ECLI:NL:RBNHO:2023:11976

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
23-5908
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in geschil over Ziektewet-uitkering met onvoldoende gemotiveerde besluiten

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van verzoekster tegen besluiten van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het schorsingsbesluit van 23 augustus 2023, dat haar Ziektewet (Zw) uitkering per 15 augustus 2023 schorste, en het beëindigingsbesluit van 14 september 2023, dat de uitkering per dezelfde datum beëindigde. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien verzoekster sinds 15 augustus 2023 zonder inkomen zit en in een onveilige thuissituatie verkeert. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, omdat de besluiten onvoldoende gemotiveerd zijn. Het schorsingsbesluit bevat geen duidelijke grondslag en het beëindigingsbesluit is onjuist gemotiveerd, waardoor verzoekster zich niet adequaat kan verweren. De voorzieningenrechter besluit dat de Zw-uitkering van verzoekster ongewijzigd moet worden voortgezet tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/5908

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 november 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Faber),
en
de Raad van Bestuur van Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: L.A.P. ter Laak).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van verweerder van 23 augustus 2023 om de Ziektewet (Zw) uitkering te schorsen per 15 augustus 2023 (schorsingsbesluit) en het besluit van 14 september 2023 om de Zw-uitkering vanaf 15 augustus 2023 te beëindigen (beëindigingsbesluit).
1.1.
Verzoekster heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt bij verweerder en gelijktijdig de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster,
[tolk] als tolk. De gemachtigde van verweerder was aanwezig via een videoverbinding (teams).

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekster was via [ex-werkgever] (ex-werkgever) werkzaam als [functie] bij [bedrijf] . Verzoekster is per 1 december 2021 wegens ziekte uitgevallen en ontvangt een Zw-uitkering. Op 12 december 2022 is zij ziek uit dienst gegaan. De ex-werkgever is eigen risicodrager voor de Zw.
3. Verzoekster heeft bij de ex-werkgever aangegeven eind juli met vakantie te gaan. Op 15 augustus 2023 is zij niet verschenen bij de bedrijfsarts. Vervolgens is per besluit van 23 augustus 2023 – op verzoek van de ex-werkgever – haar Zw-uitkering geschorst. Op 5 september 2023 is zij opnieuw niet verschenen bij de bedrijfsarts en heeft de ex-werkgever verzocht om (gedeeltelijke) weigering van de Zw-uitkering, waarna verweerder het bestreden besluit heeft genomen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, omdat de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aanwezig acht en het bezwaar naar voorlopig oordeel een redelijke kans van slagen heeft. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er sprake van spoedeisend belang?
5. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter alleen een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Dat wil zeggen dat er sprake moet zijn van een zodanig spoedeisend belang, dat de beslissing op bezwaar redelijkerwijs niet kan worden afgewacht.
5.1.
Verzoekster heeft vermeld een spoedeisend belang te hebben, aangezien zij al sinds 15 augustus 2023 zonder inkomen zit. Verzoekster heeft – zoals ter zitting is vermeld – weliswaar een voorschot op een inmiddels aangevraagde bijstandsuitkering (op grond van de Participatiewet) ontvangen, maar dit bedrag is opgegaan aan achterstanden in betalingsverplichtingen ontstaan door het beëindigen van de Zw-uitkering. Zij verblijft op dit moment in de maatschappelijke opvang via VeiligThuis wegens een onveilige thuissituatie en heeft de zorg voor een 15-jarige schoolgaande dochter.
5.2.
Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de financiële situatie van verzoekster zodanig is dat er sprake is van spoedeisend belang. Aannemelijk is dat het ontvangen voorschot is opgegaan aan bestaande betalingsverplichtingen, waardoor verzoekster op dit moment feitelijk zonder inkomen zit. Dat verzoekster geen kosten heeft, omdat zij in de opvang zit volgt de voorzieningenrechter niet, omdat ook in de opvang een financiële bijdrage van verzoekster wordt verlangd.
5.3.
Nu het spoedeisend belang aanwezig is, zal de voorzieningenrechter hieronder een voorlopig oordeel geven over de kans van slagen van het bezwaar van verzoekster.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
6. Verzoekster stelt dat zij nooit een uitnodiging voor het consult bij de bedrijfsarts op 15 augustus 2023 heeft gehad. Daarbij heeft zij gemeld op vakantie te zijn en dat een buurvrouw haar post in de gaten zou houden. Door haar begeleider van het wijkteam ([naam 1]) is een verklaring overgelegd. Ze heeft op 15 augustus 2023 wel een uitnodiging ontvangen voor het consult op 5 september 2023. In die uitnodiging is niets vermeld over het missen van een consult op 15 augustus 2023. Zij heeft op 16 augustus 2023 per mail – per abuis naar een no-reply adres – verzocht om de afspraak te verplaatsen. Nadat bleek dat de uitkering was geschorst heeft een vriendin van verzoekster, [naam 2], op 23 augustus 2023 telefonisch contact opgenomen met de ex-werkgever. Gevraagd is of het consult 2 dagen later plaats kon vinden, maar dat was niet mogelijk. Ook kon geen contact op worden genomen met de bedrijfsarts. Vervolgens is aangeboden het contact telefonisch plaats te laten vinden. Verzoekster zat klaar bij haar telefoon in Turkije, maar bleek toch twee gemiste oproepen te hebben. Het was niet mogelijk een nieuw consult te plannen.
7. Verweerder heeft een reactie van de ex-werkgever toegestuurd, waarin het tijdsverloop is opgenomen. Volgens de ex-werkgever is op 25 juli 2023 de uitnodiging verstuurd voor het gesprek op 15 augustus 2023 per e-mail naar het bij de ex-werkgever bekende e-mailadres. Op 15 augustus 2023 en op 24 augustus 2023 is de uitnodiging ook naar dat e-mailadres verstuurd. Verder wordt door de ex-werkgever vermeld dat nooit de exacte vakantiedata zijn doorgekregen van verzoekster. Door de ex-werkgever is geadviseerd om niet langer dan 10 dagen weg te gaan aangezien verzoekster een Wia [1] -aanvraag moest voorbereiden in dezelfde periode.
Ten aanzien van het schorsingsbesluit
8. Ter zitting is door verweerder verklaard dat de schorsing per 14 september 2023 (de datum van het beëindigingsbesluit) is vervallen. Het gaat dus om de vraag of de schorsing over de periode 15 augustus tot 14 september 2023 stand kan houden in bezwaar.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is, mede gelet op artikel 2 van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (de Beleidsregels), het schorsingsbesluit van 23 augustus 2023 onvoldoende gemotiveerd. In het schorsingsbesluit is allereerst geen grondslag opgenomen. In het schorsingsbesluit is bovendien vermeld dat als verzoekster niet binnen 1 maand contact zou opnemen met haar ex-werkgever haar recht op een uitkering mogelijk eindigt. Niet in geschil is dat verzoekster binnen een maand contact heeft opgenomen met de ex-werkgever, namelijk op 23 augustus 2023. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster hiermee binnen de haar daarvoor gegeven termijn [2] voldaan aan de voorwaarde in het schorsingsbesluit en had de schorsing eerder ongedaan gemaakt moeten worden.
Door gemachtigde van verweerder is ter zitting opgemerkt dat iets anders was bedoeld in het schorsingsbesluit, namelijk dat ze alsnog moest verschijnen bij de bedrijfsarts, maar dat is niet vermeld in het besluit en is daar ook niet uit af te leiden. De voorzieningenrechter ziet niet in hoe verweerder dit motiveringsgebrek nog in de bezwaarfase kan herstellen.
Ten aanzien van het beëindigingsbesluit
10. Ook het beëindigingsbesluit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende en onjuist gemotiveerd. Ook in het beëindigingsbesluit ontbreekt namelijk de grondslag. Verweerder stelt dat dit gebruikelijk is bij een primair besluit, maar in dit geval is zonder aanduiding van de grondslag niet uit het besluit zelf op te maken op welke bepalingen de beëindiging is gebaseerd. Hierdoor is het voor verzoekster onmogelijk om zich juist te verweren tegen het besluit. Aan het besluit kleeft daarom een gebrek.
11. Daarbij staat in het bestreden besluit dat de uitkering wordt beëindigd, omdat verzoekster niet heeft gereageerd op de brief van 23 augustus 2023. Dit is onjuist. Verzoekster heeft wel gereageerd. Dit is al hiervoor uiteengezet. Het niet reageren zou volgens het besluit ertoe hebben geleid dat niet (meer) kon worden vastgesteld of verzoekster arbeidsongeschikt is. Deze motivering houdt eveneens geen stand. Wat verweerder heeft bedoeld, zo is ter zitting gebleken, is dat de uitkering is beëindigd op grond van artikel 28 Zw in samenhang met artikel 30a Zw, omdat verzoekster niet is verschenen bij de bedrijfsarts op 5 september 2023. Dit staat echter niet in het besluit.
12. Aan het bestreden besluit kleven dus motiveringsgebreken. De voorzieningenrechter is het met verweerder eens dat deze kunnen worden hersteld in bezwaar. Uitgaand van de door verweerder ter zitting gegeven grondslag overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
12.1.
De voorzieningenrechter merkt als eerste op dat artikel 30a Zw ziet op herziening en intrekking en niet op beëindiging van de uitkering. Voor zover verweerder de uitkering heeft willen beëindigen, is de grondslag dus nog steeds onduidelijk en bovendien is beëindiging met terugwerkende kracht niet mogelijk. Beëindiging kan slechts per toekomende datum, terwijl verweerder de uitkering op 14 september 2023 met terugwerkende kracht per 15 augustus 2023 heeft beëindigd.
12.2.
Herziening en intrekking kan wel met terugwerkende kracht [3] , maar de voorzieningenrechter vraagt zich af of verweerder in dit geval wel een juiste uitvoering heeft gegeven aan het verzoek van de ex-werkgever. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de besluiten een reactie zijn op de door de ex-werkgever gedane verzoeken. Uit het verzoek van de ex-werkgever is echter niet zonder meer af te leiden of bedoeld is op grond van artikel 30a Zw in te trekken, dan wel of door de ex-werkgever verzocht is om een maatregel. Op het formulier ‘verzoek beschikking Ziektewet’ van 6 september 2023, dat door de ex-werkgever naar verweerder is verstuurd, heeft de ex-werkgever het vakje “(gedeeltelijke) weigering Ziektewet-uitkering ten gevolge van maatregel” aangekruist met als toelichting ”beëindiging ziektewet wegens 2 maal no show bedrijfsarts”. De ex-werkgever heeft daarentegen niet de vakjes “beëindiging uitkering” of “geen recht (meer) op uitkering” ingevuld. Gelet op het niet verschijnen bij de bedrijfsarts, en de wel en niet ingevulde vakjes, lag het naar het oordeel van de voorzieningenrechter meer voor de hand dat de ex-werkgever heeft gevraagd om een maatregel als bedoeld in artikel 45 van de Zw, als prikkel om alsnog te verschijnen bij de bedrijfsarts.
12.3.
Daarnaast kan de voorzieningenrechter het standpunt van verweerder dat de Zw-uitkering is beëindigd, omdat – door het niet verschijnen bij de bedrijfsarts – het recht in dit geval niet is vast te stellen niet zonder meer volgen.
Uit het dossier volgt dat op 5 mei 2023 een sociaal medische beoordeling door een verzekeringsarts van verweerder heeft plaatsgevonden waaruit blijkt dat er sprake is van verminderde functionele mogelijkheden. Dit heeft geleid tot ongewijzigde voortzetting van de ziektewetuitkering [4] . Ook heeft eiseres op 5 juli 2023 een spreekuur met de bedrijfsarts gehad waarna ook een functionele mogelijkheden lijst is opgesteld en bleek dat sprake is van beperkingen. Het feit dat verzoekster niet is verschenen op het spreekuur hoeft dus niet te betekenen dat zij per 15 augustus 2023 ten onrechte ziekengeld ontvangt, aangezien kort daarvoor, in mei en juli 2023 nog is vastgesteld dat er sprake is van beperkingen.
12.4
Ook is het maar de vraag of verzoekster haar verplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan aangenomen worden dat verzoekster haar eerste oproep om te verschijnen bij de bedrijfsarts niet is nagekomen. Uit de stukken die de ex-werkgever heeft overgelegd volgt dat de uitnodiging is verzonden aan het e-mailadres van verzoekster. Dat verzoekster de uitnodiging desondanks heeft gemist komt voor haar rekening. Verzoekster is vervolgens zonder afmelding niet op de afspraak verschenen. Verzoekster heeft hiervoor echter een sanctie, in de vorm van een schorsing, opgelegd gekregen.
Op de tweede uitnodiging, die aan verzoekster is verzonden op 15 augustus 2023, heeft verzoekster wel gereageerd. Namens verzoekster is op 23 augustus 2023 contact opgenomen met de ex-werkgever. Gevraagd is om de afspraak te verzetten. Verzoekster zou namelijk vanaf 7 september 2023 weer in Nederland zijn. Onduidelijk is gebleven waarom dit, ondanks dat dit wel als mogelijkheid in de uitnodiging stond vermeld, niet mogelijk was. Dat het gelet op de drukte en planning lastig was de afspraak te verzetten, zoals ter zitting door verweerder is gesteld, mag zo zijn, echter het is wel expliciet als optie genoemd in de uitnodiging. Als het geen optie was om de afspraak te verzetten, zou dit niet als optie in de brief opgenomen moeten worden.
13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het besluit zodanig ondermaats is gemotiveerd dat het zoals het nu is verwoord geen stand houdt in bezwaar en dat het maar de vraag is of het met nadere motivering wel stand houdt in bezwaar. Hierbij neemt de voorzieningenrechter nog mee dat in bezwaar ook nog moet worden gekeken naar de vraag of er dringende redenen zijn om af te zien van herziening of intrekking. Gelet op het belang van verzoekster bij het beschikken over inkomen ziet de voorzieningenrechter daarom aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie en gevolgen

14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat de Zw-uitkering van verzoekster met ingang van datum verzoekschrift, 25 september 2023, ongewijzigd dient te worden voortgezet tot en met zes weken na de beslissing op bezwaar.
15. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekster ook een vergoeding krijgt van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst de primaire besluiten tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- treft de voorlopige voorziening dat de Zw-uitkering van verzoekster met ingang van 25 september 2023 ongewijzigd dient te worden voortgezet;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregels.
3.Zie artikel 3 van de Beleidsregels.
4.Zie het besluit van 17 mei 2023.