ECLI:NL:RBNHO:2023:11713

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
338019 HA ZA 23-171
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en concurrentiebeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft DG Packaging B.V. een rechtszaak aangespannen tegen [gedaagde], [de Holding] en Dutch DG Services B.V. De kern van het geschil betreft de beschuldiging van DG Packaging dat [gedaagde] heeft verzwegen dat zij betrokken was bij de oprichting van een concurrerende onderneming, Dutch DG Services, terwijl zij op dat moment nog voor DG Packaging werkte. DG Packaging stelt dat dit een onrechtmatige daad oplevert. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank oordeelt dat het [gedaagde] vrijstond om [bestuurder] niet te informeren over haar betrokkenheid bij Dutch DG Services en dat er geen verplichting was om openhartig te zijn over de opzeggingsreden van de managementovereenkomst. De rechtbank wijst alle vorderingen van DG Packaging af en veroordeelt hen in de proceskosten. Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en is openbaar uitgesproken op 15 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/338019 / HA ZA 23-171
Vonnis van 15 november 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DG PACKAGING B.V.,
die is gevestigd in [plaats] ,
de eisende partij,
hierna te noemen: DG Packaging,
advocaat: mr. M.S.J. Supicic, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde] ,

die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de Holding],
die is gevestigd in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de Holding,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUTCH DG SERVICES B.V.,
die is gevestigd in [plaats] ,
hierna te noemen: Dutch DG Services,
de gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [de Holding] ,
advocaat: mr. S.A. van Lammeren, kantoorhoudende te Enschede.
De zaak in het kort
[gedaagde] heeft op basis van een arbeidsovereenkomst en, via [de Holding] , de Holding op basis van een managementovereenkomst voor DG Packaging gewerkt. DG Packaging verwijt [gedaagde] dat zij heeft verzwegen dat zij betrokken is geweest bij de oprichting van een onderneming die rechtstreeks met haar concurreert. Volgens DG Packaging levert dit een onrechtmatige daad op. De rechtbank is het daar niet mee eens. In dit vonnis wijst de rechtbank alle vorderingen van DG Packaging af.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 21 juni 2023 waarin de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen. De mondelinge behandeling heeft op 5 oktober 2023 plaatsgevonden. De griffier heeft van deze zitting aantekeningen gemaakt. De advocaten hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij hebben overgelegd. Daarnaast zijn ter zitting bijlagen 10 tot en met 16 van DG Packaging aan het procesdossier toegevoegd. Aan het eind van de zitting heeft de rechter bepaald dat in deze zaak vandaag een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
DG Packaging houdt zich sinds 2018 bezig met het adviseren en leveren van diensten ten behoeve van opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ) is indirect bestuurder van DG Packaging.
2.2.
[gedaagde] heeft van augustus 2018 tot 1 maart 2022 op basis van verschillende overeenkomsten voor DG Packaging gewerkt. [bestuurder] en [gedaagde] runden DG Packaging feitelijk samen.
2.3.
Op 27 december 2021 is Dutch DG Services opgericht. [de Holding] is (indirect) één van de bestuurders van Dutch DG Services. Dutch DG Services is een concurrent van DG Packaging.
2.4.
[bestuurder] en [gedaagde] hebben op 12 januari 2022 een gesprek gehad. Tijdens dit gesprek heeft [gedaagde] meegedeeld dat zij haar werkzaamheden voor DG Packaging per
1 maart 2022 zou beëindigen. [gedaagde] verrichtte haar werkzaamheden op dat moment op basis van een managementovereenkomst die tussen haar vennootschap (de Holding) en DG Packaging was gesloten. [gedaagde] heeft [bestuurder] in dat gesprek niet geïnformeerd over de oprichting van Dutch DG Services.
2.5.
De Holding heeft de managementovereenkomst bij brief van 20 januari 2022 met inachtneming van de geldende opzegtermijn per 1 maart 2022 opgezegd.
2.6.
Vervolgens heeft DG Packaging een kort geding tegen [de Holding] aangespannen. DG Packaging vroeg in kort geding om een verbod voor [de Holding] om met klanten van DG Packaging contact te hebben en dat het [gedaagde] en de Holding verboden zou worden om voor Dutch DG Services werkzaam te zijn. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van DG Packaging bij vonnis van 14 april 2022 afgewezen, omdat zij vond dat geen sprake was van onrechtmatige concurrentie.

3.De vorderingen van DG Packaging

3.1.
DG Packaging vordert:
I. primair een verklaring voor recht dat [gedaagde] en/of de Holding en/of Dutch DG Services onrechtmatig jegens DG Packaging hebben gehandeld;
II. subsidiair, een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens DG Packaging heeft gehandeld en dat het onrechtmatig gedrag aan de Holding en/of aan Dutch DG Services kan worden toegerekend;
III. meer subsidiair, een verklaring voor recht dat [gedaagde] en/of de Holding en/of Dutch DG Services jegens DG Packaging misbruik hebben gemaakt van de omstandigheden en/of DG Packaging hebben bedrogen;
IV. meest subsidiair, een verklaring voor recht dat [gedaagde] jegens DG Packaging misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden en/of DG Packaging heeft bedrogen, en dat deze gedragingen aan de Holding en/of aan Dutch DG Services kunnen worden toegerekend;
V. veroordeling van [de Holding] in de proceskosten.
3.2.
[de Holding] vinden dat de vorderingen van DG Packaging moeten worden afgewezen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank ingaan als dat voor de beoordeling van de vorderingen nodig is.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak draait om de vraag of het onrechtmatig is dat [gedaagde] in het gesprek met [bestuurder] op 12 januari 2022 heeft verzwegen dat zij een concurrerende onderneming (Dutch DG Services) is gestart en over de opzeggingsreden heeft gelogen. Ter beoordeling ligt niet voor de vraag of [de Holding] onrechtmatige concurrentie hebben aangedaan [1] , zo heeft DG Packaging tijdens de mondelinge behandeling expliciet meegedeeld.
4.2.
Wat DG Packaging [gedaagde] verwijt is dat [gedaagde] op 12 januari 2022 tegen [bestuurder] heeft gezegd dat zij de managementovereenkomst wegens ernstige gezondheidsredenen wilde beëindigen. Omdat [bestuurder] dit geloofde en niet wist dat [gedaagde] met Dutch DG Services bezig was, vond [bestuurder] het goed dat [gedaagde] klanten en relaties van DG Packaging over haar vertrek bij DG Packaging zou informeren. De daarover met [gedaagde] gemaakte afspraak is daarmee volgens DG Packaging onder invloed van bedrog en misbruik van omstandigheden tot stand gekomen. Het verzwijgen van de oprichting van Dutch DG Services en het liegen over de opzeggingsreden leveren daarnaast een onrechtmatige daad op van [de Holding] hebben dit alles gemotiveerd betwist.
4.3.
De rechtbank vindt dat [de Holding] niet onrechtmatig hebben gehandeld. Hoewel de rechtbank het met DG Packaging eens is dat het onfatsoenlijk was van [gedaagde] om niets tegen [bestuurder] over Dutch DG Services te zeggen en het inderdaad niet netjes van [gedaagde] zou zijn geweest als zij over de opzeggingsgrond heeft gelogen, kwalificeert de rechtbank dit niet als onrechtmatig. Ook al was [gedaagde] het commerciële gezicht van DG Packaging en was [gedaagde] wegens haar know-how heel belangrijk voor DG Packaging, het stond [gedaagde] vrij om [bestuurder] niet over Dutch DG Services te informeren. [gedaagde] hoefde over de opzeggingsreden ook geen open kaart te spelen. De rechtbank vindt daarvoor van belang dat DG Packaging niet heeft gesteld dat voor een rechtsgeldige opzegging van de managementovereenkomst een (bepaalde) opzegginsgrond nodig was. Bovendien staat vast dat [gedaagde] en/of de Holding niet gebonden waren aan een relatie- en/of concurrentiebeding. Klanten en relaties van DG Packaging konden dus hoe dan ook, zoals door [de Holding] is aangevoerd, door [de Holding] worden benaderd. Dat DG Packaging door het vertrek van [gedaagde] klanten is verloren, volgens DG Packaging het belangrijkste gevolg van het verweten handelen van [de Holding] , zegt overigens niets. Veel klanten van DG Packaging waren immers al klant van [gedaagde] voordat zij klant van DG Packaging werden. Het lag daarom in de lijn van de verwachting dat zij met [gedaagde] mee zouden gaan. De rechtbank ziet dan ook niet hoe de door DG Packaging gemaakte verwijten een onrechtmatige daad van [de Holding] kunnen opleveren.
4.4.
Omdat [de Holding] niet onrechtmatig hebben gehandeld, zal de rechtbank de vorderingen die in 3.1.I en 3.1.II van dit vonnis zijn vermeld afwijzen.
4.5.
De gevorderde verklaringen voor recht die zien op bedrog en misbruik van omstandigheden zal de rechtbank ook afwijzen. De afspraak die onder invloed van bedrog en misbruik van omstandigheden tot stand zou zijn gekomen, is de door DG Packaging gestelde afspraak dat [gedaagde] klanten en relaties van DG Packaging zou informeren over haar vertrek bij DG Packaging. Deze afspraak (als al gemaakt) betreft een feitelijke handeling waarop de wettelijke bepalingen over bedrog en misbruik van omstandigheden [2] niet van toepassing zijn. De gevorderde verklaringen voor recht hebben verder geen zelfstandige betekenis, omdat DG Packaging deze op dezelfde verwijten heeft gebaseerd als de onrechtmatige daad (waarin de rechtbank DG Packaging niet heeft gevolgd).
4.6.
DG Packaging is de partij die ongelijk krijgt. De rechtbank zal DG Packaging daarom in de proceskosten veroordelen. De proceskosten tot aan dit vonnis aan de kant van [de Holding] stelt de rechtbank vast op € 1.872,-. Dit bedrag bestaat uit griffierecht van € 676,- en een bedrag van € 1.196,- (2 punten × tarief II).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van DG Packaging af,
5.2.
veroordeelt DG Packaging in de proceskosten, aan de kant van [de Holding] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.872,-,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023.
type: NBI
coll:

Voetnoten

1.volgens de ‘Boogaard/Vesta-criteria’ (Hoge Raad 9 december 1955, NJ 1956, 157)
2.artikel 3:44 BW