ECLI:NL:RBNHO:2023:12086

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
9191981 \ CV EXPL 21-2924
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van passagiers na annulering van vlucht door technisch mankement

In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, FZE Free Zone Establishment, naar aanleiding van de annulering van hun vlucht EK148 van Amsterdam naar Dubai op 13 maart 2019. De passagiers, vertegenwoordigd door mr. I.G.B. Maertzdorff van EuClaim B.V., vorderen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij annulering van een vlucht. De vervoerder heeft de annulering verdedigd door te stellen dat deze het gevolg was van een technisch mankement, dat volgens hen een buitengewone omstandigheid vormde, waardoor zij niet verplicht waren tot compensatie.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de annulering van de vlucht niet in geschil is. De vervoerder kon echter niet aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals vereist door de wet. De kantonrechter oordeelde dat een technisch mankement inherent is aan de normale bedrijfsvoering van een luchtvaartmaatschappij en dat de weersomstandigheden geen invloed hadden op de verplichting tot compensatie. De vordering van de passagiers werd toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 2.835,00 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 1 november 2023 door kantonrechter S.N. Schipper in Haarlem.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9191981 \ CV EXPL 21-2924
Uitspraakdatum: 1 november 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2]
beiden wonende te [plaats 1]
3.
[eiser 3]
4.
[eiser 4]
beiden wonende te [plaats 2]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EuClaim B.V.)
tegen
de buitenlandse vennootschap FZE Free Zone Establishment (Verenigde Arabische Emiraten)
Emirates
gevestigd te Dubai (Verenigde Arabische Emiraten)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer (AKD)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 2 februari 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 13 maart 2019 diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport naar Dubai Airport (Verenigde Arabische Emiraten) met vlucht EK148. Vanuit daar zou de vervoerder op 14 maart 2019 passagiers sub 1 en 2 vervoeren naar Kingsford Smith Airport Sydney (Australië) met vlucht EK414 en passagiers sub 3 en 4 naar Tullamarine Airport (Australië) met vlucht EK408.
2.2.
Vlucht EK148 (hierna: de vlucht) is geannuleerd. De passagiers zijn omgeboekt naar alternatieve vluchten.
2.3.
EUclaim heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 maart 2019, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling, dan wel de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 435,00, althans € 363,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 17 april 2019, dan wel de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.3.
De vervoerder voert aan dat de vlucht onderdeel was van een rotatievlucht van Dubai-Amsterdam- Dubai (EK1475/EK 148). Vlucht EK 147 landde tijdig in Amsterdam. Echter, er diende na het landen een zogenoemde ‘
spincheck’verricht te worden in verband met een, door de bemanningsleden gevoelde, vibratie aan het neuswiel. Een spincheck is volgens de vervoerder een relatief eenvoudige manier om een technisch mankement vast te stellen, zodat dit en de eventuele reparatie niet veel tijd zou kosten (ongeveer 30 minuten). De vervoerder voert aan dat er sprake was van een harde wind waardoor het opkrikken van het voertuig en uitvoeren van de spincheck niet mogelijk was. De vervoerder verwijst ter onderbouwing naar een metrologisch rapport waaruit blijkt dat er sprake was van een harde wind tussen 10:25 en 17:25 uur (UTC). De vervoerder heeft tevens een aantekening (maintenance log) van de betrokken engineer overgelegd waaruit blijkt “
At this moment aircraft not stable (nose weeping lef tand right so currently not safe to jack up the nosegear. Requested metar. No change expected until 18.00z”. Het was vervolgens ook niet mogelijk om het vliegtuig in een hangaar te repareren. Het toestel betrof een Airbus A380. De vervoerder voert aan dat Schiphol niet beschikt over hangaars die een vliegtuig van het type A380 kan accommoderen. Om 16.45 uur (lokale tijd) is het toestel uiteindelijk naar gate E18 gebracht, omdat die gate gunstiger zou liggen ten opzichte van de wind. De vervoerder voert echter aan dat het ook hier niet mogelijk was om de spincheck uit te voeren. Er moest gewacht worden op verbetering van het weer. De voornoemde omstandigheden zijn volgens de vervoerder niet inherent aan de normale uitoefening van zijn activiteiten en waar hij geen daadwerkelijke invloed op kan uitoefenden, zodat sprake is van een buitengewone omstandigheid. De vervoerder was daarom genoodzaakt de vlucht te annuleren en hij heeft daarom de passagiers omgeboekt naar een alternatieve vlucht.
