ECLI:NL:RBNHO:2023:1123

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
C/15/329481 / FA RK 22-2995
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en toepassing van Pools recht op de verdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, beiden van Poolse nationaliteit, die in Nederland wonen. De vrouw had op 28 juni 2022 een verzoekschrift ingediend tot echtscheiding, waarop de man op 26 juli 2022 heeft gereageerd met een verweerschrift. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 januari 2023, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding, aangezien de gewone verblijfplaats van partijen in Nederland is.

De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige dochter bij de vrouw zal zijn. De rechtbank heeft de beslissing over de zorgregeling pro forma aangehouden tot 14 juni 2023, om de partijen de gelegenheid te geven om te werken aan hun onderlinge communicatie en vertrouwen, wat essentieel is voor het welzijn van de minderjarige. Tevens is de man veroordeeld tot het betalen van een bijdrage van € 109,- per maand aan de vrouw voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.

Wat betreft de verdeling van de echtelijke woning en inboedel heeft de rechtbank de wijze van verdeling gelast, waarbij beide partijen zijn veroordeeld tot medewerking aan de verkoop van de woning. De rechtbank heeft ook de verdeling van de inboedel behandeld, maar het verzoek van de vrouw om specifieke goederen toe te delen is afgewezen, omdat niet voldoende onderbouwd was waarom deze goederen aan haar zouden moeten toekomen. De rechtbank heeft de partijen verzocht om een lijst van gemeenschappelijke inboedelgoederen op te stellen voor verdere verdeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. Berkers, rechter en kinderrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/329481 / FA RK 22-2995
C/15/330772 / FA RK 22-3677
Beschikking d.d. 14 februari 2023 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.B. Chylinska, gevestigd te Zaandam,
tegen
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.A.Th. Klaver, gevestigd te Hoorn Nh.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 28 juni 2022;
- het verweerschrift van de man, ingekomen op 26 juli 2022;
- het bericht, met bijlagen, van de man, ingekomen op 20 december 2022;
- het bericht, met bijlagen, van de vrouw ingekomen op 5 januari 2023;
- het bericht, met bijlagen, van de man ingekomen op 9 januari 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 januari 2023.
Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, [tolk] , tolk in de Poolse taal en vergezeld door [begeleider] begeleider vanuit DnoDoen, en de man bijgestaan door zijn advocaat en [tolk] , tolk in de Poolse taal.
Tevens is ter zitting verschenen [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] , Polen. Partijen hebben de Poolse nationaliteit.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
2.3.
Op 19 april 2021 is er een tijdelijk huisverbod aan de man afgegeven voor de duur van tien dagen. Bij vonnis in kort geding van deze rechtbank van 25 april 2022 is het door de vrouw gevorderde straat- en contactverbod van de man voor de duur van twaalf maanden afgewezen.
2.4.
Bij beschikking van 17 mei 2022 heeft de rechtbank, bij wijze van voorlopige voorzieningen op grond van 823 Rv, het verzoek van de man tot voorlopige ondertoezichtstelling van de minderjarige afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank afgewezen het verzoek van de man tot het gelasten van een raadsonderzoek (naar de vraag of er een definitieve ondertoezichtstelling dient te worden uitgesproken en welke verdeling van zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) in het belang van de minderjarige kan worden geacht).
2.5.
Bij beschikking van 31 mei 2022 heeft de rechtbank, bij wijze van voorlopige voorzieningen:
  • de minderjarige toevertrouwd aan de vrouw;
  • bepaald dat de vrouw met ingang van 31 mei 2022 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en de zich daarin bevindende inboedelgoederen, met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
  • de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 1 april 2022 bepaald op € 204,- per maand, voor wat betreft toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen.
2.6.
Scheiding
2.6.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.6.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.6.3.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. De vrouw heeft gesteld dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen. Gelet daarop zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
2.6.4.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.6.5.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.7.
Verblijfplaats
2.7.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar zal zijn.
2.7.2.
De man heeft zich daartegen niet verweerd.
2.7.3.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige.
2.7.4.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond. Niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet.
2.8.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.8.1.
Beide partijen hebben verzocht zorgregeling vast te stellen.
2.8.2.
De vrouw verzoekt de rechtbank een eventueel begeleide zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] te bepalen nadat de Raad een onderzoek heeft uitgevoerd en hierover een advies heeft gegeven.
2.8.3.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de vrouw het volgende aangevoerd. De man stelt zowel de minderjarige als de vrouw steeds aan gevaarlijke situaties bloot, waardoor de ontwikkeling van de minderjarige in gevaar wordt gebracht. Hierdoor is het absoluut niet in het belang van de minderjarige dat er een zorgregeling wordt bepaald. De vrouw wenst het onderzoek van de Raad af te wachten en in de toekomst wellicht een begeleide omgangsregeling te bepalen. De vrouw benadrukt dat de man absoluut niet in staat is zelfstandig voor de minderjarige te zorgen tijdens eventuele omgangsmomenten. De man gaat gebukt onder hevige (psychische) problematiek welke wordt versterkt door middelengebruik.
2.8.4.
De man verzoekt de rechtbank om een zorgregeling te bepalen conform het nog te geven advies van de Raad.
2.8.5.
Ter onderbouwing daarvan heeft de man aangevoerd dat hij een zorgregeling wenst te laten vaststellen, die in het belang van de minderjarige is. Nu de Raad onderzoek doet, vertrouwt de man erop dat dit op zorgvuldige wijze vorm zal krijgen.
2.8.6.
Door en namens de man is ter zitting het volgende aangevoerd. De man betwist dat hij de vrouw lastigvalt via sociale media of anderszins. De afgelopen tijd heeft de vrouw diverse aantijgingen geuit aan het adres van de man, maar geen van deze zorgen is vast komen te staan. Ondertussen wordt de omgang tussen [de minderjarige] en de man – na een periode helemaal te hebben stilgelegen – slechts mondjesmaat uitgebreid. Mr. Klaver heeft daarbij gewezen op de omgangsverslagen die zijn overgelegd, waaruit blijkt dat de omgang tussen [de minderjarige] en de man positief verloopt. Gelet op deze ontwikkelingen vindt mr. Klaver een uitbreiding van de omgang, in die zin dat de begeleiding slechts aan het begin van het omgangsmoment aanwezig is, in de rede liggen.
2.8.7.
Door en namens de vrouw is ter zitting aangevoerd dat zij het zorgelijk vindt dat de man blijft ontkennen dat hij haar structureel lastig valt. Naast de negatieve berichtgeving over de vrouw op facebook, heeft de man haar tot voor kort ook lastig gevallen door onaangekondigd naar de echtelijke woning te komen en zich daar te misdragen. Dit laatste is de afgelopen tijd niet meer voorgekomen. Voorbeelden van zijn grievende gedrag zijn het gooien van een steen door de ruit van de woning en het vastklemmen van de deurbel zodat deze herhaaldelijk afgaat. Gelet op deze zorgen, vindt de vrouw dat onbegeleide omgang op dit moment niet aan de orde kan zijn. Daarbij benadrukt zij dat de overgelegde omgangsverslagen zien op begeleide omgangsmomenten van één uur. Dit is zo’n kort en gecontroleerd moment dat daar naar de mening van de vrouw geen vergaande conclusies over de omgang aan moeten worden verbonden. Wel heeft zij recent toestemming gegeven voor een uitbreiding van de omgang naar twee uur per week begeleid. Deze uitbreiding gaat in vanaf de week na de zitting. Verder heeft de vrouw aangegeven dat er hulpverlening betrokken is dan wel betrokken zal raken, die – naast omgangsbegeleiding – inzet op psychologische hulp voor beide partijen en het verbeteren van de onderlinge communicatie. Om hier de volgende stappen in te kunnen zetten, hebben partijen op de donderdag voor de zitting gezamenlijk een gesprek gehad bij de gemeente voor de doorverwijzing.
2.8.8.
