ECLI:NL:RBNHO:2023:11792

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
331411
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over verkrijgende of bevrijdende verjaring van een stuk grond

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, staat de vraag centraal of eiseres door verkrijgende of bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van een strook grond van circa veertig centimeter breed, gelegen tussen de woning van gedaagde 1 c.s. en de kadastrale erfgrens. Eiseres, die het perceel in 1986 verwierf, stelt dat zij het stuk grond heeft verkregen door verjaring. De rechtbank oordeelt dat het beroep op verkrijgende verjaring niet slaagt vanwege het ontbreken van goede trouw. Eiseres heeft echter voldoende feiten gesteld om bewijs te leveren voor bevrijdende verjaring. De rechtbank draagt eiseres op te bewijzen dat zij het stuk grond in bezit heeft genomen op een wijze die naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet heeft gedaan. Gedaagde 1 c.s. betwisten de eigendom van eiseres en stellen dat zij op grond van een afspraak met eiseres of verkrijgende verjaring eigenaar zijn gebleven. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan en verwijst de zaak naar de rol voor uitlating door eiseres over de bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/331411 / HA ZA 22-524
Vonnis van 15 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. J.C.I. Veerman te Volendam,
tegen

1.[gedaagde 1],

te [plaats],
2.
[gedaagde 2],
te [plaats],
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] c.s.,
advocaat: mr. J.H.M. de Boer te Alkmaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 december 2022;
- een B8-formulier met aanvullende producties van 6 februari 2023 van de kant van [gedaagde 1] c.s. met productie 2 tot en met 7;
- de mondelinge behandeling van 6 februari 2023 waarbij partijen gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen en waarvan voor het overige door de griffier aantekening is bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [eiser] door verkrijgende of bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van een strook grond van circa veertig centimeter breed gelegen tussen het verlengde van de linker gevel van de woning van [gedaagde 1] c.s. tot aan de garage van [gedaagde 1] c.s. en de kadastrale erfgrens. Het beroep van [eiser] op verkrijgende verjaring slaagt niet in verband met het ontbreken van goede trouw. Wel heeft zij voldoende gesteld om aan bewijslevering van verkrijging door bevrijdende verjaring toe te komen. De rechtbank draagt [eiser] daarom op om te bewijzen dat sprake is geweest van zodanige machtsuitoefening over het stuk grond dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet heeft gedaan, waardoor de verjaringstermijn van twintig jaar uiterlijk eind februari 2012 is voltooid. Voor het geval zij daarin slaagt en door bevrijdende verjaring eigenaar van het stuk grond was, stellen [gedaagde 1] c.s. dat zij op grond van een met [eiser] gemaakte afspraak over de erfgrens of op grond van verkrijgende verjaring eigenaar van de strook grond zijn gebleven of geworden. Voor het geval de rechtbank hen daarin niet volgt beroepen [gedaagde 1] c.s. zich op rechtsverwerking. Het beroep van [gedaagde 1] c.s. op een afspraak met [eiser] slaagt niet. Een afspraak over de erfgrens – die door [eiser] wordt betwist – heeft niet tot gevolg dat de eigendom van het stuk grond over gaat. Het beroep van [gedaagde 1] c.s. op verkrijgende verjaring slaagt evenmin, omdat niet is komen vast te staan dat zij het stuk grond te goeder trouw in bezit hebben gehad. Ten slotte is geen sprake van dusdanige bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij [gedaagde 1] c.s. het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [eiser] geen beroep (meer) zou doen op bevrijdende verjaring. De verklaring over het respecteren van de erfgrens met betrekking tot de uitbouw, gevolgd door het niet protesteren tegen het verplaatsen van de schutting en het aanreiken van een pot verf is daarvoor in elk geval onvoldoende. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is eigenaresse van een perceel grond met opstallen gelegen aan de [adres 1] te [plaats] (hierna: perceel nummer [adres 1]). Zij verkreeg de eigendom samen met haar toenmalige partner in mei 1986. Het hele perceel is in mei 1993 aan haar toegedeeld.
3.2.
[gedaagde 1] c.s. zijn in februari 2000 eigenaar geworden van het naastgelegen perceel grond met opsstallen aan de [adres 2] te [plaats] (hierna: perceel nummer [adres 2]).
3.3.
De tuinen achter perceel nummer [adres 1] en [adres 2] waren destijds – gezien vanaf de achtergevel van de woningen – van elkaar gescheiden door een schutting, een oude schuur (bij nummer [adres 2]) en weer een schutting. [gedaagde 1] c.s. hebben de oude schuur in 2002 gesloopt.
3.4.
In 2009 hebben [gedaagde 1] c.s. achter in hun tuin een garage geplaatst (hierna: de garage). De zijkant van de garage grenst aan perceel nummer [adres 1] en ligt in het verlengde van de linkerhoek van de gevel van de woning van [gedaagde 1] c.s. op perceel nummer [adres 2]. De oude schutting is vervangen door een nieuwe, die aansloot op de zijkant van de garage.
3.5.
Naar aanleiding van het voornemen van [eiser] om de achterzijde van haar woning te verbouwen, is in 2012 over de loop van de erfgrens een geschil tussen partijen ontstaan. Een kadastrale reconstructie van 14 februari 2012 wees uit dat de kadastrale erfgrens in het verlengde van de rechterhoek van de gevel van de woning van [eiser] op perceel nummer [adres 1] loopt.
3.6.
Uit het relaas van bevindingen van het kadaster volgt ook dat de garage van [gedaagde 1] c.s. zich op circa 40 centimeter van de erfgrens bevindt.
3.7.
[eiser] heeft op 27 februari 2012 de volgende handgeschreven verklaring aan [gedaagde 1] c.s. afgegeven:
Hierbij beloof ik plechtig dat ik mijn aannemer de opdracht zal geven zich te houden aan de erfgrens die het kadaster op dinsdag 14 februari in mijn tuin heeft aangegeven.
3.8.
[gedaagde 1] c.s. hebben medio 2012, na de afronding van de verbouwing door [eiser], de schutting over de hele lengte op de kadastrale erfgrens geplaatst, een verplaatsing van circa 40 centimeter richting perceel nummer [adres 1]. [eiser] heeft hiertegen niet geprotesteerd.
3.9.
Bij brief van 18 maart 2022 heeft [eiser] via haar advocaat aan [gedaagde 1] c.s. geschreven dat zij destijds in de onjuiste veronderstelling was dat [gedaagde 1] c.s. hiertoe gerechtigd waren. Echter, inmiddels was haar gebleken dat dit niet het geval was omdat zij door verjaring al eigenaar was geworden van de grond die [gedaagde 1] c.s. zich door het verplaatsen van de schutting hebben toegeëigend.
3.10.
[gedaagde 1] c.s. hebben het verzoek van [eiser] om de schutting vrijwillig terug te plaatsen afgewezen.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[eiser] vordert - samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [eiser] eigenaar is (geworden) van het stuk grond, gelegen tussen het verlengde van de linkergevel van de woning van [gedaagde 1] c.s. tot aan de garage en de grens die blijkt uit de kadastrale tekening;
II. [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen om, binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis, de schutting te verplaatsen zodat deze op zodanige wijze wordt geplaatst tussen de garage en woning van [gedaagde 1] c.s. dat de schutting in lijn komt te staan met de linkerzijde van de garage en woning van [gedaagde 1] c.s. en dat deze niet uitsteekt ten opzichte van deze lijn;
III. te bepalen dat [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk een dwangsom van € 500,00 per dag of deel van de dag, met een maximum van € 25.000,00 aan [eiser] verbeuren indien [gedaagde 1] c.s. 14 dagen na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis weigeren te voldoen aan de inhoud daarvan (voor zover dat vonnis ziet op het onder II gevorderde);
IV. [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder salaris advocaat en de nakosten zoals gespecificeerd in de dagvaarding.
4.2.
[gedaagde 1] c.s. voeren verweer. [gedaagde 1] c.s. concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
4.4.
