ECLI:NL:RBNHO:2023:12116

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
9040586 \ CV EXPL 21-1093
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden en redelijke maatregelen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder, Delta Air Lines Inc., over compensatie voor een vertraagde vlucht. De passagier had een vordering ingesteld wegens een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming, die het gevolg was van een vertraging van de vlucht van Amsterdam naar Atlanta. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die leidden tot een de-icing procedure. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door deze buitengewone omstandigheden, maar dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te beperken. De kantonrechter stelde vast dat de passagier, zelfs zonder vertraging, de aansluitende vlucht niet had kunnen halen vanwege een te korte overstaptijd.

Uiteindelijk werd de vordering van de passagier toegewezen, waarbij de vervoerder werd veroordeeld tot betaling van € 600,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden ook aan de vervoerder opgelegd. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9040586 \ CV EXPL 21-1093
Uitspraakdatum: 15 november 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp
tegen
de buitenlandse vennootschap
Delaware Corporation (Verenigde Staten van Amerika)
Delta Air Lines Inc.
gevestigd te Wilmington (Verenigde Staten)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 11 november 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier op 22 januari 2019 diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Hartsfield-Jackson Atlanta International Airport (Verenigde Staten) naar Southwest Florida Regional Airport (Verenigde Staten).
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Hartsfield-Jackson Atlanta International Airport (Verenigde Staten) met vluchtnummer DL75 (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft de aansluitende vlucht gemist en is met meer dan drie uur vertraging aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 januari 2019, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling, dan wel van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50, dan wel € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 15 februari 2019 dan wel vanaf de datum betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de overeengekomen eindbestemming is aangekomen, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.4.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de vlucht onderdeel was van een rotatievlucht (Boston – Amsterdam – Atlanta) met vluchtnummers DL258/DL75. Volgens de vervoerder was er zowel op de luchthaven in Boston (Verenigde Staten) als in Amsterdam sprake van slechte weersomstandigheden. Als gevolg van de weersomstandigheden diende het toestel zogenoemde ‘
de-icing’ behandeling te ondergaan. De
de-icingprocedure houdt in dat een chemische stof op het vliegtuig wordt gespoten om het toestel ijsvrij te maken en voor een bepaalde tijd ook ijsvrij te houden. De vlucht in kwestie is hierdoor met een vertraging van 1 uur en 46 minuten uitgevoerd.
4.5.
De passagier heeft het voorgaande niet betwist maar stelt dat het ondergaan van een ijsbehandeling niet als buitengewoon kan worden aangemerkt. Volgens de passagier is het
de-icenvan een toestel inherent aan het voeren van een luchtvaartonderneming.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat zowel het wachten op de
de-icingprocedure als de uitvoering van de
de-icingprocedure kunnen worden aangemerkt als buitengewone omstandigheden, mits voldoende onderbouwd. Vanwege het koude weer op 22 januari 2019 dienden meerdere toestellen ijsvrij te worden gemaakt. De vervoerder heeft voldoende onderbouwd dat hij afhankelijk is van het luchtverkeersbeheer en de faciliteiten van de luchthaven. De vervoerder heeft daarbij ook voldoende aannemelijk gemaakt dat de wachttijd wordt bepaald door de luchtverkeersleiding en dat de vervoerder hierop geen invloed kan uitoefenen. Gelet op deze en alle overige omstandigheden van het onderhavige geval is de kantonrechter dan ook van oordeel dat de vertraging van 1 uur en 46 minuten wegens de-icing is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid. De omstandigheid dat winterweer in januari niet als een verrassing voor de vervoerder kan komen maakt dit niet anders. Van de vervoerder kan niet worden verwacht dat hij bij de planning van zijn vluchten rekening houdt met de mogelijke omstandigheid dat een toestel moet worden ge-de-iced.
4.7.
De vertraging van de vlucht is mede veroorzaakt door de verlate binnenkomst van de voorgaande vlucht met hetzelfde toestel. De vertraging van de voorgaande vlucht (DL258) is eveneens het gevolg geweest van de omstandigheid dat het toestel ijsvrij moest worden gemaakt, aldus de vervoerder. Ter onderbouwing hiervan heeft de vervoerder onder meer het vluchtrapport en een meteorologisch rapport overgelegd. Hieruit volgt dat de totale vertrekvertraging van de vlucht is veroorzaakt door (het wachten op) een ijsbehandeling. De passagier heeft het voorgaande niet betwist. Zoals hiervoor is overwogen valt het (wachten op) een de-icing procedure aan te merken als een buitengewone omstandigheid, mits voldoende onderbouwd. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder hierin is geslaagd. De buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van vlucht DL258 werkt door naar onderhavige vlucht. De vervoerder heeft toegelicht dat de vertraging van de voorafgaande vlucht voor de duur van 1 uur en 39 minuten heeft doorgewerkt naar de vlucht in kwestie. Dit betekent dat de vertraging van vlucht DL258 tijdens de uitvoering vlucht is opgelopen. De totale vertraging van 3 uur en 25 minuten (1 uur 39 minuten + 1 uur en 46 minuten) is daarom aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.8.
De vraag die de kantonrechter vervolgens dient te beantwoorden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging van de passagier te beperken. De passagier stelt dat de vervoerder hieraan niet heeft voldaan omdat de vervoerder in het kader van de redelijke maatregelen rekening dient te houden met een minimale overstaptijd om de aansluitende vlucht te halen. In onderhavige geval is de minimale connectietijd 90 minuten. De gehanteerde connectietijd bedraagt 88 minuten. In het geval van een connectietijd van 90 minuten, is de aansluitende vlucht onder de minimale connectietijd geboekt en had de passagier de aansluiting, ook zonder vertraging, gemist. De vertraging van de passagier is dan ook het gevolg van het onjuist hanteren van de minimale connectietijd door de vervoerder, aldus de passagier. De vervoerder heeft de stelling van de passagier omtrent de minimale overstaptijd onweersproken gelaten. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat, wegens de niet weersproken stelling, de minimale overstaptijd voor de onderhavige vlucht 90 minuten bedraagt en de geplande overstaptijd slechts 88 minuten bedraagt en daarom kan worden geoordeeld dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft genomen. Onweersproken is immers dat de passagier ook bij een tijdige uitvoering van de vlucht de aansluitende vlucht niet had kunnen halen. Nu niet is gebleken dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging van de passagier te voorkomen wordt de vordering op grond van artikel 7 van de Verordening toegewezen.
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.10.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten met de daarover gevorderde rente moet daarom worden afgewezen.
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 januari 2019 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag.
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 264,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter