In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is er een geschil ontstaan tussen eiseres en gedaagden over de eigendom van een strook grond van circa veertig centimeter breed, gelegen tussen de achtergevel van de woning van gedaagden en de kadastrale erfgrens. Eiseres heeft gesteld dat de schutting die in 1986 werd geplaatst, door gedaagden medio 2012 is verplaatst, waardoor haar achtererf kleiner werd. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 15 maart 2023 eiseres opgedragen te bewijzen dat zij het stuk grond, inclusief de veertig centimeter ter hoogte van de in 2002 gesloopte schuur van gedaagden, ten minste twintig jaar in bezit heeft gehad. Eiseres heeft getuigen gehoord en foto’s overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. De verklaringen van de getuigen waren niet voldoende om de eigendom van de grond te onderbouwen, en de foto’s gaven geen duidelijk bewijs van de situatie in het verleden. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat de schutting sinds 1986 over de gehele lengte van de omstreden strook grond heeft gestaan, en dat er geen sprake is geweest van zodanige machtsuitoefening dat de verjaringstermijn is voltooid. De vordering van eiseres wordt afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die zijn vastgesteld op € 2.108,00.