ECLI:NL:RBNHO:2023:1258

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 23 _ 71
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorschot aanvullende werkelijke schade in het kader van de toeslagenaffaire

In deze zaak heeft verzoekster, gedupeerd door de toeslagenaffaire, een verzoek ingediend om een voorschot op de vergoeding van aanvullende werkelijke schade. Op 22 september 2022 heeft zij een verzoek om vergoeding ingediend bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS), maar dit verzoek is nog niet behandeld. Verzoekster heeft op 27 oktober 2022 een voorschot van € 26.400 aangevraagd, maar de Belastingdienst/Toeslagen heeft slechts een voorschot van € 2.566 toegekend. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar daar is nog niet op beslist. Op 9 januari 2023 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om als voorlopige voorziening het volledige gevraagde voorschot toe te kennen.

De voorzieningenrechter heeft op 8 februari 2023 de zaak behandeld. Verzoekster heeft haar financiële situatie uiteengezet, waarin zij een structureel tekort van € 1.181 per maand ervaart en dreigt haar huurwoning te verliezen. De verweerder heeft erkend dat verzoekster in een penibele financiële situatie verkeert, maar betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster onvoldoende heeft onderbouwd dat de beslissing op het bezwaar tegen de voorschotbeschikking niet kan worden afgewacht en dat er geen evident onrechtmatige voorschotbeschikking is.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat verzoekster recht heeft op een hoger voorschot dan reeds is toegekend. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 februari 2023.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/71

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 februari 2023 in de zaak tussen

[verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. [gemachtigde]),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft op 22 september 2022 bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS) een verzoek om vergoeding van aanvullende werkelijke schade ingediend. Dit verzoek is nog niet behandeld.
Verzoekster heeft op 27 oktober 2022 verzocht haar een voorschot op vergoeding van aanvullende werkelijke schade toe te kennen van € 26.400. Verweerder heeft bij beschikking van 28 december 2022 een voorschot verleend van € 2.566. Verzoekster heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt. Op dit bezwaar is nog niet beslist.
Bij verzoek van 9 januari 2023 heeft verzoekster de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht haar als voorlopige voorziening het totaal gevraagde voorschot van € 26.400 toe te kennen.
Verweerder heeft een verweerschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Ten aanzien van één van die stukken heeft verweerder op de grond van artikel 8:29 van de Awb een verzoek om beperkte kennisname gedaan van het door hem onleesbaar gemaakte deel van dit stuk. Bij beslissing van 2 februari 2023 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank geoordeeld dat de beperking van de kennisname gerechtvaardigd is. Ter zitting heeft verzoekster medegedeeld dat zij er in toestemt dat de voorzieningenrechter uitspraak doet mede op grondslag van de ongeschoonde versie van het desbetreffende stuk.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2023 te Haarlem.
Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [inspecteur] en mr. [inspecteur 1].

Overwegingen

Feiten
1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
2. Verweerder heeft de kinderopvangtoeslag van verzoekster over de jaren 2007, 2008 en 2010 opnieuw beoordeeld. Als gevolg daarvan is aan verzoekster als gedupeerde van de toeslagenaffaire een schadevergoeding toegekend van € 37.793. Verzoekster heeft dit bedrag voor het grootste gedeelte aangewend om bestaande schulden af te lossen.
3. Verzoekster heeft zich tot de CWS gewend en verzocht om vergoeding van aanvullende werkelijke schade die zij als gedupeerde van de toeslagenaffaire heeft geleden. In het verzoekschrift vergoeding aanvullende werkelijke schade heeft verzoekster verzocht om vergoeding van € 430.396,97 als wegens gemist loon en pensioen en € 224.250 als immateriële schade.
4. Naar aanleiding van de ontvangst van het verzoek om een voorschot op vergoeding van aanvullende werkelijke schade van € 26.400 heeft verweerder een bedrag van € 2.565,46 aangemerkt als acute noodzakelijke kosten in verband met achterstallige huur en de CWS gevraagd daarover advies uit te brengen. De CWS heeft op 1 december 2022 geadviseerd dat het reëel is ervan uit te gaan dat de aanvullende immateriële schade niet minder bedraagt dan dit bedrag. Bij beschikking van 28 december 2022 heeft verweerder verzoekster een voorschot van € 2.566 toegekend (voorschotbeschikking). In het kader van de behandeling van het bezwaar tegen de voorschotbeschikking heeft op 7 februari 2023 een hoorgesprek plaatsgevonden.
Standpunten van partijen
5. Verzoekster legt aan het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening het volgende ten grondslag. Verzoekster bevindt zich in een zeer slechte financiële situatie waar zij niet zelf uit kan komen. Gelet op haar vaste uitgaven heeft zij een structureel maandelijks tekort van € 1.181, terwijl vermoedelijk pas in september 2023 wordt beslist op het verzoek om vergoeding van aanvullende werkelijke schade. Als gevolg daarvan dreigt afsluiting van water en energie en raakt zij misschien haar huurwoning kwijt. Zij verzoekt daarom om een bedrag van € 2.200 per maand om haar vaste lasten te kunnen betalen.
Ter nadere toelichting merkt verzoekster op dat zij zich ook inspant om haar inkomsten- en uitgavenpositie te verbeteren. Zo heeft zij een aanvraag voor de voedselbank gedaan en wordt momenteel in samenwerking met de gemeente onderzocht of zij in aanmerking kan komen voor aanvullende inkomensondersteuning. Het lijkt er echter op dat haar inkomen hiervoor te hoog is. Zij komt ook niet in aanmerking voor huurtoeslag. Het vinden van een baan en een goedkopere huurwoning is lastig. Gelet op dit alles meent verzoekster dat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een spoedeisend belang.
6. Verweerder erkent dat verzoekster zich in een financieel penibele situatie bevindt. Uit de door verzoekster aangeleverde gegevens kan echter onvoldoende worden afgeleid dat sprake is van een spoedeisend belang. Volgens vaste rechtspraak is een uitsluitend financieel belang onvoldoende om een voorlopige voorziening te treffen. In dit verband merkt verweerder op dat onvoldoende inzicht is verschaft in de inkomsten van verzoekster. Verzoekster heeft niet voldoende onderbouwd dat een onomkeerbare situatie zal ontstaan als zij niet het door haar gevraagde bedrag als voorschot ontvangt, nu niet is onderbouwd dat huisuitzetting dreigt. De voorschotbeschikking is bedoeld als voorschot op de vergoeding van aanvullende werkelijke schade, en niet om de lopende uitgaven van verzoekster te dekken. Voor de behandeling van het verzoek om aanvullende werkelijke schade is eerst aanvullende informatie van verzoekster nodig en zal de CWS vervolgens een externe adviseur inschakelen. Op dit moment is nog geen standpunt ingenomen over de omvang van de aanvullende werkelijke schade. De voorschotbeschikking is gebaseerd op een voorzichtige schatting van hetgeen aan aanvullende werkelijke schade zal worden toegekend, om te voorkomen dat verzoekster later met een terugvordering wordt geconfronteerd. Van een evident onrechtmatige voorschotbeschikking is geen sprake, aldus verweerder.
Beoordeling
7. Gelet op het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is het treffen van een voorlopige voorziening mogelijk indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In het onderhavige geval zou daarvan sprake kunnen zijn indien de voorschotbeschikking naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onrechtmatig is en een zwaarwegend spoedeisend belang maakt dat het voor verzoekster onevenredig bezwaarlijk is om de beslissing op het bezwaar tegen de voorschotbeschikking te moeten afwachten.
8. Op grond van artikel 4:95, eerste lid, van de Awb, kan vooruitlopend op de verplichting tot betaling van een geldsom een voorschot worden verleend, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een verplichting tot betaling zal worden vastgesteld. Voor het toewijzen van een voorlopige voorziening als gevraagd moet uit hetgeen partijen hebben aangevoerd en met stukken hebben onderbouwd naar voorlopig oordeel in ieder geval volgen dat bij beslissing op het bezwaar tegen de voorschotbeschikking een hoger voorschot op de aanvullende werkelijke schade zal worden toegekend, én binnen afzienbare tijd een onomkeerbare situatie dreigt die maakt dat niet kan worden gewacht op deze beslissing op bezwaar.
9. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat verzoekster maandelijks te weinig inkomsten heeft om haar lopende uitgaven te kunnen bekostigen en begrijpt goed dat verzoekster zich daarmee in zorgwekkende omstandigheden bevindt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter had het in de rede gelegen dat verweerder de CWS advies zou hebben gevraagd over het verzochte voorschot en niet over het deel daarvan dat door verweerder als acute noodzakelijke kosten is aangemerkt. Dit kan echter niet leiden tot het voorlopig oordeel dat de voorschotbeschikking onrechtmatig is. De overgelegde stukken en de toelichting daarop bieden namelijk te weinig aanknopingspunten voor het voorlopig oordeel dat verzoekster redelijkerwijs aanspraak kan maken op een hoger bedrag aan voorschot dan reeds bij voorschotbeschikking is toegekend. De voorzieningenrechter wijst er in dit verband op dat wegens het ontbreken van een nadere onderbouwing thans te weinig zicht bestaat op de omvang van de aanvullende werkelijke schade. Verzoekster heeft voorts niet voldoende onderbouwd dat van zodanige dreiging van afsluiting van energie of water of uithuiszetting sprake is dat de beslissing op het bezwaar tegen de voorschotbeschikking niet kan worden afgewacht.
10. Dit alles overziend is er thans geen aanleiding voor het nemen van een ordemaatregel. Het verzoek zal worden afgewezen. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Koenis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E. Hoekman, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 17 februari 2023.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.