4.4.
De passagiers betwisten dat sprake is geweest van een buitengewone omstandigheid. Zij stellen dat een kapotte lager van het neuswiel geen buitengewone omstandigheid is. Ook de omstandigheden van het weer leiden niet tot een buitengewone omstandigheid, nu de vlucht niet door het weer, maar door een technisch mankement is vertraagd en uiteindelijk geannuleerd.
4.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit het arrest van 17 september 2015 (C 257/14; Van der Lans / KLM) van het Hof volgt dat in zijn algemeenheid een technisch mankement of een indicatie daarvan, in beginsel moet worden beschouwd als inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij en aldus geen buitengewone omstandigheid oplevert, afgezien van gevallen waarbij een fabrikant van de toestellen waaruit de vloot van de betrokken luchtvaartmaatschappij is samengesteld, of een bevoegde autoriteit, zou bekendmaken dat deze toestellen - die reeds in dienst zijn - een verborgen fabricagefout vertonen die gevolg heeft voor de vliegveiligheid, of in geval van schade aan luchtvaartuigen door sabotage of terrorisme. De vervoerder heeft het volgende geciteerd uit een rapport: “
also found that RH nosewheel inboard bearing seal looks slightly damaged and signs of grease coming out (see attached photo). Suspect RH nosewheel inboard bearing”. Hieruit blijkt niet dat sprake is van een situatie als hiervoor bedoeld. De vervoerder heeft geen enkel stuk overgelegd ter onderbouwing van de door haar aangevoerde buitengewone omstandigheid, zoals hiervoor bedoeld, ten aanzien van het technisch mankement. Uitgangspunt is dat de vervoerder de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden dient aan te tonen. Het is aan de vervoerder om voldoende gegevens en onderbouwing van haar verweer te verstrekken. De vervoerder heeft dat nagelaten. De kantonrechter stelt dan ook vast dat geen sprake is geweest van buitengewone omstandigheden. De weersomstandigheden maken dit oordeel niet anders. Dit kan op zichzelf niet leiden tot een buitengewone omstandigheid. Evenmin is relevant dat een dergelijke reparatie onder gewone weersomstandigheden binnen ongeveer 30 minuten kan worden verricht. Er blijft immers sprake van een technisch mankement, niet zijnde een verborgen fabricagefout noch schade veroorzaakt door sabotage of terrorisme. De kantonrechter komt daardoor niet toe aan de beoordeling van de vraag of de vervoerder de annulering ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen had kunnen voorkomen.
4.6.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen.
4.7.
Ten aanzien van de wettelijke rente wordt het volgende overwogen. Anders dan de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat de gevorderde wettelijke rente toewijsbaar is met ingang van de datum waarop de passagiers schade hebben geleden. Deze schade wordt zowel geleden door passagiers van geannuleerde vluchten als door passagiers van vertraagde vluchten, indien de tijd om hen naar hun bestemming te vervoeren langer duurt dan oorspronkelijk door de luchtvaartmaatschappij is vastgesteld (Sturgeon-arrest van het Hof van 19 november 2009 in de gevoegde zaken C‑402/07 en C-432/07). Zoals de vervoerder heeft aangevoerd, heeft het Hof in het Nelson-arrest van 23 oktober 2012 (C581/10) overwogen dat met een vertraagde vlucht gepaard gaand tijdverlies niet als “schade voortvloeiend uit vertraging” in de zin van artikel 19 van het Verdrag van Montreal kan worden aangemerkt en daarmee niet binnen de werkingssfeer van artikel 29 van dat Verdrag kan vallen. Het Verdrag van Montreal is hier, anders dan de vervoerder aanvoert, in dit geval echter niet van toepassing. De vordering van de passagiers betreft immers enkel compensatie op grond van de Verordening. Deze compensatie betreft een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 BW. Deze schade is gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. Gelet hierop zal de wettelijke rente worden toegewezen zoals gevorderd, te weten vanaf de datum van de vlucht (13 maart 2019). Dit is overigens, anders dan de vervoerder heeft aangevoerd, ook vaste rechtspraak van de rechtbank Amsterdam.
4.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het primair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de primair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.9.
De proceskosten (inclusief nakosten) komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.835,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.400,00 vanaf 14 maart 2019, en over € 435,00 vanaf 2 februari 2021, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 103,83;
griffierecht € 240,00
salaris gemachtigde € 464,00
nakosten € 116,00
te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de vervoerder niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de vervoerder ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
veroordeelt de vervoerder in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter