwvak van de man drie aaneengesloten weken bij de man verblijven;
7.2.
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de onder 7.1. genoemde minderjarigen met ingang van 7 april 2022 dient te voldoen € 151,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2023 dient te voldoen
€ 163,- per kind per kind per maand en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Lintjer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Lengyel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.