ECLI:NL:RBNHO:2023:12604

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
C/15/344154 / KG ZA 23-499
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een vonnis inzake de levering van een woning na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak vordert de man schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een eerder vonnis van de Rechtbank Noord-Holland, waarin is bepaald dat de levering van zijn aandeel in de woning aan de vrouw moet plaatsvinden. De rechtbank heeft op 8 december 2023 uitspraak gedaan in een kort geding, waarin de man en de vrouw betrokken zijn. De man stelt dat zijn belang bij behoud van de huidige situatie zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij de toedeling van de woning. De vrouw woont met hun zoon in de woning en heeft een zwaarwegend belang bij de uitvoering van het vonnis, vooral gezien haar gezondheidssituatie na een kankerbehandeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van de vrouw bij het behoud van de woning groter is dan dat van de man. De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw binnen drie maanden na taxatie moet aangeven of zij in staat is het aandeel van de man over te nemen. Indien dit niet gebeurt, zal de man het aandeel van de vrouw in de woning overnemen. De rechtbank heeft ook financiële verplichtingen tussen partijen vastgesteld, waaronder bedragen die de man en de vrouw aan elkaar moeten betalen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de vrouw het vonnis kan uitvoeren, ook al is er hoger beroep ingesteld door de man.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/344154 / KG ZA 23-499
Vonnis in kort geding van 8 december 2023
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M. Gunter te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. N.E. Reijnen te Hoorn Nh.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de uitgebrachte dagvaarding van 22 september 2023 met in totaal 20 producties
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie met 5 producties
  • de mondelinge behandeling van 28 september
  • de pleitnota van de man
  • de pleitnota van de vrouw
  • de aanhouding ten behoeve van mediation
  • de e-mail van 13 november 2023 namens de vrouw met het verzoek om uitspraak te doen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

De man vordert schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van (een deel van) het vonnis van deze rechtbank waarbij is bepaald dat de levering van het aandeel van de man in de Woning aan de vrouw dient plaats te vinden. De in de onderhavige procedure (alsnog) te maken belangenafweging valt uit in het voordeel van de vrouw.

3.Feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben met elkaar samengewoond in een door partijen op 9 augustus 2006 gezamenlijk aangekochte woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de Woning).
3.2.
De relatie is geëindigd. Een tussen partijen ontstaan geschil met betrekking tot de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun relatie is in een bodemprocedure aan de meervoudige kamer van deze rechtbank voorgelegd. Bij vonnis van 24 mei 2023 met zaak- en rolnummer C/15/328264 / HA ZA 22-317 (hierna: het Vonnis) heeft deze rechtbank onder meer het volgende geoordeeld en beslist:

3.De feiten

(…)

3.2.
In 2000 heeft de man de eenmanszaak [bedrijf] opgericht.
3.3.
In 2006 hebben partijen gezamenlijk een woning gekocht aan de [adres] te [plaats]. Zij hebben de aankoop van de woning gefinancierd met een gezamenlijke hypothecaire geldlening van € 475.000,-.
3.4.
Partijen hebben op 27 november 2006 een notarieel samenlevingscontract (hierna: de samenlevingsovereenkomst) ondertekend, dat (voor zover hier van belang) als volgt luidt:
(…)
Gemeenschappelijke huishouding
Artikel 4.
4.1
Partijen komen overeen dat tussen hen gedurende de samenleving een wederzijdse zorg- en onderhoudsplicht bestaat.
4.2
Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun inkomen bedoeld in artikel 6 bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, onverminderd het hierna in dit artikel bepaalde.
4.3
De bijdrage in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 4.2, wordt gestort op een gemeenschappelijke bank- of girorekening van partijen.
4.4
Indien de inkomens van partijen niet toereikend zijn om de kosten van de gemeenschappelijke huishouding te voldoen, is iedere partij verplicht naar evenredigheid van haar vermogen het tekort aan te vullen.
4.5
De partij die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding dan haar verplichte aandeel conform het in artikel 4.2 en 4.4 bepaalde, heeft het recht het bedrag dat zij te veel heeft bijgedragen terug te vorderen van de andere partij.