Ter zitting heeft de Raad aangegeven dat in juli 2022 een beschermingsonderzoek heeft plaatsgevonden. De conclusie daarvan is dat de Raad geen verzoek tot ondertoezichtstelling indient, omdat de ouders bereid zijn mee te werken aan de hulpverlening. Partijen zijn doorverwezen naar het wijkteam, zodat er hulpverlening in het vrijwillig kader kan worden opgestart. Desgevraagd heeft de Raad nog aangegeven dat er in de loop van het onderzoek zorgelijke signalen zijn binnengekomen, maar dat de zorgen over het gedrag van de man richting de vrouw tijdens het onderzoek niet zijn bevestigd. Wel staat buiten kijf dat [de minderjarige] last heeft van de spanningen en dat zij daar in de toekomst in toenemende mate last van zou kunnen krijgen. Ter voorbereiding op de zitting heeft de Raad geprobeerd om contact te zoeken met de gemeente voor een update over de stand van zaken, maar dit is niet gelukt. De Raad denkt dat het in deze zaak cruciaal is dat er gewerkt wordt aan onderling vertrouwen tussen de ouders, zodat [de minderjarige] de emotionele toestemming kan ervaren om onbelast contact te hebben met de andere ouder. Als dit doel wordt behaald, zal dit naar verwachting ook meer ruimte geven voor uitbreiding van de omgang. Nu het werken aan dit doel de insteek is van de hulpverlening vanuit de gemeente, adviseert de Raad de uitkomst van dit traject af te wachten.
2.8.9.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8.10.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
.
2.8.11.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat partijen een heel andere visie hebben op de oorzaak van de huidige problematiek, hun eigen aandeel daarin en wat er nodig is om ervoor te zorgen dat [de minderjarige] met haar beide ouders veilig, onbelast en plezierig contact kan hebben. Daarbij uit de vrouw grote zorgen aan het adres van de man, maar blijft het bij gebrek aan onderbouwende stukken ondoorzichtig hoe deze situatie precies in elkaar steekt. In ieder geval is duidelijk dat [de minderjarige] last heeft van de spanningen die spelen tussen haar ouders en dat er iets moet veranderen voor haar.
Ter zitting werd duidelijk dat partijen inmiddels de eerste voorzichtige stappen in de goede richting aan het zetten zijn. Zo worden zij via de gemeente aangemeld voor een hulpverleningstraject en bleek dat de (begeleide) omgang tussen [de minderjarige] en de man wordt uitgebreid naar twee uur per week. Deze uitbreiding is bovendien vastgesteld met toestemming van de vrouw en na positieve berichtgeving vanuit de omgangsbegeleiding.
2.8.12.
Tegelijkertijd constateert de rechtbank dat er nog veel moet gebeuren. Daarbij zal vooral gewerkt moeten worden aan het vergroten van het onderlinge vertrouwen tussen partijen, zodat de ouders naar [de minderjarige] kunnen uitdragen dat zij het goed mag hebben bij beide ouders. Zoals de Raad ook heeft benadrukt, zal het vergroten van het onderlinge vertrouwen en het verbeteren van de communicatie centraal staan binnen het hulpverleningstraject bij de gemeente. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat partijen op dit moment meer gebaat zijn bij het afwachten van de (eerste) resultaten daarvan, dan bij het gelasten van een raadsrapport. Dit betekent dat de rechtbank de beslissing op het verzoek zal aanhouden voor de duur van vier maanden. Het nemen van deze tijd stelt de man bovendien in staat om te blijven laten zien dat hij de omgang met [de minderjarige] op een voor haar veilige en prettige manier kan vormgeven.
2.8.13.
Nu ter zitting is gebleken dat de begeleide omgang tot nu toe goed verloopt en op korte termijn wordt uitgebreid, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het vaststellen van een voorlopige zorgregeling. De rechtbank gaat ervan uit dat de huidige afspraken over de omgang doorgang zullen vinden en dat partijen zich maximaal zullen inzetten voor de hulpverlening.
2.8.14.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de beslissing op het verzoek over de zorgregeling pro forma aanhouden voor de duur van vier maanden, te weten tot 14 juni 2023. De rechtbank verzoekt de advocaten van partijen de rechtbank uiterlijk op die datum te informeren over de actuele stand van zaken rondom de omgang, zoveel mogelijk onderbouwd met stukken, en de gewenste voorgang van de procedure. Daarna zal de rechtbank over de voortgang van de procedure beslissen, waarbij – zoals ter zitting is besproken – ook kan worden bezien of een raadsonderzoek alsnog noodzakelijk is.
2.9.
Woning
2.9.1.
De vrouw heeft het voortgezet gebruik van de woning verzocht tot de datum waarop de echtelijke woning aan een derde is verkocht en geleverd met de minimale termijn van zes maanden.
2.9.2.
De man heeft aangegeven dat hij zich kan vinden in het toewijzen van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw voor een periode van maximaal zes maanden.
2.9.3.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het voortgezet gebruik van deze woning.
2.9.4.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
2.9.5.
De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot het voortgezet gebruik van de woning als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen, en wel voor de maximale wettelijke termijn van zes maanden.
2.10.
Onderhoudsbijdrage(n)
2.10.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) vast te stellen van € 215,- per maand.
2.10.2.
De man heeft daartegen als verweer gevoerd dat de vrouw het verzoek onvoldoende heeft onderbouwd met stukken.
2.10.3.
Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de door de man te betalen kinderbijdrage. Partijen zijn overeengekomen dat de man met ingang een bedrag van € 109,- per maand aan de vrouw zal betalen. De rechtbank zal beslissen op de wijze als door partijen aangegeven, waarbij de ingangsdatum – zoals ter zitting besproken – zal worden vastgesteld op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.11.
Verdeling
2.11.1.
Partijen hebben verzocht te bepalen dat de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door hen voorgestelde wijze.
2.11.2.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
2.11.3.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
2.11.4.
Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
2.11.5.
Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna alleen de nationaliteit van Polen gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag.
2.11.6.
Ter zitting hebben partijen verklaard dat zij beide – in tegenstelling tot hetgeen blijkt uit de overgelegde uittreksels BRP – feitelijk al vanaf 2015 dan wel begin 2016 in Nederland wonen. Op grond van deze verklaringen stelt de rechtbank vast dat partijen na de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna hun eerste gewone verblijfplaats op het grondgebied van dezelfde staat hebben gevestigd, te weten Nederland.
2.11.7.
De gemeenschappelijke nationaliteit van partijen is die van een zogenaamd nationaliteitsland.
2.11.8.
Het land van de gemeenschappelijke nationaliteit is geen verdragsland.
2.11.9.
Nu het land van de eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking een verdragsland is dat de verklaring van artikel 5 van het Verdrag heeft afgelegd, werd op grond van het bepaalde in artikel 4, lid 2 aanhef en sub 2 aanhef en onder a. van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het gemeenschappelijke nationale recht van partijen, te weten het recht van Polen, van toepassing op hun huwelijksvermogensregime.
2.4.12.
De peildatum voor de vaststelling van de omvang van het huwelijkse vermogen van partijen naar Pools recht is de datum van onherroepelijk worden van deze echtscheidingsbeschikking. Ongeacht deze peildatum kan de rechtbank naar Pools recht (artikel 58 lid 3 het Poolse Familien- und Vormundschaftgesetzbuch (hierna: FVGB)) al in de echtscheidingsbeslissing beslissen over de verdeling op verzoek van een echtgenoot.
2.4.13.
Uit de stukken die zijn overgelegd en uit wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, blijkt dat partijen een beslissing van de rechtbank wensen betreffende de wijze van verdeling van diverse boedelbestanddelen.
Bestanddelen
Woning aan [adres] ;
inboedel.
Pools recht
2.4.17.
Blijkens artikel 31 van het FVGB kent het Poolse huwelijksvermogensrecht drie vormen van vermogen, te weten:
a. het gemeenschappelijke vermogen van de echtgenoten, bestaand onder meer uit inkomen uit arbeid en uit andere bronnen verkregen tijdens het huwelijk en inkomen verkregen uit het privé vermogen van ieder;
b. het privé vermogen van de vrouw, bestaande uit onder meer vermogen verkregen voor het huwelijk, erfrechtelijke verkrijgingen en schenkingen (tenzij de testateur/schenker bepaalt heeft dat de goederen in de gemeenschap dienen te vallen), persoonlijke goederen en hoogst persoonlijke rechten;
c. het privé vermogen van de man onder dezelfde voorwaarden als verwoord onder b.
Woning aan [adres]
2.11.10.
Tussen partijen staat vast dat de woning in de huwelijksgemeenschap van partijen valt.
2.11.11.
De vrouw wenst dat de woning zo snel mogelijk wordt verkocht en dat de waarde na aftrek van de hypotheekschuld en overige lasten tussen partijen bij helfte wordt verdeeld.
2.11.12.
Omdat de man tot heden weigert zijn medewerking aan de verkoop te verlenen, verzoekt de vrouw de echtbank om de verdeling vast te stellen in die zin dat de verkoop van de woning wordt gelast. Daarbij verzoekt de vrouw Uw rechtbank om een "spoorboekje" bij verkoop te gelasten conform de beschikking van het Hof Den Haag van 28 januari 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:128.RFR2015/60. De vrouw heeft er immers belang bij dat, voor het geval de man zijn medewerking aan verkoop niet verleent, dan wel partijen er niet in slagen overeenstemming te bereiken over de keuze van makelaar, vraagprijs en de verkoopprijs, zij toch in staat wordt gesteld om de verkoop daadwerkelijk ter hand te nemen. Daarbij heeft de vrouw er tevens belang bij dat er een dwangsom wordt verbonden van € 1.000,- per dag die de man in gebreke blijft om zijn medewerking te verlenen aan de juridische eigendomsoverdracht.
2.11.13.
Meer specifiek verzoekt de vrouw de rechtbank te bepalen dat;
a. a) indien partijen niet binnen vier weken na de te geven beschikking gezamenlijk een makelaar opdracht hebben gegeven tot de verkoop, ieder van hen afzonderlijk bevoegd is tot het verstrekken van een verkoopopdracht aan een NVM-makelaar, tot verkoop van de woning;
b) indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening in slagen om
gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen
vaststelt;
c) als de verkoopprijs bindend is vastgesteld, beide partijen verplicht zijn hun
medewerking te verlenen aan het ondertekenen van een verkoopovereenkomst met de koper en aan het notariële transport van de woning aan de koper op straffe van een dwangsom van
€1.000,- per dag of gedeelte van de dag, dat een partij in gebreke blijft om zijn medewerking
aan het notarieel transport te verlenen;
d) iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de
overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
e) de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden
afgelost uit de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning en uit de waarde van
de polis uit levensverzekering van partijen die verpand is aan de hypotheekbank;
f) een batig saldo resterend uit de verkoopprijs en de afkoopwaarde van de polis, na
aflossing van de totale hypotheekschuld en de onder d genoemde kosten, tussen partijen bij
helfte zal worden verdeeld;
2.11.14.
Onder intrekking van zijn oorspronkelijke verzoek, heeft de man ter zitting aangegeven dat hij niet in staat is om de woning toegedeeld te krijgen. De man wil daarom ook dat de woning van partijen wordt verkocht, waarbij de overwaarde bij helfte wordt verdeeld. Ter zitting heeft de man verder aangegeven dat hij zich grotendeels kan vinden in de verzoeken opgenomen in overweging 2.11.13, zodat de rechtbank dit tot uitgangspunt zal nemen. Ter zitting is besproken dat de vrouw drie makelaars zal noemen, waarvan de man er één mag kiezen. Indien de man geen keuze maakt binnen 14 dagen nadat de vrouw hem deze keuze heeft voorgelegd, is de vrouw bevoegd om een van de genoemde makelaars een verkoopopdracht te verstrekken. Hiermee wordt voorkomen dat beide partijen afzonderlijk van elkaar bevoegd zijn om de makelaar te kiezen als zij er onderling niet uit komen.
2.11.15.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank de wijze van verdeling van de echtelijke woning als volgt gelasten:
de vrouw zal ten behoeve van de verkoop van de echtelijke woning drie makelaars aan de man opgeven, waarna de man er één kiest. Indien de man niet binnen twee weken na de opgave door de vrouw een keuze maakt, is de vrouw bevoegd tot het verstrekken van een verkoopopdracht aan een van deze makelaars;
indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening in slagen om
gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststellen, net als de verkoopprijs indien partijen daarover geen overeenstemming kunnen bereiken;
3. iedere partij is gehouden de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de
overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
4. de hypothecaire geldlening zal bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht worden
afgelost uit de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning en uit de waarde van de polis uit levensverzekering van partijen die verpand is aan de hypotheekbank;
5. een batig saldo resterend uit de verkoopprijs en de afkoopwaarde van de polis, na
aflossing van de totale hypotheekschuld en de onder 3. genoemde kosten, zal tussen partijen bij helfte worden verdeeld. In het geval er na verkoop en aflossing van de hypothecaire geldleningen een restschuld overblijft, zijn partijen ieder draagplichtig voor de helft van deze schuld.
2.11.16.
Daarnaast zal de rechtbank, zoals door de vrouw verzocht, beide partijen veroordelen tot medewerking aan het ondertekenen van een verkoopovereenkomst met de koper nadat de verkoopprijs bindend is vastgesteld en aan het notariële transport van de woning aan de koper op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van de dag, dat een partij in gebreke blijft om zijn medewerking aan het notarieel transport te verlenen, met een maximum van € 20.000,-.
De inboedel
2.11.17.
De vrouw heeft aangevoerd dat partijen een gezamenlijke inboedel hebben en dat zij daarvan in ieder geval een aantal goederen toebedeeld wil krijgen, waaronder:
- juwelen (gouden ketting);
- alle cadeautjes van de minderjarige van de doop;
- kinderwagen;
- maxi cosi;
- autostoeltje;
- alle weggenomen, persoonlijke spullen van de vrouw zoals; kleding,
verzorgingsproducten, tassen, stijltang;
-fiets;
- Acer computer;
- tv van het merk LG 55";
- stoeltje bobike Maxi GO;
- slaapbank;
- weegschaal;
- printer.
2.11.18.
De vrouw verzoekt de rechtbank bovengenoemde spullen aan haar toe te delen, zulks onder de veroordeling van de man om binnen veertien dagen na betekening van de te geven beschikking: de goederen af te geven op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat de man daarmee in gebreke blijft met een maximum van
€ 10.000,-- dan wel een beslissing in goede justitie te nemen waarbij dient te gelden dat indien de spullen beschadigd zijn de man aan de vrouw € 3.000,-- vergoedt.
2.11.19.
Door en namens de man is verweer gevoerd tegen dit verzoek. De man betwist dat de inboedel gemeenschappelijk is en stelt dat de grondslag van het verzoek ontbreekt. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen. Overigens bevinden zich nog hoogst persoonlijke bezittingen van de man in de woning, zoals kleding en een paspoort. De man heeft deze nog niet teruggekregen.
2.11.20.
Ter zitting heeft de vrouw aangegeven dat zij geen van de spullen van de lijst heeft teruggekregen van de man.
2.11.21.
Ter zitting is door en namens de man aangevoerd dat hij de inboedel heeft achtergelaten in de woning toen hij vertrok. Het is dus niet mogelijk om de goederen terug te geven. Wel heeft de man aangegeven dat hij het autostoeltje heeft meegenomen.
2.11.22.
De rechtbank gaat ervan uit dat de inboedel na de huwelijkssluiting van partijen is aangeschaft en daarom in de gemeenschap van partijen valt. De rechtbank stelt voorts vast dat partijen van mening verschillen over welke inboedelgoederen nog in de echtelijke woning aanwezig zijn en welke goederen partijen nog onder zich hebben. Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen welke inboedelgoederen voor verdeling vatbaar zijn. Voorts is het uitgangspunt dat een inboedel tussen partijen wordt verdeeld en heeft de vrouw niet nader onderbouwd waarom de door haar genoemde goederen allemaal aan haar moeten toekomen. Voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek zal afwijzen.
2.11.23.
Voor zover partijen nog persoonlijke goederen van elkaar onder zich hebben, verwacht de rechtbank dat partijen deze zullen teruggeven aan elkaar. En voor het geval partijen de inboedel niet alsnog in onderling overleg kunnen verdelen, zal de rechtbank als wijze van verdeling gelasten dat de vrouw een lijst maakt van alle gemeenschappelijke inboedelgoederen. Deze lijst kan eenmalig door de man worden aangevuld. Daarna zullen partijen de inboedel op de lijst verdelen door om de beurt een goed te kiezen, waarbij degene die ten overstaan van een derde met een dobbelsteen het hoogste gooit, als eerste een goed mag kiezen.
