ECLI:NL:RBNHO:2023:11441

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
15/040371-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewoontewitwassen en valsheid in geschrift met vrijspraak van valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen over een periode van ruim negen jaar. De verdachte heeft in deze periode meer dan € 214.000,00 aan contant geld op haar bankrekeningen gestort en beschikte over aanzienlijke hoeveelheden designerkleding en een Audi A1, waarvan werd aangenomen dat deze afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank sprak de verdachte vrij van valsheid in geschrift, omdat de tenlastelegging niet kon worden bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan gewoontewitwassen, omdat zij herhaaldelijk opzettelijk handelingen heeft verricht die verband houden met het witwassen van geld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en verklaarde de Audi A1 en de designerkleding verbeurd. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten was veroordeeld en dat haar jonge leeftijd en de omstandigheden van haar leven in aanmerking moesten worden genomen bij de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/040371-20 (P)
Uitspraakdatum: 29 augustus 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 augustus 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Sarian en van hetgeen de verdachte en haar raadsman, mr. E. Stam, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 9 maart 2012 tot en met 8 juni 2021, te Haarlem en/of Amsterdam en/of Aalsmeer, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) (een) voorwerp(en) (te weten:
- één of meer contante geldbedragen (gestort op bankrekening [rekeningnummer 1] ) van in totaal (ongeveer) EUR 101.066,00 (183.526,00 – 60.850,00 – 21.610,00); en/of
- één of meer contante geldbedragen (gestort op bankrekening [rekeningnummer 2] ) van in totaal (ongeveer) EUR 110.839,64 (103.859,64 + 7.690,00 – 710); en/of
- één of meer contante geldbedragen (gestort op bankrekening [rekeningnummer 3] ) van in totaal EUR 2.320,00; en/of
- één of meer designervoorwerpen met een waarde van in totaal (ongeveer) EUR 34.065,00; en/of
- één halsketting met een waarde van in totaal (ongeveer) EUR 19.000,00; en/of
- één of meer personenvoertuig(en) (te weten: merk Audi, type A1 (gekentekend [kenteken 1] ) en/of merk Seat, type Ibiza (gekentekend [kenteken 2] ))
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een/die/voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt
en/of
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit/die voorwerp(en) voorhanden had,
terwijl zij en/of haar mededader(s) wisten, althans redelijkerwijs hadden moeten vermoeden, dat dit/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 mei 2018 tot en met 31 mei 2018 te Haarlem opzettelijk
gebruik heeft gemaakt, af heeft geleverd en/of voorhanden heeft gehad, van valse en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een
- werkgeversverklaring; en/of
- salarisspecificatie; en/of
- rekeningafschrift;
als ware het echt en onvervalst, door deze geschriften te (doen) overleggen aan de verhuurder ( [naam 1] en/of [naam 2] ) ten bewijze van een dienstverband en/of inkomen voor het (verkrijgen van het) huurappartement aan de [adres] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft de officier van justitie – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 geldt dat de verdachte, in reactie op het vermoeden dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, geen verklaring heeft gegeven die als concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk kan worden aangemerkt. Zij heeft het zogenoemde witwasvermoeden niet kunnen weerleggen, waardoor het niet anders kan dan dat de op de tenlastelegging genoemde bedragen en voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn en de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen daarvan. Doordat de verdachte herhaaldelijk opzettelijk witwashandelingen heeft verricht, heeft zij zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.
Ten aanzien van feit 2 geldt dat de verklaring van de verdachte, inhoudende dat een vriend van haar de betreffende documenten aan de verhuurder heeft verstrekt zonder dat de verdachte dit wist, ongeloofwaardig is. De verdachte moet op de hoogte zijn geweest van de inkomenseis die door de verhuurder werd gesteld aan de huurder van de woning en de verdachte moet de persoon zijn geweest die de documenten opzettelijk heeft ingestuurd om de woning te kunnen huren.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft de raadsman – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 geldt dat de verdachte over alle op de tenlastelegging genoemde bedragen en voorwerpen een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd. Bij de beoordeling van de vraag of de verklaring van de verdachte aan genoemde eisen voldoet, dient mede in ogenschouw te worden genomen het tijdsverloop tussen het verkrijgen van bepaalde bedragen en voorwerpen door de verdachte en het moment waarop zij daarover werd verhoord. De verklaring van de verdachte ten aanzien van de herkomst van bepaalde bedragen en voorwerpen had door het Openbaar Ministerie nader onderzocht kunnen worden, maar dat is niet gebeurd.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verdachte in ieder geval van het medeplegen dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 geldt dat de verklaring van de verdachte dat een vriend de betreffende stukken buiten medeweten van de verdachte heeft ingeleverd bij de verhuurder, niet kan worden weerlegd met de overige bewijsmiddelen in het dossier.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2
De rechtbank acht de valsheid in geschrifte (het onder 2 ten laste gelegde feit) niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
In de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte het feit zou hebben begaan in Haarlem. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank echter niet kunnen vaststellen dat de ten laste gelegde handelingen daar hebben plaatsgevonden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte in de ten laste gelegde pleegperiode (nog) in Amsterdam woonde en dat het kantoor van de verhuurder, [naam 1] , zich bevindt in Hoofddorp. Dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde documenten heeft overgelegd toen zij de woning (in Haarlem) bezichtigde, kan de rechtbank niet afleiden uit het dossier.
De officier van justitie heeft de mogelijkheid de pleegplaats ruim op te nemen in de tenlastelegging om mogelijke onduidelijkheden omtrent de pleegplaats te ondervangen. Daarnaast heeft hij een ruime bevoegdheid om de tenlastelegging nadien te wijzigen indien blijkt dat dit nodig is voor een bewezenverklaring. De rechtbank is van oordeel dat met deze ruime bevoegdheden van de officier van justitie in dit geval de ruimte voor de rechtbank ontbreekt om mogelijke gebreken te herstellen, nu – zo lijkt – abusievelijk een onjuiste plaats in de tenlastelegging is opgenomen. Van een door de rechtbank te herstellen evidente, kennelijke schrijffout of te verbeteren misslag is geen sprake.
Nu de tenlastelegging de grondslag vormt voor de rechtbank om tot een bewezenverklaring te komen en deze grondslagleer strikt wordt uitgelegd, kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen van het feit zoals dat ten laste is gelegd. Dit leidt ertoe dat de rechtbank geen andere mogelijkheid ziet dan de verdachte vrij te spreken.
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering feit 1
Juridisch kader
In deze zaak kan geen direct verband worden gelegd tussen een bepaald, aan te duiden, misdrijf en de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen en voorwerpen. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is. De rechtbank zal daarom toepassing geven aan het toetsingskader dat voor dergelijke gevallen in de rechtspraak is ontwikkeld en uitgekristalliseerd. Ter beoordeling staat of het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ bewezen kan worden op grond van vast te stellen feiten en omstandigheden waardoor het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen en voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank doorloopt bij de toets of sprake is van witwassen de volgende stappen. Als er op basis van de feiten en omstandigheden sprake is van een vermoeden van witwassen, dan mag van de verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van de voorwerpen en gelden. Deze verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Zodra de verklaring van de verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het Openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de door de verdachte gestelde alternatieve herkomst van de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal moeten blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen is het volgende komen vast te staan.
Op verzoek van de Financial Intelligence Unit (FIU) van de politie is onderzoek naar de verdachte gedaan. Uit onderzoek naar de bankrekeningen en bezittingen van de verdachte is onder meer naar voren gekomen dat:
 in de periode 2012 – 2018 een bedrag van € 183.526,00 in contanten op de rekening van de verdachte bij Rabobank is gestort, waarbij 113 keer briefjes van € 500,00 zijn gestort;
 in de periode 2016 – 2020 een bedrag van € 107.729,64 in contanten op de rekening van de verdachte bij de ING bank is gestort;
 in de periode 2020 – 2021 een bedrag van € 2.320,00 in contanten op de rekening van de verdachte bij de ABN Amro bank is gestort;
 de verdachte twee auto’s, namelijk een Audi A1 en een Seat Ibiza, op haar naam heeft staan;
 bij doorzoeking van de woning van de verdachte designerkleding en -accessoires zijn aangetroffen, waarvan de totale waarde wordt begroot op € 34.065,00;
 bij doorzoeking van de woning van de verdachte een gouden ketting is aangetroffen, waarvan de waarde wordt begroot op € 19.000,00.
Uit onderzoek naar de bij de Belastingdienst bekende inkomsten van de verdachte blijkt dat zij tussen 2010 en 2020 een wisselend (bruto) inkomen uit loondienst heeft gehad. De bedragen variëren tussen € 7.478,00 en € 16.399,00 per jaar. Het inkomen bestond in 2017 gedeeltelijk en in 2018 geheel uit een UWV-uitkering. Over het jaar 2019 zijn bij de Belastingdienst geen looninkomsten bekend.
Het vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt vast dat het bij de Belastingdienst bekende inkomen van de verdachte de contante stortingen (deels in grote coupures) en de aanwezigheid van de dure goederen in haar woning niet kan verklaren. Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat die stortingen en goederen van enig misdrijf afkomstig zijn.
Verklaring herkomst geldbedragen en voorwerpen
Nu er sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte een verklaring worden verlangd die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Onder verwijzing naar een document dat zij in 2020 op verzoek van de ING Bank heeft opgemaakt en verstrekt (als document 070-f in het procesdossier gevoegd), heeft de verdachte – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard. Naast de bij de Belastingdienst bekende looninkomsten beschikte de verdachte ook via andere wegen over geld:
  • van 2006 tot begin 2017 heeft de verdachte in de horeca gewerkt en daar contant fooi ontvangen. Deze fooi heeft zij opgespaard;
  • zij ontving geld van [naam 3] (hierna: [naam 3] ), de vader van haar zoon. Zij heeft Colombiaanse wisselbewijzen als bewijs hiervan overgelegd. Ook ontving zij geld van vijf andere niet bij naam genoemde mannen;
  • zij heeft geld uitgeleend aan (niet bij naam genoemde) familie in Colombia, dat zij met rente heeft teruggekregen. Dit bedrag heeft ze op 3 juli 2018 omgewisseld naar € 20.000 en in twee gedeeltes meegenomen naar Nederland.
De in de woning aangetroffen (designer)voorwerpen heeft zij zelf gekocht, dan wel ontvangen van de bedoelde mannen. De herenkleding en de ketting in de woning van de verdachte zijn van [naam 3] en niet van de verdachte. Ten aanzien van de auto’s op haar naam heeft de verdachte verklaard dat de Seat Ibiza samen met [naam 3] is aangekocht en dat zij ieder de helft hebben betaald. De Audi A1 heeft zij kunnen betalen met het geld van een eerdere verkoop van haar Audi A3, een auto die zij in het verleden van haar (niet bij naam genoemde) toenmalige schoonmoeder had gekregen.
Beoordeling van de verklaring van de verdachte
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ten aanzien van de stortingen door [naam 3] , de in haar woning aangetroffen herenkleding en ketting, alsmede ten aanzien van de Seat Ibiza een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven.
Voor al het overige geldt dat de verklaring van de verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet als (voldoende) concreet en verifieerbaar kan worden aangemerkt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de verdachte niet heeft geconcretiseerd welk gedeelte van de contante stortingen zij ongeveer aan fooi, dan wel aan bedragen van mannen heeft verkregen. Ook heeft de verdachte niet verklaard wat zij per (horeca)werkgever ongeveer aan fooi heeft verdiend en van welke mannen (naast [naam 3] ) zij geld zou hebben gekregen, waardoor haar verklaring onvoldoende verifieerbaar is. Voor het geld dat zij aan familie in Colombia zou hebben uitgeleend, heeft zij geen enkele concrete verklaring gegeven en niet de namen van de betreffende familieleden genoemd, zodat ook dit deel van haar verklaring niet kan worden geverifieerd. Evenmin heeft zij geconcretiseerd hoe zij zelf aan het geld is gekomen dat zij aan haar familieleden zou hebben uitgeleend.
Voor de in haar woning aangetroffen designerkleding geldt eveneens dat onbekend is gebleven wat zij precies van wie heeft gekregen. De aankopen die zij zelf stelt te hebben gedaan, kunnen – gelet op het voorgaande – niet worden verklaard door haar vermogen. Ditzelfde geldt voor de aanschaf van de Audi A1, te meer nu de verdachte niet heeft geconcretiseerd wanneer en bij welke garage zij de Audi A3 zou hebben verkocht (nog los van de vraag of voldoende concreet is gemaakt hoe zij destijds aan die Audi A3 is gekomen).
Dit leidt ertoe dat het door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen onvoldoende aanleiding geeft tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat de ten laste gelegde contante geldbedragen, designervoorwerpen (behoudens de herenkleding) en Audi A1 onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Nader onderzoek naar de verklaring van de verdachte ten aanzien van de stortingen door [naam 3] , herenkleding, ketting en Seat Ibiza
De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van de officier van justitie lag om nader onderzoek te doen naar de verklaring van de verdachte over de stortingen door [naam 3] , de herenkleding, de ketting en de Seat Ibiza. Dat onderzoek is – behoudens het bevragen van [naam 3] over door hem betaalde bedragen – niet uitgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte het vermoeden van witwassen ten aanzien van de ketting, de herenkleding en de Seat Ibiza dan ook voldoende weersproken.
De verklaring van de verdachte over de betalingen door [naam 3] is wel op juistheid onderzocht, in die zin dat [naam 3] als getuige is bevraagd. Nu [naam 3] over de stortingen anders heeft verklaard dan de verdachte, heeft zijn verklaring het bewijsvermoeden van witwassen niet ontzenuwd.
Conclusie
Nu het openbaar ministerie ten aanzien van de herenkleding, de ketting en de Seat Ibiza geen nader onderzoek heeft gedaan, wordt het witwassen van deze voorwerpen niet bewezenverklaard. Ten aanzien van de designervoorwerpen zal daarom van het in de tenlastelegging genoemde totaalbedrag van € 34.065,00 een bedrag van € 12.565,00 worden afgetrokken. Dit is het bedrag dat door de Douane wordt toegekend aan herenkleding (procesdossier deel A, pagina 110).
Voor het overige geldt dat de verklaring van de verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet is aan te merken als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring, dan wel dat nader onderzoek het bewijsvermoeden niet heeft ontzenuwd. Doordat de verdachte herhaaldelijk opzettelijk witwashandelingen heeft verricht gedurende een zeer lange periode, heeft zij zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Het medeplegen van gewoontewitwassen acht de rechtbank niet bewezen, nu het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het aannemen van een nauwe en bewuste samenwerking.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank tot bewezenverklaring komt van het onder 1 ten laste gelegde op de wijze zoals hierna onder 3.4 vermeld.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 9 maart 2012 tot en met 8 juni 2021 in Nederland van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte, voorwerpen te weten:
- contante geldbedragen (gestort op bankrekening [rekeningnummer 1] ) van in totaal EUR 101.066,00 en
- contante geldbedragen (gestort op bankrekening [rekeningnummer 2] ) van in totaal EUR 110.839,64 en
- contante geldbedragen (gestort op bankrekening [rekeningnummer 3] ) van in totaal EUR 2.320,00 en
- designervoorwerpen met een waarde van in totaal (ongeveer) EUR 21.500,00 en
- een personenvoertuig (te weten: merk Audi, type A1 (gekentekend [kenteken 1] ))
verworven, voorhanden gehad, en/of omgezet en van die voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl zij wist dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Ook heeft hij gevorderd dat de op de beslaglijst onder nummers 1, 2 en 4 tot en met 58 vermelde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard. De shirts met een politielogo als opdruk (op de belastlijst genoemd onder 3) dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Bij het formuleren van de eis heeft de officier van justitie onder meer rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn met twee maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte verzocht om, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, al dan niet gecombineerd met de maximale werkstraf. Ook de raadsman heeft opgemerkt dat de redelijke termijn met twee maanden is overschreden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een periode van ruim negen jaren schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Zij heeft in die periode ruim € 214.000,00 contant geld op haar bankrekeningen gestort. Ook beschikte zij over een grote hoeveelheid designerkleding en een Audi A1. Deze voorwerpen moeten (mede) afkomstig zijn geweest uit enig misdrijf. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. De rechtbank acht dit dan ook een ernstig feit.
Strafblad
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 6 juli 2023. Hieruit blijkt dat zij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld, zodat dit niet in haar nadeel meeweegt.
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In de onderhavige zaak ving de termijn aan op 8 juni 2021, de datum waarop de woning van de verdachte werd doorzocht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in beginsel dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn in beperkte mate, te weten met twee maanden, is overschreden en dat vanwege deze geringe overschrijding kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
De op te leggen straf
De verdachte heeft zich jarenlang een ondermijnende levensstijl aangemeten. Hierop kan naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet anders worden gereageerd dan met een gevangenisstraf van veertien maanden. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf speelt onder meer mee dat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – niet uit gaat van medeplegen en het onder 2 ten laste gelegde feit niet bewezen acht.
Verder weegt de rechtbank mee dat de verdachte pas 21 jaar oud was toen zij in 2012 begon met gewoontewitwassen en dat zij alleenstaande moeder is van een jong kind. In deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om een gedeelte van de gevangenisstraf, namelijk vier maanden, in voorwaardelijke vorm aan de verdachte op te leggen, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank ziet deze voorwaardelijke straf ook als een stok achter de deur om bij de verdachte een verandering in haar levensstijl te bereiken.

7.Verbeurdverklaring

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de Audi A1 en alle in de woning van de verdachte aangetroffen designervoorwerpen
nietzijnde herenkleding, -schoenen of -accessoires verbeurdverklaard dienen te worden. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat deze goederen aan de verdachte toebehoren en geheel of grotendeels door middel van het bewezenverklaarde feit zijn verkregen.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten de Seat Ibiza, dient te worden teruggegeven aan de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten drie T-shirts met opdruk van de politie, dienen te worden teruggegeven aan [naam 3] , aangezien hij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Een wettelijke grondslag voor de door de officier van justitie gevorderde onttrekking aan het verkeer ontbreekt.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de halsketting, doos met boekjes van Cartier, steunzool en herengoederen die in de woning van de verdachte in beslag zijn genomen, dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, aangezien tot nu toe geen persoon (met zekerheid) als rechthebbende kan worden aangemerkt. Voor de ketting en herengoederen geldt dat de persoon die de verdachte als eigenaar aanwijst, hierover zelf niet is bevraagd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 (veertien) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 4 (vier) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op 2 jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart verbeurd:
 het op de beslaglijst onder 2 vermelde voorwerp, te weten een personenauto met kenteken [kenteken 1] ;
 de op de beslaglijst onder 4, 5, 8 tot en met 16, 18, 19, 26 tot en met 36, 47, 48 en 57 vermelde voorwerpen, te weten – kort gezegd – designervoorwerpen (niet zijnde herenkleding).
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
 het op de beslaglijst onder 1 vermelde voorwerp, te weten een personenauto met kenteken [kenteken 2] .
Gelast de teruggave aan rechthebbende [naam 3] van:
 de op de beslaglijst onder 3 vermelde voorwerpen, te weten drie T-shirts.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
 de op de beslaglijst onder 6, 7, 20 tot en met 25, 37 tot en met 46, 49 tot en met 55 vermelde voorwerpen, te weten – kort gezegd – herenkleding;
 het op de beslaglijst onder 17 vermelde voorwerp, te weten een doos met boekjes van Cartier;
 het op de beslaglijst onder 56 vermelde voorwerp, te weten een steunzool;
 het op de beslaglijst onder 58 vermelde voorwerp, te weten een halsketting.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Hendriks, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 augustus 2023.