Dit recht vervalt indien betaling of verrekening daarvan niet binnen één jaar na het einde van het betreffende kalenderjaar heeft plaatsgevonden of schriftelijk is gevorderd.
(…)
Kosten gemeenschappelijke huishouding
Artikel 5.
5.1
Tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden onder meer gerekend:
(…)
g. de rente en andere kosten van geldleningen ter financiering van de gemeenschappelijke woning en inboedel en van zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding;
h. de aflossing van geldleningen bedoeld onder g, indien de in dat onderdeel bedoelde zaken gemeenschappelijk eigendom zijn;
(…)
Gemeenschappelijk bewoonde woning
Artikel 7.
(…)
7.4
Indien door partijen een woning of een tweede woning gemeenschappelijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan haar aandeel in de koopsom en de kosten heeft betaald, voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij.
Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning, bij beëindiging van deze overeenkomst, of op een ander door partijen overeengekomen tijdstip.
(…)
3.5.
In 2008 heeft de man met middelen afkomstig uit de eenmanszaak de gehele op dat moment nog openstaande hypothecaire schuld van € 463.566,37 afgelost.
(…)
3.9.
De man heeft begin juni 2020 de woning verlaten. In maart 2022 is hij weer teruggekeerd in de woning en is hij in een afgescheiden gedeelte van de woning gaan wonen.
3.10.
Partijen hebben de woning in mei 2021 laten taxeren door Portegies Makelaars B.V. te Beverwijk. De woning is per 10 mei 2021 getaxeerd op een marktwaarde van € 1.250.000,-.
(…)
5 De beoordeling
(…)
De woning
(…)
5.5.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat het belang van de vrouw bij behoudt van de woning groter is dan dat van de man. Doorslaggevend hierbij is de omstandigheid dat de vrouw samen met de zoon van partijen in de woning woont en dat zij hier hun sociale leven hebben opgebouwd. De vrouw gaat er van uit dat zij financieel in staat is het aandeel van de man in de woning over te nemen. De rechtbank zal daarom de vrouw hiervoor de gelegenheid geven. Als haar dit lukt, wordt de woning aan de vrouw toegedeeld. Lukt dit niet, dan zal de man de gelegenheid krijgen om het aandeel van de vrouw in de woning over te nemen.
5.6.
Partijen hebben de woning laten taxeren door Portegies Makelaars B.V. te Beverwijk, waarbij een waarde van € 1.250.000,- is vastgesteld (per 10 mei 2021).
(…)
De rechtbank is van oordeel dat de marktwaarde van de woning (opnieuw) moet worden vastgesteld, omdat er inmiddels geruime tijd is verstreken sinds de datum van de taxatie. Daarom zal worden bepaald dat partijen binnen twee weken na dit vonnis gezamenlijk opdracht moeten geven voor een bindende taxatie aan de makelaar die de eerdere taxatie ook heeft verricht (Portegies Makelaars B.V. te Beverwijk).
(…)
5.7.
De vrouw dient binnen drie maanden na de taxatie (datum rapport taxateur) aan de man te berichten of zij financieel in staat is het aandeel van de man in de woning over te nemen. Levering van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw dient plaats te vinden binnen een maand nadat de vrouw aan de man heeft bericht dat zij zijn aandeel kan overnemen. De man moet meewerken aan deze levering.
5.8.
De rechtbank zal nu al bepalen dat de woning aan de man zal worden toebedeeld als de vrouw niet binnen drie maanden na de taxatie (datum rapport taxateur) aan de man heeft bericht dat zij financieel in staat is het aandeel van de man in de woning over te nemen of als het aandeel van de man in de woning niet binnen een maand nadat de vrouw aan de man heeft bericht dat zij zijn aandeel kan overnemen aan haar is geleverd. In dat geval geldt dat de man het aandeel van de vrouw in de woning tegen betaling van de helft van de getaxeerde waarde dient over te nemen. De rechtbank acht het redelijk om de man dan een termijn van drie maanden te geven voor de notariële toedeling. De vrouw moet meewerken aan de levering.
5.9.
De rechtbank zal bepalen dat dit vonnis zo nodig in de plaats zal treden van de rechtshandelingen die een partij moet verrichten uit hoofde van dit vonnis. Het opleggen van dwangsommen, zoals partijen over en weer vorderen, is daarom niet nodig.
(…)
Financiële afwikkeling
(…)
Aflossing hypotheek
5.12.
Tussen partijen staat vast dat de man in 2008 de hypothecaire geldlening ter hoogte van € 463.566,37 heeft afgelost met geld afkomstig uit de eenmanszaak. Volgens de man komt hem voor dit bedrag een vergoedingsrecht toe, omdat hij dit bedrag heeft afgelost met privégeld. De vrouw betwist deze vordering van de man.
5.13.
De rechtbank volgt de man niet in zijn betoog. Partijen zijn in artikel 5.1 onder h van de samenlevingsovereenkomst overeengekomen dat de aflossing van geldleningen ter financiering van de gemeenschappelijke woning tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding wordt gerekend. Niet gesteld of gebleken is dat de man conform artikel 4.5 van de samenlevingsovereenkomst binnen een jaar aanspraak heeft gemaakt op het bedrag dat hij teveel zou hebben bijgedragen. Dit recht is daarom vervallen. De vrouw mocht er ook op vertrouwen dat de man geen aanspraak op betaling meer zou maken. Niet alleen op grond van genoemd artikel in de samenlevingsovereenkomst, maar ook gelet op de verklaringen van de man tijdens de mondelinge behandeling. De man heeft naar aanleiding van de vraag welke afspraken partijen destijds over de aflossing van de hypotheek hebben gemaakt, verklaard dat partijen er nooit over hebben gesproken dat de vrouw geld aan de man zou moeten terugbetalen. Volgens de man deden partijen alles samen en moest de lening worden afgelost om de sloop van de toenmalige woning te kunnen realiseren. De rechtbank passeert in het licht hiervan dan ook het beroep van de man op artikel 7.4 van de samenlevingsovereenkomst. De vordering van de man in verband met de aflossing van de hypothecaire geldlening zal daarom worden afgewezen.
(…)
5.22.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het verweer van de man. De vrouw heeft aangevoerd dat omzetting van de eenmanszaak in de vof een formalisatie was van de op dat moment reeds lang bestaande situatie. Zij was in 2013 al samen met de adviseur/boekhouder tot de conclusie gekomen dat zij de zaken niet goed voor zichzelf geregeld had en dat de eenmanszaak, gezien de inbreng en de kwaliteiten van de vrouw (talent, arbeid en vlijt), geen passende bedrijfsvorm was in dit verband. Vervolgens zijn partijen, ter verbetering van de positie van de vrouw, in overleg per 1 januari 2017 tot omzetting van de eenmanszaak in een vof gekomen. Niet gesteld of gebleken is dat partijen daarbij over het saldo van de privérekening van de man afspraken hebben gemaakt. Kennelijk vonden partijen toen dat dit buiten de regeling viel en tot het privévermogen van de man moest blijven behoren. Indien de vrouw een andere mening was toegedaan had het op haar weg gelegen om op dat moment te bewerkstelligen of aan te kaarten dat dit saldo zou worden betrokken in de regeling. Dit klemt temeer nu tussen partijen niet in geschil is dat de vrouw de administratie en de financiën van de eenmanszaak deed en zij dus bij uitstek van de financiële stand van zaken op de hoogte was. De vrouw heeft ter zitting ook verklaard dat zij wist van (het saldo op) de privérekening van de man. In het licht van deze feiten en omstandigheden is het beroep van de vrouw op (onder meer) de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid op grond waarvan zij dan recht zou hebben op de helft van het privévermogen van de man onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering van de vrouw dan ook afwijzen.
(…)
6 De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
6.1.
bepaalt dat partijen binnen twee weken na heden gezamenlijk Portegies Makelaars B.V. te Beverwijk opdracht moeten geven om in aanwezigheid van beide partijen de woning te taxeren tegen de actuele marktwaarde in het economisch verkeer en dat deze taxatie tussen partijen zal gelden als een bindend advies in de zin van artikel 7:900 lid 1 BW,
6.2.
bepaalt dat de kosten van de taxatie door beide partijen gedragen worden, ieder voor de helft,
6.3.
bepaalt dat de vrouw binnen drie maanden na de taxatie (datum rapport taxateur) aan de man dient te berichten of zij het aandeel van de man in de woning kan overnemen,
6.4.
bepaalt voor het geval de vrouw binnen drie maanden na de taxatie (datum rapport taxateur) aan de man heeft bericht dat zij het aandeel van de man in de woning kan overnemen dat het aandeel van de man in de woning wordt toegedeeld aan de vrouw tegen de door de taxateur/makelaar vast te stellen waarde van de woning onder de verplichting van de vrouw om de helft van de getaxeerde marktwaarde aan de man te voldoen,
6.5.
bepaalt dat de levering van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw dient plaats te vinden binnen een maand nadat de vrouw aan de man heeft bericht dat zij hiertoe financieel in staat is,
6.6.
bepaalt voor het geval de vrouw niet binnen drie maanden na de taxatie (datum rapport taxateur) aan de man heeft bericht dat zij het aandeel van de man in de woning kan overnemen of de levering van het aandeel van de man in de woning niet binnen een maand na het bericht van de vrouw wordt gerealiseerd, het aandeel van de vrouw in de woning aan de man zal worden toegedeeld, onder de verplichting van de man om de helft van de getaxeerde marktwaarde van de woning aan de vrouw te voldoen,
6.7.
bepaalt dat de man alsdan een termijn van drie maanden toekomt om de toedeling aan hem te realiseren,
6.8.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen die een partij moet verrichten uit hoofde van dit vonnis maar waarmee hij of zij in gebreke blijft,
6.9.
veroordeelt de man om aan de vrouw een bedrag van € 50.000,- te voldoen in verband met onttrekkingen van de en/of-rekening,
6.10.
veroordeelt de vrouw om aan de man te voldoen een bedrag van € 28.900,- in verband met investeringen in de woning door de man,
6.11.
veroordeelt de vrouw om aan de man een gebruiksvergoeding te voldoen van € 5.468,75,-,
6.12.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.13.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen zo dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.14.
wijst het meer of anders gevorderde af.
3.3.
Bij rapport van 16 juni 2023 is de Woning getaxeerd op een marktwaarde van € 1.350.000,-.
3.4.
De man is op 18 augustus 2023 van het Vonnis in hoger beroep gekomen.
3.5.
Bij e-mail van haar advocaat van 14 september 2023 heeft de vrouw aan de man bericht dat zij financieel in staat is om het aandeel van de man in de Woning over te nemen.
3.6.
Bij e-mail van 21 september 2023 heeft de notaris aan de man medegedeeld van de vrouw opdracht te hebben gekregen om de verdelingsakte voor te bereiden en dat een passeerafspraak staat ingepland voor vrijdag 6 oktober 2023.
3.7.
Bij dagvaarding van 22 september 2023 heeft de man de vrouw in de onderhavige procedure opgeroepen.

4.Het geschil in conventie

4.1.
De man vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I.
de uitvoerbaarheid bij voorraad van de het vonnis van de rechtbank Noord-Holland (gewezen onder zaak- en rekestnummer C/15/193662/ FA RK 12-2100[de voorzieningenrechter begrijpt: het vonnis van deze rechtbank van 24 mei 2023 met zaak- en rolnummer C/15/328264 / HA ZA 22-317
) te schorsen voor zover het betreft onderdeel 6.3 tot en met 6.8 van het dictum, althans de vrouw te verbieden om deze beschikking[de voorzieningenrechter begrijpt: dit vonnis]
te executeren op straffe van een dwangsom van € 5.000 per dag of dagdeel dat gedaagde het ten deze te geven verbod overtreedt;
II.
althans ten aanzien van het gevorderde een zodanige voorziening te treffen als U.E.A. Voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren.
4.2.
Aan zijn vordering in conventie legt de man – samengevat – ten grondslag dat de rechtbank in het Vonnis geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaar bij voorraadverklaring, zodat het in deze kortgedingprocedure aankomt op een belangenafweging. Het belang van de man bij behoud van de bestaande toestand weegt zwaarder dan het belang van de vrouw bij toedeling van het aandeel van de man in de Woning aan haar. Ook de man heeft een groot sociaal leven in [plaats] De vrouw heeft voorts geen enkel belang bij executie van het Vonnis zonder eerst de beslissingen van het hof af te wachten, temeer daar sprake is van een onveilige titel. Overdracht van het aandeel van de man in de Woning aan de vrouw heeft voor beide partijen verstrekkende financiële gevolgen indien het Vonnis in het reeds aanhangige hoger beroep wordt vernietigd voor wat betreft de overdracht en/of de vergoedingsaanspraken van de man op de vrouw alsnog worden toegewezen.
Bovendien berust het Vonnis op een kennelijke juridische en feitelijke misslag en is het op meerdere punten innerlijk tegenstrijdig, nu de man in de procedure bij de rechtbank niet is bijgestaan door een in het familierecht gespecialiseerde advocaat, waardoor zijn standpunten onvoldoende feitelijk en juridisch zijn onderbouwd, en de vrouw de rechtbank in strijd met de waarheidsplicht bewust onjuist heeft geïnformeerd en op het verkeerde been heeft gezet, aldus de man
4.3.
De vrouw voert tot haar verweer – kort gezegd – aan dat de rechtbank in het Vonnis expliciet termijnen heeft vastgesteld voor (1) een taxatie van de Woning, (2) het onderzoeken en regelen van de financiering voor de overname van de onverdeelde helft van de Woning en (3) de levering. Als het Vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad zou zijn verklaard, zouden die termijnen niet gehaald worden in geval van hoger beroep. De randnummer 5.6 tot en met 5.9 van het Vonnis omvatten daarmee een motivering van de uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring. Van een kennelijke misslag is geen sprake en er zijn ook geen nieuwe feiten of omstandigheden door de man aangevoerd, zodat de vorderingen van de man moeten worden afgewezen. Daar komt bij dat de vrouw een zwaarwegend(er) belang heeft bij tenuitvoerlegging van het Vonnis, omdat zij met de zoon van partijen in de Woning woont en nog aan het herstellen is van haar behandelingen van darmkanker. Bij het (kunnen) verhuren van het afgescheiden gedeelte van de Woning heeft de vrouw bovendien een financieel belang. Verder heeft de vrouw inmiddels kosten gemaakt ten behoeve van de financiering van de overname van het aandeel van de man in de Woning, zodat spoedige overname geboden is ter voorkoming van het (moeten) maken van extra kosten. Tot slot heeft de man geen (spoedeisend) belang bij behoud van de huidige situatie, nu hij sinds juni 2020 voornamelijk bij zijn huidige vriendin woont en bovendien voldoende financiële middelen heeft om elders een woning te kopen of te huren.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.Het geschil in reconventie

5.1.
De vrouw vordert in reconventie om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Te bepalen dat de vrouw ten behoeve van de levering van het aandeel in de woning van de man, een bedrag van € 659.368,- op de rekening van de notaris dient te storten, dan wel een door U E.A. in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van de man in de kosten van het geding.
5.2.
Aan haar vordering in reconventie legt de vrouw ten grondslag dat de man in het Vonnis is veroordeeld tot betaling van € 50.000,- aan de vrouw en de vrouw tot betaling van € 28.900,- en € 5.468,- aan de man, zodat de overnamesom die de vrouw dient te betalen aan de man met (€ 50.000 - € 28.900 - € 5.468,- =) € 15.632,- dient te worden verlaagd en zij bij overname van de Woning nog slechts (€ 1.350.000/2 = € 675.000 - € 15.632 =) € 659.368,- is verschuldigd aan de man, welk bedrag zij op de rekening van de notaris dient te storten.
5.3.
De man voert verweer.
5.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6.De beoordeling in conventie

6.1.
Bij de beoordeling van een vordering om de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak te schorsen, dienen de maatstaven te worden gehanteerd die de Hoge Raad heeft geformuleerd bij arrest van 20 december 2019. [1] Voor zover het
– zoals in het onderhavige geval – gaat om de tenuitvoerlegging van een uitspraak waartegen een rechtsmiddel is of nog kan worden ingesteld, geldt dat:
  • a) uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden;
  • b) bij de toepassing van de onder (a) genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag, en:
  • c) indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
6.2.
Met de man is de voorzieningenrechter van oordeel dat in het Vonnis geen gemotiveerde beslissing is gegeven over de uitvoerbaar bij voorraad verklaring. Het standpunt van de vrouw te dien aanzien snijdt geen hout. Haar stelling dat het Vonnis een regeling in termijnen bevat is weliswaar juist, en die regeling veronderstelt inderdaad de uitvoerbaarheid bij voorraad, maar dat brengt nog niet mee dat daarmee de uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring zélf ook is gemotiveerd. Het gaat in het onderhavige geval dus om de toepassing van de hierboven onder (a) aangehaalde maatstaf, die noopt tot een belangenafweging.
6.3.
De voorzieningenrechter merkt op dat dit geen ‘gewone’ belangenafweging, is, maar een belangenafweging “
ook gegeven dit uitgangspunt”. Die enigszins cryptische toevoeging brengt tot uitdrukking dat aan de belangen die met executie worden gediend in verhouding tot de belangen die door de executie worden geschaad in de afweging een zeker extra gewicht toekomt. Uitgangspunt is immers de uitvoerbaarheid van de uitgesproken veroordeling. Bij de toepassing van voornoemde maatstaf blijft de kans van slagen van het hoger beroep bovendien buiten beschouwing. Wel moet worden onderzocht of het vonnis een kennelijke misslag bevat, indien daarover wordt geklaagd
Kennelijke misslag?
6.4.
Volgens de man is sprake van een kennelijke misslag in het Vonnis.
De voorzieningenrechter volgt de man daarin niet. De omstandigheid dat de standpunten van de man in eerste aanleg onvoldoende uit de verf zijn gekomen omdat hij niet door een in het familierecht gespecialiseerde advocaat is bijgestaan, brengt niet mee dat het op basis van het debat in eerste aanleg gewezen vonnis daarmee ‘dus’ een kennelijke misslag bevat.
De rechter heeft immers de opdracht om zijn onderzoek te verrichten
op de grondslag van hetgeen partijen hebben aangevoerd(25 Rv). Dat de man nu van mening is dat hij in die procedure niet
voldoendeheeft aangevoerd om het Vonnis in zijn voordeel te laten uitpakken, leidt niet tot een misslag van de rechtbank. Dat kan alleen anders zijn indien er sprake is van feiten die in dat geding niet konden worden aangevoerd omdat zij zich eerst na de zitting in die zaak hebben voorgedaan.
6.5.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat in dit kort geding ook allerminst is gebleken dat wezenlijke aspecten van de zaak in het uitvoering gemotiveerde Vonnis buiten beschouwing zijn gebleven. De man heeft zich uitgeput in diskwalificatie van al hetgeen de vrouw ter onderbouwing van haar lezing van de historie van hun 21 jarige concubinaat heeft aangevoerd, maar kan niet ontkennen dat partijen
zélfhet met participatie van de vrouw in de aanvankelijk formeel als eenmanszaak gedreven onderneming van de man in het vof-contract – aangegaan toen de verhoudingen nog goed waren – opgebouwde vermogen op 40% vrouw 60% man hebben gewaardeerd. Dat is een feit van grote betekenis. Het komt de voorzieningenrechter dan ook voor dat de man probeert de geschiedenis in zijn voordeel te herschrijven.
Een ander belangrijk aspect dat de man in het oog moet houden, is dat de rechtbank in het Vonnis niet alleen zíjn vordering tot vergoeding van de aflossing van de hypotheek heeft afgewezen (zie het hierboven in 3.2 weergegeven citaat onder randnummer 5.13) , maar ook die van de vrouw tot deling van het saldo op de privérekening (3.2 onder 5.22.). Gelet op de omvang van de beide vorderingen is het resultaat – mede uit een oogpunt van billijkheid bezien – evenwichtig te noemen.
Belangenafweging
6.6.
Uitgangspunt van de te maken belangenafweging is zoals gezegd dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in beginsel uitvoerbaar dient te zijn.
Dat betekent dat er dus toereikende redenen moeten zijn om dat te verbieden.
6.7.
De man heeft aangevoerd dat zijn belang bij behoud van de bestaande toerstand zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij de gevraagde voorziening, omdat (1) de vrouw geen belang heeft bij executie van het vonnis hangende de procedure in hoger beroep, (2) sprake is van een onveilige titel, (3) terugdraaiing van het Vonnis in hoger beroep onnodige notariskosten en dubbele overdrachtsbelasting tot gevolg zal hebben, (4) de man is geworteld in de regio en (5) hij het afgescheiden gedeelte van de Woning wil kunnen blijven gebruiken.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar grotere belang aangevoerd dat (1) zij met de zoon van partijen in de Woning woont, (2) aan het herstellen is van een ondergane kankerbehandeling en rust nodig heeft, (3) inmiddels kosten heeft gemaakt voor de financiering van de overname van het aandeel van de man in de Woning en (4) het afgescheiden gedeelte van de Woning wil kunnen blijven verhuren.
6.8.
Vooropgesteld wordt dat de voorzieningenrechter bij de te maken belangenafweging moet varen op het kompas van de bodemrechter. Die heeft gemotiveerd overwogen dat het belang van de vrouw zwaarder weegt dan dat van de man.
De voorzieningenrechter heeft niet de vrijheid om op dit punt tot een andere uitkomst te komen. Daar komt bij dat de voorzieningenrechter overigens ook helemaal geen aanleiding ziet om te oordelen dat het belang van de man bij schorsing moet prevaleren boven het belang van de vrouw bij uitvoering van het Vonnis. Het volgende is daarvoor redengevend.
6.9.
Allereerst is het gezondheidsbelang van de vrouw gebaat bij een spoedige vermogensrechtelijke afwikkeling van de relatie tussen partijen zoals vastgesteld in het Vonnis. De voorzieningenrechter acht dit een zwaarwegend belang. De enkele stelling van de man dat de vrouw geen belang heeft om het oordeel in hoger beroep níet af te wachten, deelt de voorzieningenrechter dan ook niet.
Daar komt bij dat de vrouw onweersproken heeft gesteld dat zij al de nodige kosten heeft gemaakt ter uitvoering van het bepaalde in het Vonnis ten behoeve van de financiering tot overname van het aandeel van de man in de Woning. Als de huidige financiering niet kan worden gebruikt, zullen opnieuw – en daarmee naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter: onnodige – kosten moeten worden gemaakt.
6.10.
Dat sprake is van een ‘onveilige titel’, zoals de man verder nog heeft aangevoerd, kan – wat daar ook van zij – als zelfstandig belang geen gewicht in de schaal leggen. Voor zover de man daarmee bedoelt dat de levering van het aandeel van de man in de Woning aan de vrouw bij een eventueel andersluidend oordeel in hoger beroep ten opzichte van het Vonnis zal moeten worden ‘teruggedraaid’, doet dat immers niet af aan de uitvoerbaarheid van het Vonnis en de rechtmatigheid van de titel tot levering als zodanig. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de vrouw de Woning hangende het hoger beroep zal vervreemden.
Dat voor die ‘teruglevering’ nogmaals overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn, acht de voorzieningenrechter bovendien voorshands onaannemelijk, reeds omdat de levering van een aandeel in een gemeenschap aan een der samenwoners ter fine van effectuering van de toedeling blijkens art. 15 lid 1 aanhef en sub g. Wet op de Belastingen van Rechtsverkeer (WBR) van heffing is vrijgesteld indien, zoals hier de aandelen van de deelgenoten binnen de bandbreedte van 40-60% vallen. Mocht dit anders zijn, dan biedt de WBR ook een uitweg. Indien het Vonnis in hoger beroep zou worden vernietigd, zou immers de grondslag komen te ontvallen aan de levering. Voor zover dat Vonnis ook grondslag van de heffing van overdrachtsbelasting is geweest kan op grond van art. 19 WBR een verzoek om teruggaaf worden gedaan.
6.11.
De man heeft voorts aangevoerd dat de vrouw de Woning niet zal kunnen financieren indien het Hof in hoger beroep de toedeling van de Woning aan de vrouw in stand zou laten maar de vergoedingsaanspraken van de man alsnog zou toewijzen. Zoals eerder al aangehaald, dient de kans van slagen van het hoger beroep in dit kort geding buiten beschouwing te blijven. Dat de vrouw de Woning op dít moment kan financieren, is tussen partijen niet in geschil.
6.12.
Beide partijen hebben aangevoerd zelf in de Woning te willen (blijven) wonen. Dat de ene partij niet in de Woning kan blijven wonen bij toewijzing van het aandeel daarin aan de ander, geldt echter voor beide partijen gelijkelijk en kan dan ook niet in een belangenafweging worden meegenomen, althans weegt aan beide zijden even zwaar. Dat de man ‘aan zee’ wil blijven wonen, acht de voorzieningenrechter ook geen rechtens te respecteren belang. Met de liquiditeit die uit de toedeling van zijn aandeel in de Woning aan de vrouw vloeit, kan hij immers een woning in de kuststreek kopen.
6.13.
Het voorgaande laat echter onverlet dat de voorzieningenrechter wel oog heeft voor het feit dat de man voor zijn huisvesting op dit moment afhankelijk is van het verblijf bij zijn nieuwe partner. Omtrent de stevigheid van die relatie, de kwaliteit van die huisvesting etc. is niets aangevoerd. Vast staat dat de Woning die aan de vrouw is toebedeeld groot is en een afgescheiden gedeelte kent dat eveneens groot is. De laatste stand van de informatie van de voorzieningenrechter is dat partijen nog in vof-verband een bedrijf met elkaar draaiende houden. Dat impliceert dat de verstandhouding zodanig is dat het mogelijk moet zijn om de man de komende maanden nog het gebruik van het afgescheiden gedeelte toe te kennen.
De belangenafweging kan bij die stand van zaken alleen in het voordeel van de vrouw uitvallen, indien zij de man schriftelijk laat weten dat hij tot 1 april 2024 gebruik kan maken van de betrokken ruimten. Zo lang dat niet is gebeurd, kan de vrouw het vonnis niet effectueren.
In conventie zal de vordering daarom worden toegewezen onder de bepaling dat de man aan de veroordeling niet langer rechten kan ontlenen indien de vrouw bij aangetekend brief of door de man voor ontvangst bevestigde schriftelijke verklaring aan de man laat weten dat hij tot 1 april 2024 onbelemmerd gebruik van de betrokken ruimten kan maken.
6.14.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beoordeling in reconventie

7.1.
De rechtbank begrijpt de vordering aldus dat daarmee wordt beoogt de totale omvang van de betalingsverplichting van de vrouw te preciseren om daarmee discussie te voorkomen en aldus een soepele effectuering van de toedeling te bevorderen.
De man heeft niet weersproken dat de in het petitum opgenomen berekening klopt.
Dat brengt mee dat de vrouw voldoende recht en belang heeft bij de toewijzing van deze vordering.
7.2.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

8.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
8.1.
Schorst de uitvoering van het vonnis het vonnis van deze rechtbank van 24 mei 2023 met zaak- en rolnummer C/15/328264 / HA ZA 22-317) voor zover het betreft onderdeel 6.3 tot en met 6.8 van het dictum, totdat in appel is beslist,
8.2.
bepaalt dat de man aan de hiervoor vermelde schorsing voortduurt totdat de vrouw bij aangetekende brief, of door de man voor ontvangst bevestigde schriftelijke verklaring, aan de man laat weten dat hij tot 1 april 2024 onbelemmerd gebruik van de betrokken ruimten kan maken,
8.3.
Compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
8.4.
bepaalt dat de vrouw de man ter voldoening aan de blijkens het Vonnis aan partijen over en weer opgelegde betalingsverplichtingen met het oog op de betaling bij gelegenheid van de levering het aandeel in de Woning van de man een per saldo bedrag van € 659.368,- op de rekening van de notaris dient te storten, waarna zij jegens de man is gekweten.
8.5.
verklaart dit vonnis topt zover uitvoerbaar bij voorraad,
8.6.
wijst af het meer of anders gevorderde,
8.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.M.P. Langeveld op 8 december 2023. [2]

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
2.Conc.: 936