Hypotheekkosten & gas en stroom
2.11.24.
Volgens de vrouw heeft de man sinds juni 2021 tot en met mei 2022 niet meer bijgedragen aan de gemeenschap waartoe hij nog wel verplicht was. De vrouw heeft de nagenoemde kosten betaald die voor de helft voor rekening van de man horen te komen en de vrouw wenst dit vergoed te krijgen.
  • Hypotheekkosten van € 7.236,- totaal;
  • Gas- en stroomkosten van € 1.180,- totaal.
2.11.25.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd. De juridische grondslag van de stelling van de vrouw dat de man sinds juni 2021 tot en met 2022 niet meer heeft bijgedragen ontgaat de man. De door de vrouw genoemde kosten, waarvan zij 50% vergoeding wenst, kwalificeren naar Nederlands recht als kosten van de huishouding. Nog afgezien van de vraag of het Poolse recht een regeling kent over de kosten van de huishouding, heeft de vrouw haar stelling niet onderbouwd. Ter zitting heeft mr. Klaver hier namens de man aan toegevoegd dat de man tijdens het bestaan van de gemeenschap ook diverse kosten voor zijn rekening heeft genomen. De vrouw heeft in het licht daarvan niet voldoende onderbouwd waarom de man deze kosten dient te vergoeden.
2.11.26.
De rechtbank stelt vast dat het toepasselijk recht op de vergoedingsvordering van de vrouw wordt beoordeeld aan de hand van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (hierna: Haags Alimentatieprotocol). Ingevolge artikel 3 worden onderhoudsverplichtingen beheerst door het recht van de staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, zodat Nederlands recht van toepassing is. Dit geldt ook voor onderhoudsverplichtingen staande huwelijk, en dus ook voor de vraag in welke mate ieder van de echtgenoten dient bij te dragen in de kosten van de huishouding. De rechtbank zal het verzoek afwijzen omdat de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Dat de vrouw gemeenschappelijke kosten heeft gedragen ten tijde van het bestaan van de gemeenschap, kan niet de conclusie dragen dat de man gehouden is om de helft van die kosten te vergoeden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, moet het er immers voor worden gehouden dat deze kosten zijn voldaan uit (arbeids)inkomsten die tot de gemeenschap behoorden. De man heeft bovendien aangegeven dat hij in deze periode ook gemeenschapskosten heeft voldaan, en dus heeft voldaan aan de verplichting om bij te dragen in de kosten van de huishouding.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] , Polen op [huwelijksdatum] ;
3.2.
bepaalt dat de minderjarige haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
3.3.
houdt de beslissing ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
PRO FORMAaan
tot 14 juni 2023;
3.4.
verzoekt de advocaten van partijen
uiterlijk op die datum, te weten 14 juni 2023, de rechtbank te informeren over de actuele stand van zaken over de omgang, zoveel mogelijk onderbouwd met stukken, en de gewenste voortgang van de procedure;
3.5.
bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan het adres [adres] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
3.6.
bepaalt dat de man € 109,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarige, met ingang van de datum inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.7.
gelast de wijze van verdeling van de echtelijke woning aan [adres] met de daaraan verbonden hypotheekschuld en spaarpolis overeenkomstig het hiervoor onder 2.11.15. bepaalde;
3.8.
veroordeelt beide partijen tot medewerking aan het ondertekenen van een verkoopovereenkomst met de koper nadat de verkoopprijs van de echtelijke woning bindend is vastgesteld en aan het notariële transport van de woning aan de koper op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van de dag, dat een partij in gebreke blijft om zijn medewerking aan het notarieel transport te verlenen, met een maximum van € 20.000,-;
3.9.
gelast de wijze van verdeling van de inboedel overeenkomstig het hiervoor onder 2.11.23 bepaalde;
3.10.
verklaart de beslissingen onder 3.2 en 3.6 t/m 3.9 uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.J. Berkers, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.E. Kamer op 14 februari 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.