ECLI:NL:RBNHO:2023:12112

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
8359766 \ CV EXPL 20-2133
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging bij annulering van vlucht op basis van Europese regelgeving

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 1 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij British Airways Plc. De passagier had een vordering ingesteld wegens een annulering van zijn vlucht van Amsterdam naar Johannesburg, die meer dan 24 uur vertraging met zich meebracht. De passagier vorderde compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat er sprake was van buitengewone omstandigheden die de annulering rechtvaardigden. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat alle redelijke maatregelen waren genomen om de vertraging te voorkomen. De rechter concludeerde dat de passagier recht had op compensatie van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente en bijkomende kosten. De vervoerder werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 708,90 aan de passagier, inclusief proceskosten en nakosten. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving en de noodzaak om adequaat te reageren op annuleringen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8359766 \ CV EXPL 20-2133
Uitspraakdatum: 1 november 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: I.G.B. Maertzdorff
tegen
de buitenlandse vennootschap
Public Limited Company (Verenigd Koninkrijk) British Airways Plc.
gevestigd te Cardiff (Verenigd Koninkrijk)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.J.O. Zandt

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 9 december 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Heathrow Airport Londen (Verenigd Koninkrijk) naar de eindbestemming, OR Tambo International Airport, Johannesburg (Zuid Afrika) op [datum vlucht] augustus 2018.
2.2.
Vlucht BA441 van Amsterdam naar Londen (hierna: de vlucht) is geannuleerd.
2.3.
De passagier is omgeboekt naar een vlucht de volgende dag en met meer dan 24 uur vertraging aangekomen op de eindbestemming.
2.4.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en verweer

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 augustus 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling, dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel begroot op € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 8 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.2.
De vervoerder heeft een beroep op buitengewone omstandigheden gedaan. De kantonrechter overweegt als volgt. Wat er ook zij van eventuele buitengewone omstandigheden, niet is gebleken dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming als gevolg van de annulering te voorkomen dan wel te beperken. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat, indien de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Hierbij gaat de kantonrechter voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’ uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. Als onbetwist staat vast dat de passagier is omgeboekt naar een vlucht waarmee hij 24 uur en 3 minuten later dan oorspronkelijk gepland op de overeengekomen eindbestemming is aangekomen. Het is aan de vervoerder om in een dergelijk geval voldoende aannemelijk te maken dat er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door hemzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de alternatief aangeboden vlucht.
4.3.
De passagier betwist dat hij is omgeboekt naar de eerst beschikbare vlucht. Volgens de passagier had de vervoerder hem ook kunnen omboeken naar een eerdere vlucht op 13 augustus 2018 met als eindbestemming Johannesburg. Ter onderbouwing hiervan heeft de passagier bij conclusie van repliek een schema van mogelijke vluchtcombinaties overgelegd. De passagier zou dan 54 minuten tot maximaal 90 minuten later of 26 minuten eerder aankomen in Johannesburg. De vervoerder heeft de vlucht om 13:15 uur geannuleerd, zodat de voldoende tijd bestond voor het omboeken van de passagier naar één van deze alternatieve vluchten tussen 19:05 uur en 20:50 uur diezelfde dag. De vervoerder heeft bij dupliek aangevoerd dat hij niet over de flight records van andere luchtvaartmaatschappijen beschikt. De vervoerder voert daarnaast aan dat op de door de passagier opgesomde vluchten geen plek was. De vervoerder gebruikt een automatisch ‘robotic’ boekingssysteem. Dit systeem kiest altijd de eerst mogelijke vlucht. Indien er een eerdere vlucht beschikbaar was, dan was de passagier volgens de vervoerder naar die eerdere vlucht omgeboekt.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder zijn verweer op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. Weliswaar heeft de vervoerder aangevoerd dat hij niet over de ‘flight records’ van andere luchtvaartmaatschappijen beschikt, maar dat neemt niet weg dat hij, bijvoorbeeld, schermafdrukken van het geautomatiseerde systeem en/of een onderbouwde toelichting op dit systeem had kunnen overleggen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vervoerder naar het oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk heeft gemaakt dat de alternatief aangeboden vluchten een redelijke maatregel vormen in de zin van bovengenoemd arrest.
4.5.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment vast zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de compensatie te betalen in verband met de vertraging op de eindbestemming. De vordering tot betaling van de hoofdsom van € 600,00 zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.6.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief (inclusief btw), zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagier in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
4.8.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 708,90, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 600,00 vanaf 14 augustus 2018, en over € 108,90 vanaf 9 december 2019, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 264,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 66,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, Luchtvaartrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter