ECLI:NL:RBNHO:2023:12633

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
C/15/345852 / KG ZA 23-608
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortgezet gebruik gezamenlijke woning ex-samenwoners met afwijzing schadevergoeding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, is de affectieve relatie tussen de partijen, [eiser] en [gedaagde], in de zomer van 2023 geëindigd. De zaak betreft het voortgezet gebruik van de gezamenlijke woning, die partijen in 2016 hebben aangeschaft, en de vraag of [gedaagde] een schadevergoeding van € 4.950,- aan [eiser] moet betalen voor de eigenaarslasten die hij heeft betaald terwijl hij geen gebruik kon maken van de woning. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van [gedaagde] om in de woning te blijven wonen zwaarder weegt dan het belang van [eiser] om terug te keren naar de woning. De vordering tot ontruiming van de woning door [eiser] is afgewezen, evenals de vordering tot schadevergoeding, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond.

De procedure begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling op 29 november 2023. Tijdens deze behandeling zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen, waarbij het belang van [eiser] om gebruik te maken van de woning en zijn zorgplicht voor zijn minderjarige zoon is meegewogen. Echter, de voorzieningenrechter concludeerde dat [gedaagde] voorlopig in de woning mag blijven wonen, omdat er onvoldoende bewijs was dat [eiser] een spoedeisend belang had bij zijn vorderingen. De vorderingen zijn afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/345852 / KG ZA 23-608
Vonnis in kort geding van 7 december 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. H.R. Carrière te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. A. Vogelaar te Wormerveer.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 5
  • de mondelinge behandeling van 29 november 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden
  • de pleitnota van mr. Vogelaar namens [gedaagde].
1.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • [eiser], bijgestaan door mr. Carrière voornoemd
  • [gedaagde], bijgestaan door mr. Vogelaar voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Afgelopen zomer is de affectieve relatie tussen partijen geëindigd. Deze zaak ziet op het voortgezet gebruik van de gezamenlijke woning en de vraag of [gedaagde] een bedrag van € 4.950,- aan [eiser] moet betalen als schadevergoeding, omdat [eiser] de afgelopen maanden de volledige eigenaarslasten van de woning heeft betaald terwijl hij geen gebruik kon maken van de woning. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van [gedaagde] om in de woning te blijven wonen zwaarder weegt dan het belang van [eiser] om terug te keren naar de woning. Wat betreft de geldvordering ontbreekt een spoedeisend belang. De vorderingen worden daarom afgewezen.

