Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de uitgebrachte dagvaarding van 22 september 2023 met in totaal 20 producties
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie met 5 producties
- de mondelinge behandeling van 28 september
- de pleitnota van de man
- de pleitnota van de vrouw
- de aanhouding ten behoeve van mediation
- de e-mail van 13 november 2023 namens de vrouw met het verzoek om uitspraak te doen.
2.De zaak in het kort
3.Feiten
3.De feiten
(…)
4.Het geschil in conventie
de uitvoerbaarheid bij voorraad van de het vonnis van de rechtbank Noord-Holland (gewezen onder zaak- en rekestnummer C/15/193662/ FA RK 12-2100[de voorzieningenrechter begrijpt: het vonnis van deze rechtbank van 24 mei 2023 met zaak- en rolnummer C/15/328264 / HA ZA 22-317
) te schorsen voor zover het betreft onderdeel 6.3 tot en met 6.8 van het dictum, althans de vrouw te verbieden om deze beschikking[de voorzieningenrechter begrijpt: dit vonnis]
te executeren op straffe van een dwangsom van € 5.000 per dag of dagdeel dat gedaagde het ten deze te geven verbod overtreedt;
althans ten aanzien van het gevorderde een zodanige voorziening te treffen als U.E.A. Voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren.
5.Het geschil in reconventie
6.De beoordeling in conventie
– zoals in het onderhavige geval – gaat om de tenuitvoerlegging van een uitspraak waartegen een rechtsmiddel is of nog kan worden ingesteld, geldt dat:
- a) uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden;
- b) bij de toepassing van de onder (a) genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag, en:
- c) indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
ook gegeven dit uitgangspunt”. Die enigszins cryptische toevoeging brengt tot uitdrukking dat aan de belangen die met executie worden gediend in verhouding tot de belangen die door de executie worden geschaad in de afweging een zeker extra gewicht toekomt. Uitgangspunt is immers de uitvoerbaarheid van de uitgesproken veroordeling. Bij de toepassing van voornoemde maatstaf blijft de kans van slagen van het hoger beroep bovendien buiten beschouwing. Wel moet worden onderzocht of het vonnis een kennelijke misslag bevat, indien daarover wordt geklaagd
op de grondslag van hetgeen partijen hebben aangevoerd(25 Rv). Dat de man nu van mening is dat hij in die procedure niet
voldoendeheeft aangevoerd om het Vonnis in zijn voordeel te laten uitpakken, leidt niet tot een misslag van de rechtbank. Dat kan alleen anders zijn indien er sprake is van feiten die in dat geding niet konden worden aangevoerd omdat zij zich eerst na de zitting in die zaak hebben voorgedaan.
zélfhet met participatie van de vrouw in de aanvankelijk formeel als eenmanszaak gedreven onderneming van de man in het vof-contract – aangegaan toen de verhoudingen nog goed waren – opgebouwde vermogen op 40% vrouw 60% man hebben gewaardeerd. Dat is een feit van grote betekenis. Het komt de voorzieningenrechter dan ook voor dat de man probeert de geschiedenis in zijn voordeel te herschrijven.