ECLI:NL:RBNHO:2023:11793

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
331411
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over verkrijgende of bevrijdende verjaring van een stuk grond parallel aan de kadastrale erfgrens

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is er een geschil ontstaan tussen eiseres en gedaagden over de eigendom van een strook grond van circa veertig centimeter breed, gelegen tussen de achtergevel van de woning van gedaagden en de kadastrale erfgrens. Eiseres heeft gesteld dat de schutting die in 1986 werd geplaatst, door gedaagden medio 2012 is verplaatst, waardoor haar achtererf kleiner werd. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 15 maart 2023 eiseres opgedragen te bewijzen dat zij het stuk grond, inclusief de veertig centimeter ter hoogte van de in 2002 gesloopte schuur van gedaagden, ten minste twintig jaar in bezit heeft gehad. Eiseres heeft getuigen gehoord en foto’s overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. De verklaringen van de getuigen waren niet voldoende om de eigendom van de grond te onderbouwen, en de foto’s gaven geen duidelijk bewijs van de situatie in het verleden. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat de schutting sinds 1986 over de gehele lengte van de omstreden strook grond heeft gestaan, en dat er geen sprake is geweest van zodanige machtsuitoefening dat de verjaringstermijn is voltooid. De vordering van eiseres wordt afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die zijn vastgesteld op € 2.108,00.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/331411 / HA ZA 22-524
Vonnis van 15 november 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. J.C.I. Veerman te Volendam,
tegen

1.[gedaagde 1],

te [plaats],
2.
[gedaagde 2],
te [plaats],
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] c.s.,
advocaat: mr. J.H.M. de Boer te Alkmaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 maart 2023;
- de akte overlegging foto’s van [eiser] van 12 april 2023;
- de akte overlegging nadere producties van [gedaagde 1] c.s. van 10 juli 2023;
- het proces verbaal van getuigenverhoor, gehouden op 10 juli 2023;
- het B16 formulier niet geregeld verzoek van 19 juli 2023 waarbij [gedaagde 1] c.s. afzien van een contra-enquête;
- de conclusie na enquête van [eiser] van 2 augustus 2023;
- de antwoordconclusie na enquête van [gedaagde 1] c.s.. van 20 september 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Conventie
Kern van het geschil
2.1.
Deze zaak gaat over een geschil over de eigendom van een strook grond van circa veertig centimeter breed gelegen tussen het verlengde van de linker achtergevel van de woning van [gedaagde 1] c.s. tot aan de garage van [gedaagde 1] c.s. en de kadastrale erfgrens (hierna: het stuk grond). [eiser] heeft gesteld dat de schutting in 1986, toen zij de woning kocht,
in het verlengde van de achtergevel van de woning van [gedaagde 1] c.s. was geplaatst, en dat [gedaagde 1] c.s. medio 2012 de schutting
over de gehele lengtecirca veertig centimeter hebben verplaatst met als gevolg dat het achtererf van [eiser] kleiner werd en dat van [gedaagde 1] c.s. groter.
2.2.
In r.o. 5.10 van het tussenvonnis heeft de rechtbank het volgende overwogen:
Hoewel aannemelijk is dat er bij de eigendomsverkrijging door [eiser] en haar toenmalige partner in 1986 aan het begin en het eind van de tuin een schutting heeft gestaan in het verlengde van de linker gevel van de naastgelegen woning op perceel nummer [adres], heeft [eiser] dit – mede gelet op de betwisting door Reus c.s. – (nog) niet aangetoond voor wat betreft het middelste deel van de tuin. Daar heeft immers volgens [gedaagde 1] c.s. lange tijd tot 2002 op (een gedeelte van) de strook grond een schuur gestaan. Omdat de overgelegde foto’s ongedateerd zijn, kan ook niet met zekerheid worden vastgesteld of deze van voor of na 1992 zijn. (…) In het kader van het door [gedaagde 1] c.s. aangeboden algemene (tegen)bewijs, kan daarbij ook de aanwezigheid van de in 2002 gesloopte oude schuur aan de orde worden gesteld.
Bewijsopdracht
2.3.
In het tussenvonnis van 15 maart 2023 (hierna: het tussenvonnis) is [eiser] opgedragen om te bewijzen dat sprake is geweest van zodanige machtsuitoefening over het stuk grond dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet heeft gedaan, waardoor de verjaringstermijn van twintig jaar uiterlijk eind februari 2012 is voltooid. De bewijsopdracht moet worden opgevat als de opdracht om te bewijzen dat [eiser] het hele stuk grond, inclusief de veertig centimeter ter hoogte van de in 2002 gesloopte schuur van [gedaagde 1] c.s. (hierna: de oude schuur), ten minste twintig jaar in bezit heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat zij daarin niet is geslaagd. Zij licht dit oordeel hierna toe.
Getuigenverhoor en aanvullende foto’s
2.4.
