ECLI:NL:RBNHO:2023:11347

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
C/15/345176 / KG ZA 23-582
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorhaling van hypothecaire geldlening in kort geding met betrekking tot consumentenkrediet

In deze zaak heeft eiser, een consument, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, een natuurlijke persoon, met als doel veroordeling van gedaagde tot medewerking aan de doorhaling van een hypothecaire geldlening. Eiser heeft de hypothecaire lening eerder zelf opgeëist, maar gedaagde weigert medewerking te verlenen omdat zij meent dat eiser nog rente over de resterende maandtermijnen verschuldigd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de kredietovereenkomst geen voorwaarden zijn opgenomen voor vervroegde aflossing, en dat eiser recht heeft op vervroegde aflossing zonder boeterente. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagde haar medewerking aan de doorhaling van de hypotheek moet verlenen, onder de verplichting van eiser om de resterende hoofdsom en eventuele openstaande rente en boeterente te betalen. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van een dwangsom bij niet-nakoming van deze verplichting. De proceskosten zijn voor rekening van gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/345176 / KG ZA 23-582
Vonnis in kort geding van 9 november 2023
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat: mr. J.G. Burgers te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat: mr. J.W. Volkers te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 oktober 2023, met 17 producties
  • de akte van [gedaagde] , waarbij zij 7 producties heeft overgelegd
  • de mondelinge behandeling van 31 oktober 2023, waar zijn verschenen [eiser] met mr. Burgers, en [gedaagde] met mr. Volkers en zijn kantoorgenoot mr. E. Uijldert
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Uitgangspunten

2.1.
Partijen hebben op 21 juni 2016 een koopovereenkomst gesloten, waarbij [eiser] van [gedaagde] heeft gekocht een woonhuis en bedrijfspanden met grond (verder: de onroerende zaak) gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] .
De koopsom bedroeg € 250.000,-.
2.2.
Partijen hebben afgesproken dat betaling van de koopsom (en overige kosten) zal plaatsvinden door verstrekking van een hypothecaire geldlening door [gedaagde] aan [eiser] van € 300.000,-. Daarvan diende [eiser] € 50.000,- te gebruiken voor verbouwingen en verbeteringen van de onroerende zaak. In de koopovereenkomst is bepaald dat [eiser] verplicht is “
de verschuldigde termijnen te voldoen per vijftiende dag van elke maand gedurende een periode van vijfentwintig jaren;”.
2.3.
De onroerende zaak is op 1 juli 2016 aan [eiser] geleverd. Op dezelfde datum heeft [eiser] ten behoeve van [gedaagde] een hypotheek- en pandrecht op de onroerende zaak gevestigd tot zekerheid van de geldlening van € 300.000,-.
2.4.
In de hypotheekakte is opgenomen dat de geldlening is verstrekt tot 1 juli 2041, dat [eiser] 6% rente per jaar zal betalen, dat hij de hoofdsom op annuïteitbasis zal terugbetalen in maandelijkse termijnen, met een looptijd van 25 jaar. In de hypotheekakte is voorts – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:

3.Opzegging
De hoofdsom is – behoudens de hierna sub 4. bepaalde gevallen van opeisbaarheid – niet opeisbaar voor één juli tweeduizend één en veertig en na die datum te allen tijde mits de geldlening ten minste drie maanden tevoren schriftelijk is opgezegd.
4.Opeisbaarheid
De hoofdsom is direct opeisbaar en dient met de lopende en eventueel achterstallige rente en met drie maanden extra rente te worden terugbetaald:
a. bij niet nakoming door de schuldenaar van enige verplichting uit deze overeenkomst van geldlening indien niet binnen acht dagen na ingebrekestelling de betrokken verplichting alsnog is nagekomen;
b. bij beslag op een goed van de schuldenaar, bij faillissement of surséance van de schuldenaar of aanvrage daartoe (…)”.
2.5.
In 2022 is het bedrijf van [eiser] failliet verklaard. De curator heeft conservatoir beslag gelegd op de onroerende zaak.
2.6.
Bij brief van 20 mei 2022 heeft [gedaagde] de hypothecaire geldlening opgezegd in verband met de beslaglegging. Zij schrijft daarbij dat de stand van de hypotheek € 452.111,37 bedraagt, en dat dit bedrag onmiddellijk opeisbaar is geworden.
2.7.
Vervolgens is tussen partijen gecorrespondeerd. [eiser] heeft daarbij aangegeven dat hij niet akkoord gaat met het opeisen van de hoofdsom, dat het beslag op korte termijn wordt opgeheven en dat hij de rente en aflossing zal blijven betalen. Tussen partijen is gesproken over een regeling. Daarna is het enige tijd stil gebleven tussen partijen.
2.8.
Bij brief van 19 mei 2023 heeft [gedaagde] gesommeerd binnen drie maanden “
het uitstaande bedrag van de hoofdsom van de Lening met de lopende en de eventueel achterstallige rente en met drie maanden extra rente, zijnde een bedrag van EUR 264.302,69” aan haar te betalen.
Zij heeft daarbij aangegeven dat de uitstaande hoofdsom € 260.396,75 bedraagt en dat de drie maanden rente in totaal € 3.905,94 bedraagt.
2.9.
Vervolgens heeft overleg tussen partijen plaatsgevonden. [gedaagde] heeft daarbij aangeboden om de onroerende zaak van [eiser] te kopen. Hierop is [eiser] niet ingegaan.
2.10.
Uit een emailbericht van 4 juli 2023 valt af te leiden dat de curator na een betaling door [eiser] het beslag op de onroerende zaak heeft opgeheven.
2.11.
[eiser] heeft nadien de onroerende zaak verkocht, waarbij is overeengekomen dat deze op 19 oktober 2023 aan de koper zal worden geleverd.
2.12.
Bij e-mail van 11 oktober 2023 heeft het door [eiser] ingeschakelde notariskantoor aan [gedaagde] gevraagd om opgave van de bedragen die [eiser] moet aflossen ter verkrijging van royement van de hypotheek.
2.13.
Bij e-mail van 16 oktober 2023 heeft [gedaagde] meegedeeld dat haar vordering op grond van de overeenkomst € 420.248,98 bedraagt en heeft zij een “voorstel aflosnota” gedaan waarbij royement zal worden verleend tegen betaling van € 372.591.89, te weten
€ 257.210,36 aan hoofdsom en € 115.381,53 aan boeterente. [eiser] heeft betwist dat hij gehouden is dit bedrag aan [eiser] te betalen.
2.14.
De geplande levering van de onroerende zaak door [eiser] aan de koper heeft niet plaatsgevonden op 19 oktober 2023. De (makelaar van de) koper heeft [eiser] bij brief van 23 oktober 2023 in gebreke gesteld en rechtsmaatregelen aangekondigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na precisering van de vordering ter zitting – samengevat – dat de voorzieningenrechter
  • primairzal bepalen dat aan zijn vonnis dezelfde rechtskracht toekomt als aan een in wettige vorm opgemaakte akte tot doorhaling van de hypotheek op het pand, onder de verplichting van [eiser] om de resterende hoofdsom, eventueel openstaande rente en de boeterente van drie maanden aan [gedaagde] te betalen, dan wel
  • subsidiair[gedaagde] zal veroordelen haar medewerking te verlenen aan doorhaling van de hypotheek, onder de verplichting van [eiser] om de resterende hoofdsom, eventueel openstaande rente en de boeterente van drie maanden aan [gedaagde] te betalen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
Daartoe stelt [eiser] – zakelijk weergegeven – het volgende. [gedaagde] belemmert de levering van de onroerende zaak aan de koper, doordat zij aan doorhaling van de hypotheek ten onrechte de ongefundeerde voorwaarde verbindt dat [eiser] een boeterente van € 115.381,53 moet betalen. [eiser] heeft een sommatie van de koper ontvangen en zal grote schade lijden als hij de onroerende zaak niet snel aan de koper kan leveren. [gedaagde] heeft de hypotheek zelf opgezegd en daarom hoeft [eiser] niet meer te betalen dan het bedrag dat [gedaagde] zelf aan de opzegging heeft verbonden. In verband met de aflossingen door [eiser] is dat bedrag inmiddels lager geworden, namelijk € 257.310,36 exclusief de drie maanden boeterente. Ook is [eiser] bij vroegtijdige aflossing in verband met verkoop van de onroerende zaak gerechtigd de hypothecaire geldlening in een keer boetevrij af te lossen. In de hypotheekakte is nergens vinden dat [eiser] een boeterente zou moeten betalen en op welke wijze die berekend zou moeten worden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben een overeenkomst van geldlening gesloten. Partijen hebben in de koopovereenkomst en de hypotheekakte afspraken gemaakt over de looptijd van de geldlening, de verschuldigde rente en de maandelijkse aflossing, maar zij hebben daarin niets afgesproken over vervroegde aflossing van de geldlening.
[eiser] stelt dat hij geen rente meer aan [gedaagde] verschuldigd is als hij de geldlening vóór het einde van de looptijd volledig aflost.
[gedaagde] is het daar niet mee eens en stelt dat de geldleningsovereenkomst niet tussentijds eenzijdig opzegbaar is en de rente tot het einde van de looptijd van lening (1 juli 2041) vaststaat.