Indien en voor zover de rechtbank aanneemt dat [eiser] op grond van verjaring eigenaar is geworden van het perceel, vorderen [gedaagde 1] c.s. - samengevat - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat de door de Dienst van het Kadaster aangegeven erfgrens tussen de percelen van partijen de juridische is;
- [eiser] te gebieden die erfgrens te respecteren en haar te veroordelen om aan [gedaagde 1] c.s. een boete van € 100,00 te betalen per keer dat zij inbreuk maakt op de eigendomsrechten van [gedaagde 1] c.s.;
- [eiser] te veroordelen in de kosten en nakosten van deze procedure, verhoogd met de wettelijke rente hierover.
4.5.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde 1] c.s., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde 1] c.s., met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de kosten van deze procedure.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
5.1.
[eiser] stelt dat zij door verjaring eigenaar is geworden van het stuk grond gelegen tussen het verlengde van de linker gevel van de woning van [gedaagde 1] c.s. op perceel nummer [adres 2] tot aan de garage en de kadastrale erfgrens (hierna: het stuk grond). De schutting was in 1986, toen zij de woning kocht, in het verlengde van de achtergevel van de woning van [gedaagde 1] c.s. geplaatst, zodat niet alleen [eiser], maar ook haar rechtsvoorgangers vanaf de bouw van de woningen het stuk grond gebruikten als ware het hun bezit. Primair geldt dat haar rechtsvoorgangers als gevolg van verjaring eigenaar zijn geworden en dat die eigendom op [eiser] is overgegaan. Subsidiair stelt zij dat zij op grond van verkrijgende verjaring tien jaar na levering in 1996 eigenaar is geworden van het stuk grond, omdat zij als bezitter te goeder trouw deze grond exclusief is gaan gebruiken. Meer subsidiair stelt zij dat zij op grond van bevrijdende verjaring eigenaar is geworden, omdat zij en haar rechtsvoorgangers bijna dertig jaar bezitter zijn geweest van het stuk grond.
5.2.
[gedaagde 1] c.s. betwisten dat [eiser] door verjaring eigenaar van het stuk grond is geworden. Verder kan uit de overgelegde foto’s niet worden afgeleid dat er twintig jaar of langer in een rechte lijn een erfafscheiding heeft gestaan in het verlengde van de linker gevel van de woning van [gedaagde 1] c.s. tot aan de garage, zodat [eiser] niet heeft aangetoond dat sprake is van een voltooiing van een verjaringstermijn van twintig jaar. Ook is geen sprake van machtsuitoefeningen waarbij de oorspronkelijke bezitter niet meer als bezitter kan gelden. Er heeft lange tijd een schuur op de erfgrens gestaan circa 1,20 meter uit de achtergevel van de woning op perceel nummer [adres 2]. Bij het recent blootleggen van de fundering hiervan is geconstateerd dat de fundering slechts 19 centimeter van (de hoek van) de linker gevel van de woning van [eiser] lag. Evenmin is sprake van verkrijgende verjaring, omdat [eiser] niet aan de vereisten daarvoor heeft voldaan.
Bewijslast
5.3.
Omdat [eiser] zich beroept op verjaring, rust de bewijslast ten aanzien van de feiten die aan die verjaring ten grondslag liggen, op haar. Aangezien het gaat om een registergoed, geldt bovendien dat de bewijslast met betrekking tot de verkrijging op de bezitter van dat goed rust, indien vast staat dat de wederpartij of diens rechtsvoorganger een rechthebbende was en de bezitter geen latere verkrijging onder bijzondere titel kan aantonen waarvoor inschrijving in de registers is vereist (artikel 3:119 lid 2 BW). Daarvan is sprake, omdat vast staat dat het stuk grond volgens de grensreconstructie tot perceel nummer [adres 2] behoort en [gedaagde 1] c.s. of (een) rechtsvoorganger(s) van hen rechthebbende(n) van het stuk grond was/waren.
Zijn de rechtsvoorgangers van [eiser] eigenaar geworden?
