ECLI:NL:RBNHO:2023:12906

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
C/15/335317 / JU RK 23-2
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het belang van zijn ontwikkeling en veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 november 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] in [plaats]. De rechtbank oordeelt dat een terugplaatsing bij de ouders niet in het belang van de minderjarige is, omdat dit schadelijk zou zijn voor zijn verdere ontwikkeling. De minderjarige is getraumatiseerd en heeft hechtingsproblematiek, waardoor hij een trauma sensitieve opvoedomgeving nodig heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gespecialiseerde gezinshuis waar de minderjarige verblijft, in staat is om deze omgeving te bieden. De machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd tot 19 februari 2024, in overeenstemming met de ondertoezichtstelling. De ouders hebben verzocht om de minderjarige terug te plaatsen, maar de rechtbank concludeert dat de ouders niet in staat zijn om te voldoen aan de specifieke opvoedbehoeften van de minderjarige. De rechtbank benadrukt het belang van therapeutische omgangsbegeleiding voor de ouders en het waarborgen van het contact tussen de minderjarige en zijn zus. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en kan binnen drie maanden worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/335317 / JU RK 23-2
Datum uitspraak: 16 november 2023
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. J.J.C. Engels, kantoorhoudende te Heerhugowaard,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. J.J.C. Engels, kantoorhoudende te Heerhugowaard.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank op 9 november 2022;
  • de beschikking van de kinderrechter van 14 februari 2023;
  • het bericht, met bijlagen, van de GI van 21 augustus 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 28 augustus 2023;
  • het forensisch psychologisch onderzoek (hoofdrapport) betreffende de ouders van 29 augustus 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 31 augustus 2023;
  • het forensisch psychologisch onderzoek betreffende [de minderjarige] van 29 augustus 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 31 augustus 2023;
  • de beschikking van de kinderrechter van 18 september 2023.
1.2.
Op 16 november 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.
1.3.
Ter zitting heeft [tolk] ten behoeve van de ouders gefungeerd als tolk in de taal Koerdisch Soranȋ.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[de minderjarige] verblijft in een gezinshuis.
2.3.
Bij beschikking van 19 februari 2021 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 14 februari 2023 tot 19 februari 2024.
2.4.
Bij beschikking van 14 mei 2021 is [de minderjarige] met spoed uit huis geplaatst in een crisispleeggezin, waarna [de minderjarige] en de moeder vanaf 11 juni 2021 in een moeder-kind-huis in [plaats] hebben verbleven.
2.5.
Bij beschikking van 18 februari 2022 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 19 november 2022, met aanhouding voor het overige. Op basis daarvan heeft [de minderjarige] vanaf 2 april 2022 tot 4 november 2022 in een pleeggezin verbleven.
2.6.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij beschikking van 13 september 2022 de beschikking van deze rechtbank van 18 februari 2022 bekrachtigd.
2.7.
Bij beschikking van 4 november 2022 heeft de kinderrechter van deze rechtbank een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, te weten een gezinshuis, voor de duur van vier weken, met aanhouding van het overig verzochte.
2.8.
Bij beschikking van 9 november 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinshuis verlengd tot uiterlijk 19 februari 2023. Daarnaast is het NIFP verzocht om te bemiddelen bij de benoeming van Formaat jeugdforensische diagnostiek als deskundige en is de deskundige verzocht met inachtneming van de geformuleerde vragen, schriftelijk en met redenen omkleed aan de rechtbank te rapporteren. Verder is Formaat jeugdforensische diagnostiek verzocht om uiterlijk 4 februari 2023 de rechtbank te informeren over de stand van het onderzoek.
2.9.
Bij beschikking van 14 februari 2023 heeft de kinderrechter van deze rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinshuis verlengd tot uiterlijk 19 september 2023 en de zaak voor het overige aangehouden tot de pro forma-datum van 29 augustus 2023, in afwachting van de onder 2.8 genoemde rapportages.
2.10.
Bij beschikking van 18 september 2023 heeft de kinderrechter van de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in het gezinshuis verlengd tot 19 november 2023 en de zaak voor het overige aangehouden.

3.Het verzoek

3.1.
Aan de rechtbank ligt nog voor het (aangehouden deel van het) verzoek van de GI tot het verlengen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 19 februari 2024.
3.2.
De GI handhaaft haar verzoek en verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinshuis te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 19 februari 2024.
3.3.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI schriftelijk het volgende naar voren gebracht. Het verzoek is ingediend voordat de GI de genoemde rapportages heeft ontvangen. De GI acht een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van [de minderjarige] en is van mening dat zijn opvoedperspectief niet meer bij de ouders ligt. Indien Formaat adviseert dat een terugplaatsing van [de minderjarige] bij de ouders niet in zijn belang is, zal [de minderjarige] opgroeien in het gezinshuis. Een machtiging tot uithuisplaatsing is dan nodig om de plaatsing van [de minderjarige] te borgen en er mede voor te zorgen dat de ouders [de minderjarige] niet kunnen onttrekken aan de plaatsing. De GI zal de Raad voor de Kinderbescherming dan onderzoek laten doen naar het gezag van de ouders. Daarnaast zal de GI zich gaan richten op hoe de ouders hun (definitieve) ouderschap op afstand kunnen invullen en vormgeven. Indien Formaat wél mogelijkheden ziet tot een terugplaatsing van [de minderjarige] , zal de machtiging tot uithuisplaatsing eveneens nodig zijn, omdat een terugplaatsing van [de minderjarige] in dat geval gefaseerd zal moeten gaan verlopen. De GI acht het niet realistisch om [de minderjarige] direct terug te plaatsen bij de ouders. Dit is niet in het belang van [de minderjarige] en ook niet in het belang van de ouders. Wanneer de rechtbank wél tot het besluit komt om [de minderjarige] terug te plaatsen, moet dit procesmatig gebeuren en er moet dan kritisch worden gekeken naar veiligheid en de daarvoor benodigde voorwaarden en opbouw, omdat de zorgen zeer groot zijn en [de minderjarige] meer van een opvoeder vraagt dan bovengemiddeld.
3.4.
Ter zitting heeft de GI het verzoek nader toegelicht. [de minderjarige] is goed aan het opgroeien en aan het hechten in het gezinshuis. Het gezinshuis heeft aangegeven dat [de minderjarige] bij hen kan wonen voor zolang dat nodig is. [de minderjarige] slaapt nog bij de gezinshuisouders op de kamer. Het is te vroeg om [de minderjarige] op zijn eigen kamer te laten slapen, omdat zijn paniekaanvallen en nachtmerries dan erger zullen worden. [de minderjarige] verblijft momenteel de ene helft van de week bij de dochter (en haar partner) van de gezinshuisouders en de andere helft van de week bij het gezinshuis. Ook bij de dochter thuis doet [de minderjarige] het goed. [de minderjarige] volgt vanwege de diagnose posttraumatische-stressstoornis één keer per week traumatherapie bij Poek om de dingen die hij in het verleden heeft meegemaakt te verwerken. [de minderjarige] boekt hierin vooruitgang en het contact met de therapeut is goed. Er is afgesproken dat de therapie zal worden voortgezet. De GI kan, indien de ouders hiervoor openstaan, een evaluatiegesprek inplannen om te bespreken hoe de therapie verloopt. [de minderjarige] gaat inmiddels ook naar school. Op school zien ze een vrolijk jongentje die goed met leeftijdsgenootjes omgaat. Ook op de momenten dat [de minderjarige] het lastig heeft, of na een contactmoment met de ouders, wil [de minderjarige] graag naar school toe.
3.5.
De GI kan zich vinden in het advies van Formaat en zal op zoek gaan naar trauma sensitieve omgangsbegeleiding. [de minderjarige] heeft na de omgangsmomenten met de ouders een terugval in zijn gedrag. [de minderjarige] luistert dan slechter, verstijft in houding, slaapt niet goed en lijkt in paniek soms huilbuien te hebben waarbij hij onbereikbaar is. De GI vindt dit erg zorgelijk. Het afgelopen omgangsmoment is niet doorgegaan, omdat de ouders het omgangsmoment niet goed genoteerd hadden. [de minderjarige] heeft hierop boos en verdrietig gereageerd en heeft ook aangegeven dat hij boos was op de ouders. Verder heeft [de minderjarige] momenteel één keer per maand omgang met zijn zus [zus] . Die omgangsmomenten gaan goed. De omgang heeft tot nu toe altijd bij een speelgelegenheid plaatsgevonden die voor [de minderjarige] passend was. Het lijkt er echter op dat de kinderen er aan toe zijn om bij elkaar op bezoek te komen en daarom gaan de gezinshuisouders en de pleegouders van [zus] kijken of de locatie van de omgang kan veranderen. De GI zal hiervan op de hoogte worden gesteld. De samenwerking met de ouders is, ondanks dat de GI en de ouders het niet altijd met elkaar eens zijn, rustig en respectvol. De communicatie met de ouders heeft vanwege het deskundigenonderzoek van Formaat wel op een lagere frequentie plaatsgevonden. De GI snapt dat de ouders trots op [de minderjarige] zijn. [de minderjarige] is een lieve en enthousiaste jongen.