4.2.
[eiser] moet in deze zaak worden beschouwd als een consument. [gedaagde] heeft als natuurlijk persoon het krediet aan [eiser] verstrekt.
Als uitgangspunt geldt dat [eiser] als consument het recht heeft om zich vóór het verstrijken van de kredietovereenkomst geheel of gedeeltelijk van zijn verplichtingen op grond van de kredietovereenkomst te kwijten. [1]
Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken. [gedaagde] had als kredietgever in de kredietovereenkomst kunnen opnemen dat een vervroegde aflossing door [eiser] alleen is toegestaan op bepaalde data, met inachtneming van een bepaalde termijn of termijnen, met inachtneming van bepaalde minimumbedragen, dan wel tegen betaling van een vergoeding. [2]
4.3.
[gedaagde] baseert zich voor haar stelling op de in de hypotheekakte overeengekomen rente van 6% gedurende de looptijd van de lening van 25 jaar, maar dat betreft de situatie dat de geldlening maandelijks op annuïteitbasis wordt afgelost en doorloopt tot 1 juli 2041. Er is in de hypotheekakte wel een bepaling over boeterente opgenomen, maar die bepaling (artikel 4) ziet alleen op de gevallen waarin de kredietgever, [gedaagde] , de geldlening direct kan opeisen.
Beide bepalingen zeggen dus niets over de verschuldigdheid van de rente over de resterende maandtermijnen bij vervroegde aflossing van de geldlening door [eiser] .
4.4.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat bij de totstandkoming van de geldlening in juli 2016 tussen partijen is afgesproken dat de lening niet voor 1 juli 2041 opzegbaar zou zijn, omdat zij in 2016 na verkoop van het bedrijf van haar werkgever was gestopt met werken en door het verstrekken van de geldlening aanvullende inkomsten uit rente en aflossing wilde genereren. Volgens [gedaagde] is het nooit de bedoeling van partijen geweest dat dit inkomen haar plotseling zou kunnen komen te ontvallen.
[eiser] heeft deze stellingen van [gedaagde] gemotiveerd betwist. Volgens hem is tussen partijen nooit gesproken over een langjarige inkomensvoorziening voor [gedaagde] .
De voorzieningenrechter laat in het midden of een dergelijke afspraak buiten de kredietovereenkomst om kan worden gemaakt. [gedaagde] heeft haar standpunt op geen enkele wijze onderbouwd of kunnen onderbouwen. De voorzieningenrechter gaat hier dus verder aan voorbij.
4.5.
Hierbij komt nog dat [gedaagde] bij brief van 19 mei 2023 (en eerder ook bij brieven van 15 maart 2022, 20 mei 2022, 22 juni 2022) de geldlening zelf heeft opgeëist. In de brief van 19 mei 2023 heeft [gedaagde] [eiser] gesommeerd tot betaling van “
het uitstaande bedrag van de hoofdsom van de Lening met de lopende en de eventueel achterstallige rente en met drie maanden extra rente, zijnde een bedrag van € 264.302,69” bij gebreke waarvan zij zal overgaan tot uitwinning van het hypotheekrecht.
[eiser] beroept zich er op dat [gedaagde] de geldlening dus zelf al had opgezegd.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt dat [eiser] op grond van het opeisen van de geldlening bij brief van 19 mei 2023 de resterende hoofdsom en de boeterente ter grootte van 3 maanden aan [gedaagde] verschuldigd is. Dat de notaris [gedaagde] op 11 oktober 2023 heeft verzocht om een aflosnota in verband met verkoop van de onroerende zaak aan een derde, maakt dat niet anders. [eiser] heeft bij brief van 19 oktober 2023 aan [gedaagde] meegedeeld dat hij bereid is tot betaling van het bedrag dat [gedaagde] in haar brief van 19 mei 2023 heeft genoemd (gecorrigeerd met de sinds die datum gedane aflossingen en rentebetalingen). Dit betekent dat [gedaagde] ook om die reden gehouden is haar medewerking aan doorhaling van de hypotheek te verlenen.
Zij dient daarom een nieuwe aflosnota aan de notaris te verstrekken. Daarin kan zij opnemen het op dat moment resterende verschuldigde, verhoogd met drie maanden extra rente. De notaris kan een en ander dan vervolgens volgens die aflosnota afwikkelen. [eiser] dient uiteraard zorg te dragen voor betaling van dat verschuldigde bedrag.
4.7.
[eiser] heeft belang bij spoedige doorhaling van de hypotheek, gelet op het feit dat hij de onroerende zaak heeft verkocht aan een derde en deze hem heeft gesommeerd om aan zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst te voldoen.
4.8.
De voorzieningenrechter zal daarom de subsidiaire vordering van [eiser] toewijzen, en zal daarbij de gevorderde dwangsom aan [gedaagde] opleggen.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen één week na heden haar medewerking te verlenen aan doorhaling van de hypothecaire geldlening op het woonhuis en de bedrijfspanden en ondergelegen grond, staande en gelegen aan de [adres] , [adres] te [woonplaats 2] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats 1] , sectie [nummer] , groot (ongeveer) twintig are zeven en veertig centiare, onder de gelijktijdige verplichting van [eiser] om aan [gedaagde] de resterende hoofdsom, eventueel openstaande rente en de boeterente ter grootte van drie maanden te betalen;
5.2.
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 2.000,- per dag dat zij in gebreke blijft met de nakoming van de veroordeling onder 5.1., met een maximum van
€ 50.000,-;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot vandaag aan de kant van [eiser] begroot op € 443,86 aan verschotten en op € 1.079,- aan salaris advocaat;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af wat anders of meer is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en op 9 november 2023 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
NMB/LJS

Voetnoten

1.Artikel 7:127 lid 1 BW
2.Artikel 7:127 lid 2 BW