Ter voldoening aan voormelde bewijsopdracht heeft [eiser] twee getuigen doen horen, te weten haar voormalige partner en zichzelf. Daarnaast heeft zij kopieën van foto’s inclusief de achterkant overgelegd daterend van 1989, 1996, 1998 en 2002, waarop de achtertuin van [eiser] en delen van de oude schutting te zien zijn.
2.5.
[gedaagde 1] c.s. hebben foto’s overgelegd van onder meer de recent blootgelegde fundering van de oude schuur.
2.6.
[eiser] heeft blijkens het proces-verbaal van getuigenverhoor over de locatie van de in 2002 gesloopte schuur en de voorbereiding op het verhoor, het volgende verklaard:
U maakt voor mij een schets van de bovenkant van de oude schutting en u vraagt mij naar de positie van de oude schuur ten opzichte van de schutting. U wilt weten of de lijn van de schutting langs de schuur doorliep of de schutting meer in de richting van mijn perceel uitstak. Ik kan mij niet herinneren dat dat laatste het geval was. Ik heb tijdens het tuinieren op die plek in mijn tuin wel regelmatig een uitstekend dakdeel gezien maar heb niet de beleving dat ook de schuur zelf ten opzichte van de schutting meer aan mijn kant lag. (…)
(…)
Gevraagd of ik nog meer foto’s van het oude schuurtje in mijn bezit heb: ik heb er een waarop de tuin bedekt was met sneeuw. Mr. Veerman vond de foto niet zo duidelijk. Daarom heb ik hem niet overgelegd.
Gevraagd naar mijn voorbereiding op dit verhoor: ik heb mij voorbereid door met beide andere getuigen afzonderlijk te spreken. Ik heb ze verteld wat hen te wachten zou staan, en hoe de situatie in het verleden was. U vraagt mij of er wellicht ook een gezamenlijk gesprek in aanwezigheid van mijn advocaat heeft plaatsgevonden. De getuigen zijn vorige week samengekomen, en waarbij mr. Veerman heeft uitgelegd wat ons te wachten zou staan.
2.7.
De voormalige partner van [eiser], de heer [betrokkene] (hierna: [betrokkene]), heeft volgens het proces-verbaal van getuigenverhoor onder meer het volgende verklaard:
Ik ben voormalig partner van [eiser] en was mede-eigenaar van haar huidige perceel in verband waarmee onderhavige procedure loopt. Ik ben op de hoogte van de vragen die daarin spelen onder meer doordat ik vorige week ter voorbereiding een gesprek heb gevoerd met [eiser] en de andere getuige, in aanwezigheid van mr. Veerman.
U toont mij de foto op pagina 3 akte van mr. Veerman van 12 april 2023. De daarop afgebeelde schutting bevond zich langs ons perceel toen wij het kochten in 1986. U toont mij de foto die als productie 2-3 door in het geding is gebracht waarop diezelfde schutting is te zien. Die liep door tot aan de achterzijde van het toen bij ons in eigendom zijnde perceel en viel aan tegen de schutting die de achterzijde van het perceel vormde.
U vraagt mij hoelang ik kennis heb van de situatie ter plaatse na de relatiebreuk met heeft voortgeduurd. Wij gingen in 1996 uit elkaar. In de jaren daarna hebben wij contact met elkaar gehouden, ook al in de eerste jaren nadat wij de relatie verbroken hadden. Mijn vrouw en ik kwamen een paar keer per jaar op het adres waar [eiser] en ik woonden op bezoek. Wij kwamen dan ook in de tuin.
U houdt mij voor dat er op het belende perceel een oude schuur heeft gestaan. Dat kan ik mij herinneren, maar ik kan niet precies aangeven waar de positie van die schuur was op eerder genoemde foto zichtbaar is. Ik weet wel dat die oude schutting vanaf de hoek van het huis van [gedaagde 1] naar achteren liep.
(…)
Mr. Veerman vraagt mij naar aanleiding van de als G5 overgelegde schets waar de oude schuur in mijn beleving heeft gestaan. Ik kan mij niets anders herinneren dat er een schutting liep, waarachter een schuur stond. Ik heb geen herinnering aan de situatie dat de schutting werd onderbroken door de schuur, en aan de andere kant weer verder liep.
Mr. Veerman attendeert mij op de foto die als productie 2-2 bij dagvaarding is overgelegd en vraagt mij of ik kan bevestigen of dat de situatie was in 1986. Ik kan dat bevestigen.
Gevraagd naar de aard van onze relatie op dit moment: wij hebben een goede verstandhouding als voormalige partners en zien elkaar om de paar maanden per jaar.
2.8.
Vooropgesteld wordt dat indien de partij die als getuige optreedt, de bewijslast van een betwist feit heeft, de rechter aan diens verklaring geen bewijs in haar voordeel mag ontlenen indien er verder geen ander bewijs is dat zodanig sterk is en zodanig essentiële punten betreft dat dit de partijverklaring voldoende geloofwaardig maakt (vgl. HR 31 maart 1995, NJ 1997, 592 en HR 7 april 2000, NJ 2001,32).
2.9.
[gedaagde 1] c.s. hebben gemotiveerd betwist dat [eiser] het veertig centimeter brede stuk grond over de gehele lengte van haar achtertuin, waaronder het gedeelte in het verlengde van de oude schuur, ten minste twintig jaar in bezit heeft gehad. Zij hebben daartoe onder overlegging van foto’s van de fundering van de oude schuur aangevoerd dat de oude schuur tot 2002 in het midden op slechts 19 centimeter van de gevel van [eiser] heeft gestaan en (dus) niet in het verlengde van de linkergevel van de woning van [gedaagde 1] c.s.
2.10.
De verklaring van [eiser], die als partij getuige optreedt, kan gezien het vorenstaande geen bewijs in haar voordeel opleveren voor het door haar te bewijzen feit dat zij het hele stuk grond, inclusief de veertig centimeter ter hoogte van de oude schuur, ten minste twintig jaar in bezit heeft gehad. Haar verklaring geldt evenmin als aanvulling van onvolledig bewijs, omdat [eiser] geen ander bewijs heeft geleverd dat zodanig sterk is dat dit haar verklaring voldoende geloofwaardig maakt. Weliswaar komt aan de verklaring van [betrokkene] in beginsel volledige bewijskracht toe, maar deze is niet sterk genoeg, omdat [eiser] heeft verklaard dat zij hem voor het getuigenverhoor afzonderlijk heeft gesproken over hoe de situatie in het verleden was. Ook sluiten de verklaringen van [eiser] en [betrokkene] over de ligging van de oude schuur en de oude schutting niet helemaal op elkaar aan. [betrokkene] heeft immers verklaard dat hij zich niet anders kan herinneren dan dat de schutting recht naar achteren liep met daarachter de oude schuur, terwijl [eiser] zich niet kan herinneren dat de schutting bij de oude schuur meer in de richting van haar perceel uitstak, maar ook niet de beleving heeft dat de schuur zelf ten opzichte van de schutting meer aan haar kant lag. [eiser] heeft naast de getuigenverklaring van [betrokkene] geen ander bewijs overgelegd die haar stelling over de loop van de schutting ter hoogte van de oude schuur ondersteunen. De enige foto van de oude schuur die in haar bezit is, zou niet zo duidelijk zijn en heeft zij daarom niet overgelegd.
2.11.
Voor wat betreft het begin en het eind van de schutting waarvan [gedaagde 1] c.s. ook hebben betwist dat deze in het verlengde van de (linker) achtergevel van hun woning was geplaatst, verwijst de rechtbank naar haar overwegingen in 5.9 en 5.10 eerste zin van het tussenvonnis. Hoewel [eiser] de datering van de foto’s van delen van de schutting nader heeft onderbouwd (te weten 1989, 1996, 1998 en 2002), is daarmee niet vast komen te staan dat de schutting in 1986, toen zij de woning kocht, althans vanaf 1992, over de gehele lengte van de tuin in het verlengde van de (linker) achtergevel van de woning van [gedaagde 1] c.s. was geplaatst. Op geen enkele foto is immers de schutting in zijn geheel (d.w.z. inclusief het deel ter plaatse van de oude schuur) te zien. Daarbij komt dat het achterste deel van de schutting alleen zichtbaar is op de foto uit 1998, waardoor het weliswaar aannemelijk maar niet bewezen is dat die zich daar ook al in 1992 bevond. Hoewel de schutting op de foto uit 1998 op het oog op dezelfde plek lijkt te staan als de later in 2002 geplaatste garage (in r.o. 5.9 van het tussenvonnis wordt abusievelijk van 2009 gesproken), heeft [eiser] daarmee ook niet bewezen dat het achterste deel van de schutting in het verlengde van de (linker) achtergevel van de woning van [gedaagde 1] c.s. stond. Voor wat betreft het begin van de schutting heeft [eiser] één foto uit 1989 overgelegd. [gedaagde 1] c.s. hebben echter betwist dat sprake is van één(zelfde) schutting die in rechte lijn naar achteren liep, omdat het begin van de schutting op die foto qua vormgeving volgens hen anders is dan het laatste stuk.
2.12.
Gelet op het vorenstaande is niet bewezen dat sinds 1986, althans 1992, over de gehele lengte van de omstreden strook grond sprake is geweest van een schutting in het verlengde van de linker gevel van de woning van [gedaagde 1] c.s. tot aan de garage. Evenmin staat daarom vast dat sprake is geweest van zodanige machtsuitoefening over het stuk grond dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet heeft gedaan. De conclusie is dat [eiser] niet is geslaagd in haar bewijsopdracht. De vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen.
reconventie
2.13.
Omdat de vordering in conventie wordt afgewezen, wordt niet meer toegekomen aan de verdere beoordeling van de vorderingen in reconventie van [gedaagde 1] c.s.
Proceskosten
2.14.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. als volgt vastgesteld:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.794,00
(3,00 punten × € 598,00)
Totaal
2.108,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. tot dit vonnis vastgesteld op € 2.108,00,
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023.
1621