5.4.
De rechtbank volgt [eiser] niet in haar redenering dat haar rechtsvoorgangers als gevolg van verjaring eigenaar van het stuk grond zijn geworden en dat die eigendom op haar is overgegaan bij levering van de woning. Vast staat dat [eiser] (en haar toenmalige partner) perceel nummer [adres 1] in 1986 hebben verkregen. Dat is vóór 1992. Toen gold nog het oude BW. Hoewel onder het oude BW een vordering uit revindicatie na dertig jaar door bevrijdende verjaring teniet ging, maakte dit een bezitter nog geen rechthebbende. De eigendom van het stuk grond kan daarom niet door de levering van perceel nummer [adres 1] op [eiser] en haar toenmalige partner zijn overgegaan.
Is sprake van verkrijgende verjaring?
5.5.
Het beroep van [eiser] op verkrijgende verjaring slaagt evenmin. Verkrijgende verjaring is vanwege de vereiste goede trouw bij onroerende zaken namelijk slechts mogelijk als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3:84 lid 1 in samenhang met artikel 3:88 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Het moet dan gaan om een gebrek in de titel of de levering van het stuk grond voorafgaand aan de levering aan [eiser]. Daarbij kan gedacht worden aan handelingsonbekwaamheid, bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden of het gemis van een titel omdat een testament achteraf nietig of herroepen blijkt te zijn of als de leveringsakte niet is ingeschreven in de openbare registers. Het ontbreken van de levering(sakte) zelf is niet tot deze gebreken te brengen, omdat zonder levering er niet van derden-rechtverkrijgenden kan worden gesproken. Omdat niet is gesteld of gebleken van een titel- of leveringsgebrek als hiervoor bedoeld, ontbreekt de goede trouw en is van verkrijgende verjaring geen sprake.
Is sprake van bevrijdende verjaring?
5.6.
Om succesvol een beroep op eigendomsverkrijging door bevrijdende verjaring te kunnen doen moet de niet rechthebbende ([eiser]) bezitter zijn geworden en het goed bezitten op het tijdstip waarop de bevrijdende verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit is voltooid, ongeacht de vraag of dit bezit al dan niet onafgebroken is geweest. In dit geval moet sprake zijn van voltooiing van een verjaringstermijn van twintig jaar, welke termijn is gaan lopen op de dag na de dag van bezitneming.
5.7.
Vast staat dat [eiser] het stuk grond niet (meer) in bezit had op het moment dat [gedaagde 1] c.s. medio 2012 de schutting naar de erfgrens verplaatsten. Voor zover de verklaring van [eiser] van eind februari 2012 als een erkenning van de kadastrale erfgrens kan worden beschouwd is een eventueel nog lopende verjaringstermijn bovendien op dat moment gestuit. Haar beroep op bevrijdende verjaring slaagt daarom alleen als vast komt te staan dat zij (met haar voormalig partner) het stuk grond eind februari 1992 of eerder in bezit heeft genomen.
Eind februari 1992 of eerder in bezit genomen?
5.8.
Uitgangspunt voor inbezitneming is dat men een goed in bezit neemt door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen en het goed voor zich zelf te houden.
Wanneer een goed in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor een inbezitneming onvoldoende. De machtsuitoefening moet daarom zodanig zijn dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet doet. De aard en de bestemming van de grond spelen mee bij de beantwoording van de vraag of iemand naar verkeersopvatting beschouwd voldoende feitelijke heerschappij over een onroerende zaak voert om bezit te verkrijgen. Voor de verkrijging van het bezit van een strook grond is doorgaans vereist dat de occupant de strook afsluit door middel van een hek of andere erfafscheiding die de toegang voldoende belemmert (vgl. Hof 's-Hertogenbosch 2 mei 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1902, r.o. 3.9.).
Niet is vereist dat de rechthebbende daadwerkelijk kennis heeft gedragen van de bezitsdaden van de niet-rechthebbende waardoor zijn bezit is tenietgegaan. Voldoende is dat de rechthebbende van die handelingen op de hoogte had kunnen zijn (vgl. HR 24 februari 2017, NL:HR:2017:309,
NJ2018/141).
5.9.
Gelet op de bewijslast (zie hiervoor onder 5.3) is het aan [eiser] om aan te tonen dat eind februari 1992 of daarvoor sprake is van zodanige machtsuitoefening over het stuk grond dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet heeft gedaan. Ter onderbouwing heeft [eiser] vier (ongedateerde) foto’s overgelegd. De rechtbank begrijpt dat de foto’s dateren van ná het moment dat [eiser] (met haar voormalig partner) in 1986 eigenaar van perceel nummer [adres 1] werd. Op één foto is een klein stuk van een oude schutting te zien dat aansluit op de linker gevel van de woning van [gedaagde 1] c.s. Op de tweede foto is te zien dat er struiken groeiden tegen een stukje van de zijgevel van de woning van [gedaagde 1] c.s. direct aansluitend op bedoeld stuk van de oude schutting. Op de derde foto is een deel van de oude schutting te zien dat naast het tuinhuisje achter in de tuin van [eiser] staat. Op het oog lijkt dat dezelfde plek te zijn als de zijkant van de later in 2009 door [gedaagde 1] c.s. geplaatste garage die op de vierde foto is te zien. Vast staat dat de zijkant van de garage zich op circa 40 centimeter van de kadastrale erfgrens op het erf van [gedaagde 1] c.s. bevindt. Van het middelste deel van de oude schutting heeft [eiser] geen foto’s overgelegd.
5.10.
Hoewel aannemelijk is dat er bij de eigendomsverkrijging door [eiser] en haar toenmalige partner in 1986 aan het begin en het eind van de tuin een schutting heeft gestaan in het verlengde van de linker gevel van de naastgelegen woning op perceel nummer [adres 2], heeft [eiser] dit – mede gelet op de betwisting door Reus c.s. – (nog) niet aangetoond voor wat betreft het middelste deel van de tuin. Daar heeft immers volgens [gedaagde 1] c.s. lange tijd tot 2002 op (een gedeelte van) de strook grond een schuur gestaan. Omdat de overgelegde foto’s ongedateerd zijn, kan ook niet met zekerheid worden vastgesteld of deze van voor of na 1992 zijn. Aangezien [eiser] voldoende heeft gesteld om aan (nadere) bewijslevering toe te komen, zal de rechtbank haar opdragen te bewijzen dat in februari 1992 of daarvoor sprake is geweest van zodanige machtsuitoefening over het stuk grond dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet heeft gedaan, waardoor de verjaringstermijn van twintig jaar uiterlijk eind februari 2012 is voltooid. In het kader van het door [gedaagde 1] c.s. aangeboden algemene (tegen)bewijs, kan daarbij ook de aanwezigheid van de in 2002 gesloopte oude schuur aan de orde worden gesteld.
5.11.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor uitlating door [eiser] of zij het in punt 5.10 bedoelde bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel. Indien zij het bewijs wil leveren door het horen van getuigen wijst de rechtbank erop dat er bij het oproepen van de getuigen rekening mee moet worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld vijfenveertig minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
5.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
reconventie
5.13.
Voor het geval de rechtbank aanneemt dat [eiser] uiterlijk eind februari 2012 eigenaar van het stuk grond is geworden, stellen [gedaagde 1] c.s. dat zij op grond van een met [eiser] gemaakte afspraak over de erfgrens of op grond van verkrijgende verjaring van deze grond eigenaar zijn gebleven of geworden. Dit volgt volgens hen uit de schriftelijke verklaring die [eiser] eind februari 2012 heeft afgegeven waarin [eiser] verklaart dat zij haar aannemer de opdracht zal geven zich te houden aan de erfgrens die het kadaster heeft aangegeven en het feit dat zij niet tegen het verplaatsen van de schutting heeft geprotesteerd, aldus [gedaagde 1] c.s. Bovendien heeft [eiser] geholpen bij het tot stand komen van de schutting op de kadastrale erfgrens door verf te verstrekken, aldus [gedaagde 1] c.s..
Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat dit niet op gaat, beroepen zij zich op rechtsverwerking.
5.14.
[eiser] betwist dat partijen zijn overeengekomen dat de kadastrale erfgrens de erfgrens van de percelen van partijen betreft. Van overleg over het verplaatsen van de schutting is nooit sprake geweest en aan haar protesten om dit te stoppen, werd voorbijgegaan, aldus [eiser]. Zij betwist ook dat sprake is van rechtsverwerking.
Zijn [gedaagde 1] c.s. in 2012 eigenaar geworden van het stuk grond?
5.15.
Vooropgesteld wordt dat als [eiser] slaagt in haar bewijsopdracht en eigenaar van het stuk grond is geworden, [gedaagde 1] c.s. in 2000 geen eigenaar van het stuk grond zijn geworden of - na voltooiing door [eiser] van de verjaringstermijn van twintig jaar - zijn gebleven.
5.16.
Voor zover [gedaagde 1] c.s. zich op een afspraak met [eiser] over de erfgrens beroepen, hebben zij, gelet op de betwisting door [eiser], niet althans onvoldoende onderbouwd dat zij op grond daarvan eigenaar van het stuk grond zijn geworden. Voor zover de afspraak al als een titel tot (terug)levering kan worden beschouwd, kan zonder levering(sakte) niet van derden-rechtverkrijgenden worden gesproken (zie ook hiervoor onder 5.5). Het beroep op verkrijgende verjaring slaagt evenmin, omdat niet is komen vast te staan dat [gedaagde 1] c.s. te goeder trouw waren. Niet is immers gebleken dat [gedaagde 1] c.s. zich als rechthebbende mochten beschouwen, omdat geen sprake is van een titel- of leveringsgebrek. De beantwoording van de vraag wanneer het bezit van [gedaagde 1] c.s. is aangevangen, kan daarom in het midden blijven.
Is sprake van rechtsverwerking?
5.17.
[gedaagde 1] c.s. stellen dat sprake is van rechtsverwerking, omdat [eiser] zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van haar recht. [eiser] heeft het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt door haar verklaring dat zij haar aannemer de opdracht zal geven zich te houden aan de erfgrens die het kadaster heeft aangegeven, de uitbouw op het eigen perceel van [eiser] tegen de kadastrale erfgrens is geplaatst, de schutting daarna op de erfgrens is geplaatst zonder enig protest van [eiser] en zij daaraan heeft meegeholpen door het verstrekken van verf, aldus [gedaagde 1] c.s. Uitoefening van haar recht benadeelt [gedaagde 1] c.s. onevenredig, omdat hun schade groot zal zijn wanneer de schutting weer verplaatst moet worden. Dit heeft namelijk gevolgen voor de inrichting van hun tuin met vlonders, verlichting, beplanting en tegels. Daarnaast zal ook de riolering verplaatst moeten worden en de fundering van de oude schuur verwijderd moeten worden, aldus nog steeds [gedaagde 1] c.s.
5.18.
[eiser] betwist dat zij met haar toezegging/belofte over de uitbouw een toezegging heeft gedaan over (het respecteren van) de kadastrale erfgrens ter plaatse van de schutting. Zij heeft ook geprotesteerd tegen het verplaatsen van de schutting en heeft na die verplaatsing slechts verf gegeven die nog over was na het vervangen van de oude schutting in 2009. Het verplaatsen van de riolering of verwijderen van de fundering van de oude schuur is niet nodig voor het verplaatsen van de schutting. Die heeft daar namelijk altijd overheen gestaan. De aanpassingen die [gedaagde 1] c.s. moeten doen aan hun tuin is de consequentie van het innemen van het stuk grond en benadeelt [gedaagde 1] c.s. niet onevenredig, aldus [eiser]. Enkel tijdsverloop of stilzitten is onvoldoende om van rechtsverwerking te kunnen spreken, aldus nog steeds [eiser].
5.19.
De rechtbank volgt [gedaagde 1] c.s. niet in hun betoog dat sprake is van rechtsverwerking. Daarvan zou alleen sprake kunnen zijn als [eiser] zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het geldend maken van haar eigendomsrecht door een beroep te doen op bevrijdende verjaring. Daarbij geldt dat enkel tijdsverloop onvoldoende grond is voor het aannemen van rechtsverwerking. Er moeten bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan bij [gedaagde 1] c.s. het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [eiser] haar eigendomsrecht niet (meer) geldend zal maken, of als gevolg waarvan de positie van [gedaagde 1] c.s. onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard als [eiser] haar eigendomsrecht alsnog zou inroepen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [gedaagde 1] c.s. onvoldoende onderbouwd dat sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden of benadeling.
De verklaring over het respecteren van de erfgrens met betrekking tot de uitbouw, het feitelijk ‘gedogen’ van de verplaatste schutting en het aanreiken van een pot verf is daarvoor in elk geval onvoldoende. [gedaagde 1] c.s. hebben, nadat [eiser] haar uitbouw had afgerond, de schutting zelf verplaatst, mogelijk omdat zij aannamen dat de kadastrale erfgrens ook de daadwerkelijke eigendomsgrens was. Dat [eiser] hier actief haar medewerking aan heeft verleend is niet althans onvoldoende vast komen te staan. Voor zover [gedaagde 1] c.s. hebben gesteld dat [eiser] met haar verklaring van eind februari 2012 het vertrouwen heeft gewekt dat zij de kadastrale erfgrens zou respecteren is dat, mede gelet op de betwisting door [eiser], evenmin vast komen te staan. In de verklaring belooft zij weliswaar plechtig haar aannemer opdracht te zullen geven zich te houden aan de erfgrens die het kadaster heeft aangegeven, maar dat zag uitsluitend op het realiseren van een uitbouw bij haar woning. Zij verklaart niets over de schutting. Zij heeft het verplaatsen van de schutting – zo begrijpt de rechtbank – gedoogd, omdat zij geen scène wilde maken totdat zij bijna tien jaar later bekend werd met het feit dat zij mogelijk door verjaring eigenaar van het stuk grond was geworden. Dit gedogen is gedrag dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onverenigbaar is met een beroep op bevrijdende verjaring, ook niet als dit beroep pas na bijna tien jaar wordt gedaan. Dat komt namelijk feitelijk neer op enkel tijdsverloop.
Van onredelijke benadeling of verzwaring van de positie van [gedaagde 1] c.s. bij een beroep van [eiser] op bevrijdende verjaring is evenmin sprake. Weliswaar zijn de aanpassingen die [gedaagde 1] c.s. in dat geval in hun tuin moeten (laten) uitvoeren vervelend en zijn daar kosten aan verbonden, maar deze aanpassingen zijn niet onredelijk benadelend. Gelet op de betwisting door [eiser], hebben [gedaagde 1] c.s. daarbij onvoldoende onderbouwd dat de fundering van de oude schuur verwijderd of de riolering verplaatst moet worden. Het beroep op rechtsverwerking slaagt daarom niet.
Conclusie in reconventie
5.20.
Voor zover [eiser] er in slaagt te bewijzen dat zij uiterlijk eind februari 2012 bezitter was van het stuk grond brengt dat mee dat zij toen door bevrijdende verjaring daarvan eigenaar is geworden. In dat geval zal de vordering in reconventie worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat eind februari 1992 of daarvoor sprake is geweest van zodanige machtsuitoefening over het stuk grond dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet heeft gedaan, waardoor de verjaringstermijn van twintig jaar uiterlijk eind februari 2012 is voltooid,
6.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 12 april 2023voor uitlating door [eiser] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
6.3.
bepaalt dat, als [eiser] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
6.4.
bepaalt dat, als [eiser]
getuigenwil laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
meitot en met
septemberdan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
6.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. A.H. Schotman, in het gerechtsgebouw te Haarlem, Jansstraat 81,
6.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
in (voorwaardelijke) reconventie
6.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.
1621