3.Feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en zijn in 2016 gaan samenwonen.
3.2.
Partijen hebben gezamenlijk de woning gelegen aan de [adres] in [plaats] gekocht (hierna: de woning). De woning is op 27 oktober 2017 aan hen geleverd.
3.3.
In de zomer van 2023 is de affectieve relatie tussen partijen geëindigd.
3.4.
Op 6 augustus 2023 heeft [eiser] de woning verlaten. [gedaagde] is in de woning blijven wonen.
3.5.
[eiser] heeft twee kinderen uit een eerdere relatie, van wie de jongste zoon [minderjarige], nog minderjarig is. [eiser] heeft een omgangsregeling met [minderjarige]. Ook [gedaagde] heeft kinderen, deze kinderen zijn allen meerderjarig.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert bij vonnis,
I. te bepalen dat [gedaagde] de woning aan de [adres] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [kadaster nummer] ter grootte van een are en zevenendertig centiare, uiterlijk binnen zeven dagen na dit vonnis moet hebben ontruimd met medeneming van haar kleding en persoonlijke goederen en de woning schoon moet hebben opgeleverd aan [eiser];
II. te bepalen dat [gedaagde], als zij in gebreke blijft met het genoemde onder I een dwangsom verschuldigd is aan [eiser] van een bedrag van € 250,- per dag voor iedere dag dat zij in gebreke blijft;
III. te bepalen dat [gedaagde] aan [eiser] dient te voldoen het bedrag van € 4.950,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding
4.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij financieel in staat is om met uitsluiting van [gedaagde] aansprakelijk te worden voor de volledige hypothecaire schuld, terwijl omgekeerd het inkomen van [gedaagde] dit niet toelaat. Daarnaast draagt [eiser] op grond van een zorgregeling de verantwoordelijkheid voor zijn zoon [minderjarige], terwijl [gedaagde] niet onderhoudsplichtig is tegenover haar kinderen. [eiser] heeft elders onderdak gevonden, maar die situatie is niet langer houdbaar. Het belang van [eiser] tot gebruik van de woning weegt daarom zwaarder dan het belang van [gedaagde]. Verder heeft [gedaagde] nog een aantal financiële verplichtingen tegenover [eiser], waaronder gebruiks- en eigenaarslasten, kosten van investeringen en andere diverse kosten. [eiser] maakt zich zorgen of [gedaagde] wel financieel in staat is om haar verplichtingen tegenover hem na te komen, omdat zij tot op heden – ondanks sommaties – weigert om deze kosten aan [eiser] te vergoeden.
4.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vorderingen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De voorzieningenrechter zal hierna ingaan op de vordering die ziet op het voortgezet gebruik van de woning en op de geldvordering. Voor ieder van deze vorderingen zal afzonderlijk worden beoordeeld of [eiser] een spoedeisend belang heeft.
Voortgezet gebruik woning
5.2.
[gedaagde] voert aan dat [eiser] onvoldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Dit verweer wordt verworpen. De stelling van [eiser] dat hij geen gebruik kan maken van zijn eigendomsrecht, in combinatie met de omstandigheid dat hij belang heeft bij verblijf in de woning bij de uitvoering van de omgangsregeling met zijn zoon, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende om een spoedeisend belang aan te nemen.
De voorzieningenrechter zal de vordering daarom hierna inhoudelijk beoordelen.
5.3.
Bij beantwoording van de vraag aan wie het voorlopig gebruik van de woning moet worden toegekend, komt het aan op een afweging van de belangen. Daarbij weegt uiteraard ook het belang van zoon [minderjarige] mee. Van belang is met name dat [eiser] momenteel onderdak heeft bij zijn zus. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat zij elders geen onderdak heeft. Wat betreft de omgang met zoon [minderjarige] staat vast dat [eiser] de afgelopen maanden contact heeft gehad met [minderjarige]. Dat [eiser] geen toegang heeft tot de woning staat de uitvoering van de zorgregeling in zoverre dus niet in de weg. Voorshands is onvoldoende gebleken dat de omgang de komende periode niet op deze wijze kan worden voortgezet. Daarnaast is van belang dat ter zitting is gebleken dat het juist [eiser] is die is opgehouden geld te storten op de bankrekening waarvan partijen de eigenaarslasten betalen, terwijl partijen hebben afgesproken dat [eiser] maandelijks een bedrag van € 1.500,- zou storten. Dit bedrag is € 400,- minder dan gewoonlijk, omdat [eiser] momenteel geen gebruik kan maken van de woning. Het betoog van [eiser] dat hij een groot financieel risico loopt dat er betalingsachterstanden ontstaan voor de betaling van alle woonlasten gaat dan ook niet op. Niet is gebleken dat er op dit moment betalingsachterstanden zijn en als deze zullen ontstaan dan zal dit vooralsnog (mede) door het eigen handelen van [eiser] zijn veroorzaakt.
5.4.
Op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden is de conclusie dat een belangenafweging in het voordeel van [gedaagde] uitvalt. Dit betekent dat zij voorlopig in de woning mag blijven wonen. De vordering tot ontruiming wordt dus afgewezen. Als gevolg hiervan wordt ook de gevorderde dwangsom afgewezen.
Geldvordering
5.5.
Met toewijzing van geldvorderingen in kort geding moet terughoudend worden omgegaan. Vanwege het voorlopige karakter van een voorziening, kan een veroordeling leiden tot ernstige gevolgen voor partijen. De voorzieningenrechter moet onderzoeken of het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is. Dat betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter de geldvordering zal toewijzen. Daarnaast moet sprake zijn van feiten en omstandigheden die meebrengen dat een onmiddellijke voorziening is vereist.
5.6.
De voorzieningenrechter is met [gedaagde] van oordeel dat [eiser] onvoldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering tot betaling van € 4.950,-. Dat [eiser] mogelijk schade lijdt doordat hij de afgelopen maanden niet ongestoord gebruik heeft kunnen maken van zijn aandeel in de woning is hiervoor onvoldoende. De vraag of [gedaagde] vanaf 6 augustus 2023 de volledige kosten voor het gebruik van de woning voor haar rekening moet nemen, zal in een bodemprocedure kunnen worden beoordeeld, bij de afwikkeling van de verdeling. Dat van [eiser] niet kan worden verlangd de beslissing in een eventuele bodemprocedure af te wachten is niet gebleken. De vordering wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
5.7.
Omdat partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad worden de proceskosten zo gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. de Bert op 7 december 2023. [1]
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.

Voetnoten

1.Conc.: 1589