4.Het forensisch psychologisch onderzoek van Formaat

4.1.
Uit het forensisch psychologische onderzoeken door Formaat blijkt – samengevat – het volgende. Een terugplaatsing van [de minderjarige] bij de ouders is niet in het belang van [de minderjarige] en zal beschadigend zijn voor de verdere ontwikkeling van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft specifieke opvoedbehoeften. Hierdoor heeft hij een trauma sensitieve opvoeder nodig die goed kan mentaliseren, veiligheid en affectieve steun kan bieden. De ouders zijn door hun eigen problematiek niet in staat om aan te sluiten bij de specifieke trauma sensitieve opvoedbehoeften van [de minderjarige] . Indien wordt besloten dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij de ouders ligt, is het van belang dat de ouders goed geïnformeerd worden over hoe het met [de minderjarige] gaat, wat hij leuk vindt, wat hij leert, waar hij mee speelt en wat hem bezighoudt. De traumatisering en hechtingsproblematiek van [de minderjarige] is in de opvoedingssituatie bij de ouders gestart en is versterkt door de vele wisselingen in opvoedingsomgeving. Er is voor [de minderjarige] therapeutische hulp ingezet om de hechting aan gezinshuisouders te versterken en om [de minderjarige] de mogelijkheid te bieden zijn traumatische ervaringen te verwerken. Het is niet in het belang van [de minderjarige] om deze opbouw van een veilige relatie met de gezinshuisouders, die hij nodig heeft voor zijn opgroeien nu of in de toekomst, te onderbreken.
4.2.
Het is voor [de minderjarige] van belang dat er hulpverlening wordt ingezet om tot een betere afstemming van de ouders naar hem toe te komen tijdens de omgang. Er wordt aanbevolen om de begeleide omgang in de huidige frequentie te continueren. Daarnaast wordt geadviseerd om therapeutische omgangsbegeleiding, bijvoorbeeld door middel van video interactiebegeleiding, afgestemd op het cognitieve niveau van de ouders en met als doel de bezoeken van [de minderjarige] minder stressvol te laten verlopen door het bevorderen van de sensitiviteit van de ouders naar [de minderjarige] . Als de hulpverlening aansluit bij het intelligentieniveau van de ouders (met concrete stap-voor-stap instructie met praktisch voordoen, nadoen en veel herhalen, gericht op voor ouders concrete omschreven en haalbare doelen) dan zou dit mogelijk een positief effect kunnen hebben. Mocht dit geen effect hebben, dan moet worden overwogen om de frequentie van de omgang tussen [de minderjarige] en de ouders terug te brengen naar één keer per acht weken of minder als dit in het belang van [de minderjarige] is. Daarnaast is het voor [de minderjarige] van belang dat het contact met zijn oudere zus gewaarborgd blijft. Zij hadden voor de uithuisplaatsing een relatie opgebouwd en het is van belang dat hun contact wordt onderhouden. Mocht blijken dat het contact een negatieve uitwerking heeft op één van beiden, dan kan voortzetting van de omgang worden heroverwogen.

5.5. De standpunten van de ouders

de vader5.1. De vader heeft ter zitting – samengevat – het volgende naar voren gebracht. [de minderjarige] moet terugkomen naar huis. Vanuit huis kan [de minderjarige] therapie volgen en kan er worden gekeken hoe het met hem gaat. Toen [de minderjarige] nog bij de ouders woonde, ging het veel beter met hem. [de minderjarige] heeft zijn trauma’s opgelopen doordat hij steeds moest verhuizen en doordat hij van de ouders is verwijderd. [de minderjarige] heeft zijn trauma’s niet in de thuissituatie van de ouders opgelopen. De ouders hebben respect voor het deskundigenonderzoek van Formaat, maar het lage IQ van de ouders moet geen reden zijn om [de minderjarige] niet bij de ouders terug te plaatsen. Daarnaast staat in het onderzoek dat [de minderjarige] zich naar de ouders toe anders gedraagt en dat hij het niet leuk vindt om de ouders te zien. [de minderjarige] was voorheen niet zo. Als [de minderjarige] de ouders zag, wilde hij niet weggaan en de ouders niet loslaten. Nu is [de minderjarige] vervreemd en is hij aan het begin van het omgangsmoment verlegen. De vader vindt het jammer dat het afgelopen omgangsmoment niet kon doorgaan. De ouders hadden de verkeerde datum genoteerd staan.
de moeder
5.2.
De moeder heeft ter zitting – samengevat – het volgende naar voren gebracht. [de minderjarige] moet terugkomen naar huis. [de minderjarige] heeft warmte en liefde van zijn ouders nodig. De moeder maakt zich zorgen om [de minderjarige] , want hij is vermagerd, eet niet goed en slaapt niet goed. [de minderjarige] is verdrietig en heeft problemen en dat komt omdat hij weg is bij zijn ouders. De moeder is van mening dat [de minderjarige] geen arts nodig heeft om zijn problemen te verhelpen. Vanuit huis kan [de minderjarige] behandeling krijgen voor zijn trauma’s. Daarnaast kan er intensief toezicht in de thuissituatie worden gehouden. De moeder wil de kans krijgen om te laten zien hoe de ouders [de minderjarige] in de thuissituatie opvoeden. De ouders willen laten zien dat zij niet gek zijn en niet afhankelijk hoeven te zijn van iemand anders. De ouders zijn al acht jaar in Nederland en zij kunnen zich goed redden.
mr. Engels
5.3.
Mr. Engels heeft namens de ouders primair verzocht om het verzoek van de GI af te wijzen en subsidiair te refereren aan het oordeel van de rechtbank. De ouders willen dat [de minderjarige] bij hen wordt teruggeplaatst. Dit is voor [de minderjarige] de meest veilige en bekende omgeving. Vanuit de thuissituatie van de ouders kan worden geobserveerd hoe de ouders met [de minderjarige] omgaan en hoe zijn opvoeding en hechting is. De ouders maken zich zorgen om de vele wisselingen van plek die [de minderjarige] heeft meegemaakt. Daarnaast maakt [de minderjarige] nu ook weer een verandering mee, nu is gebleken dat hij deels bij de dochter van de gezinshuisouders verblijft. Verder missen de ouders [de minderjarige] en zij zouden meer contact met hem willen hebben. De ouders zijn de gezinshuisouders en de GI dankbaar. De ouders ervaren veel betrokkenheid met de huidige jeugdbeschermer.
5.4.
Verder zijn de ouders de rechtbank dankbaar dat er een deskundigenonderzoek heeft plaatsgevonden, maar met bepaalde punten uit het onderzoek zijn zij het niet eens. Ten eerste wordt er door de deskundigen gesteld dat de trauma’s van [de minderjarige] door de ouders of door hun opvoeding zijn gevormd. De ouders zijn echter van mening dat de trauma’s met name zijn veroorzaakt door de uithuisplaatsing van [de minderjarige] en door de veelvuldige wisselingen die hij heeft meegemaakt. Ten tweede hebben de ouders bezwaar tegen de frequentie van de omgang. De ouders hadden voorafgaand aan het deskundigenonderzoek aangegeven dat zij bevreesd waren om minder contact met [de minderjarige] te hebben, omdat dit het onderzoek zou beïnvloeden. De ouders merken dat [de minderjarige] ander gedrag laat zien en dat hij vervreemdt van de ouders. Ten derde hebben de ouders bezwaar tegen de duur van de observatiemomenten die in het deskundigenonderzoek worden beschreven. De observatiemomenten hebben in totaal één uur geduurd en er is voornamelijk met behulp van wetenschappelijke instrumenten onderzocht hoe de relatie tussen de ouders en [de minderjarige] is en welke conclusies en consequenties dit heeft. De ouders zijn echter van mening dat er ook oog moet zijn voor culturele- en trauma sensitieve aspecten. De ouders hadden het fijn gevonden als er meer observatiemomenten waren geweest met een langere duur of hogere frequentie, zodat er een beter en completer beeld van [de minderjarige] en de gehechtheid van [de minderjarige] en de ouders in kaart had kunnen worden gebracht.

6.6. De beoordeling

rechtsmacht en toepasselijk recht
6.1.
Door de omstandigheid dat zowel de ouders als [de minderjarige] de Iraanse nationaliteit hebben en in Nederland wonen, draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter. Gelet hierop dient eerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt. Aangezien de gewone verblijfplaats van de ouders en van [de minderjarige] in Nederland is, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 10:113 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en artikel 7 van de Verordening Brussel II-ter rechtsmacht toe om dit verzoek te behandelen.
Vervolgens is de vraag aan de orde welk recht van toepassing is. Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is het Nederlands recht van toepassing op het verzoek.
machtiging tot uithuisplaatsing
6.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat nog steeds sprake is van een bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] die maakt dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, in combinatie met artikel 1:265b, eerste lid BW). De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
6.3.
[de minderjarige] is sinds mei 2021 met spoed uit huis geplaatst en woont sinds 2022 in een gespecialiseerd gezinshuis. Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 9 november 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd en is, op verzoek van de ouders en vanwege het feit dat de rechtbank zich onvoldoende geïnformeerd achtte, een deskundigenonderzoek gelast. Formaat heeft vervolgens onderzoek gedaan naar het opvoedperspectief van [de minderjarige] . Uit het deskundigenonderzoek is – samengevat – naar voren gekomen dat een terugplaatsing bij de ouders niet in het belang is van [de minderjarige] , omdat dit beschadigend zal zijn voor de verdere ontwikkeling van [de minderjarige] . [de minderjarige] is getraumatiseerd en er is sprake van hechtingsproblematiek. De trauma’s en de problematiek zijn ontstaan in de thuissituatie van de ouders. De ouders zijn echter van mening dat de trauma’s van [de minderjarige] zijn ontstaan doordat hij uit huis is geplaatst en doordat hij vele wisselingen van plek heeft meegemaakt. De ouders erkennen de hechtingsproblematiek van [de minderjarige] niet. De ouders stellen dat [de minderjarige] terug naar huis kan gaan en dat er vanuit de thuissituatie van de ouders kan worden geobserveerd hoe de ouders met [de minderjarige] omgaan en hoe zijn opvoeding en hechting is.
6.4.
De rechtbank begrijpt dat de ouders verdriet hebben van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] . De ouders richten zich echter nog steeds op een terugplaatsing van [de minderjarige] en weinig op de huidige situatie. Zoals ook uit het deskundigenonderzoek van Formaat is gebleken, heeft [de minderjarige] een trauma sensitieve opvoedomgeving nodig. De ouders zijn vanwege hun eigen problematiek niet in staat om aan te sluiten bij de specifieke trauma sensitieve opvoedbehoeften van [de minderjarige] . Doordat de ouders de ernst van de problematiek niet erkennen, kunnen de ontwikkelingsbedreigingen van [de minderjarige] niet worden weggenomen. De ouders richten zich volledig op een terugplaatsing van [de minderjarige] bij de ouders, maar zien niet in dat de opvoedsituatie voor [de minderjarige] ergens anders is omdat hij zeer intensieve zorg nodig heeft. Het gespecialiseerde gezinshuis waar [de minderjarige] verblijft, is daarentegen wel in staat om [de minderjarige] een trauma sensitieve opvoedomgeving te bieden.
6.5.
Gebleken is dat [de minderjarige] momenteel de ene helft van de week bij de gezinshuisouders verblijft en de andere helft van de week bij de dochter (en de partner) van de gezinshuisouders. [de minderjarige] doet het zowel in het gezinshuis als bij de dochter van de gezinshuisouders goed. Daarnaast is er therapeutische hulp voor [de minderjarige] ingezet om de hechting met de gezinshuisouders te versterken en om [de minderjarige] de mogelijkheid te bieden zijn traumatische ervaringen te verwerken. De rechtbank acht het niet in het belang van [de minderjarige] om de opbouw van een veilige relatie met de gezinshuisouders te onderbreken. [de minderjarige] is een kwetsbaar en beschadigd jongetje en het is niet in zijn belang om nu weer van plek te veranderen. Hoewel de rechtbank ervan overtuigd is dat de ouders veel van [de minderjarige] houden, zijn zij niet in staat om tegemoet te komen aan de verzwaarde opvoedbehoefte van [de minderjarige] . De rechtbank is daarom van oordeel dat [de minderjarige] niet naar huis kan.
6.6.
De rechtbank acht het van belang dat de GI de aankomende periode therapeutische omgangsbegeleiding voor de ouders gaat inzetten. De ouders zullen de omgangsbegeleiding moeten accepteren. De rechtbank acht het daarom van belang dat de ouders met omgangsbegeleiding de omgang gaan bespreken, zodat de ouders inzicht krijgen in wat wel en wat niet goed is om tijdens de omgang te doen. Positief is dat de samenwerking tussen de ouders en de GI, sinds de komst van de nieuwe jeugdbeschermer, goed is en dat de communicatie tussen hen is verbeterd. De rechtbank gaat ervan uit dat deze positieve lijn wordt doorgezet. Verder acht de rechtbank het van belang dat het contact tussen [de minderjarige] en zus [zus] gewaarborgd blijft.
6.7.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 19 februari 2024. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van de GI voor het resterende deel zal toewijzen.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige:
- [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
in een accommodatie jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) tot uiterlijk 19 februari 2024;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. A.R.A.R. Sitaldin, voorzitter, en mr. A.S. van Leeuwen en mr. F.A. Egter van Wissekerke, kinderrechters, rechters, allen tevens kinderrechters, in aanwezigheid van mr. B. Onkenhout als griffier, en op schrift gesteld op 14 december.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.