De Raad heeft ter onderbouwing van het advies het volgende aangegeven. Het is onduidelijk of er daadwerkelijk sprake is geweest van ‘family life’ en een hechtingsrelatie tussen de moeder en het niet-biologische kind en/of de kinderen onderling.
Duidelijk is echter wel dat [verweerster] [de minderjarige 1] als dochter volledig afwijst en geen mogelijkheid of noodzaak ziet en/of behoefte heeft om het contact met haar te herstellen. [verweerster] ziet vanuit haar persoonlijke afwijzing van [de minderjarige 1] ook geen enkele mogelijkheid voor [de minderjarige 2] voor eventueel contactherstel. Daarmee maakt [verweerster] de scheiding tussen de moeders onderling, tussen de moeders en de niet-biologische kinderen en de kinderen onderling, voor zowel zichzelf als voor [de minderjarige 2] definitief.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn geboren binnen het huwelijk van [verzoekster] en [verweerster] , zij hebben langere tijd verbleven in dezelfde woning en hadden hier ook contact met hun nietbiologische moeder en hun ‘broertje’ of ‘zus’. Op enig moment zijn de kinderen in ieder opzicht volledig van elkaar gescheiden. Hierop zijn zij vooraf niet voorbereid dan wel hebben zij daarvoor ‘nazorg’ ontvangen. Het door [verzoekster] en [verweerster] beschreven conflict heeft ertoe geleid dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] tot op de dag van vandaag van elkaar zijn gescheiden, waarnaast de moeders er beiden voor gekozen hebben om niet te investeren in het ‘in leven houden’ van de niet-biologische moeder en hun broertje of zus. Dit heeft als gevolg dat [de minderjarige 2] geen weet heeft van zijn niet-biologische moeder en zus en dat [de minderjarige 1] inmiddels al enkele maanden niet meer naar haar niet-biologische moeder en broertje vraagt. De Raad noemt dit uiterst schokkend.
Als mocht blijken dat er sprake is geweest van ‘family life’ en ontstane hechtingsrelaties, is het zeer ernstig en kwalijk dat de moeders hun (ex-)partnerproblematiek leidend hebben laten zijn en ervoor gekozen hebben om de kinderen te scheiden van hun niet-biologische moeder en van hun broertje of zus en vervolgens niet de verantwoordelijkheid hebben genomen om dit contact te herstellen dan wel te laten voortduren. In dit scenario meent de Raad dat sprake is van een zeer ernstige en bedreigende situatie voor de ontwikkeling en veiligheid van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
De situatie van geen enkele communicatie tussen de moeders, wederzijds wantrouwen, ongeloof en afwijzing is overheersend.
De (communicatie)problemen tussen de ouders zijn zodanig ernstig dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] klem en verloren dreigen te raken als het gezamenlijk gezag zou worden gehandhaafd. De moeders zijn al ruim twee jaar niet in staat met elkaar in contact te treden en informatie uit te wisselen. Zij hebben geen enkele bemoeienis met het leven van hun niet-biologische kind. De belevingen en visies zijn dermate afwijkend en de afwijzingen en het onderling wantrouwen zijn dermate diep en ernstig, dat het niet te verwachten is dat hier binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in kan komen. Het wordt dan ook niet haalbaar geacht om de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het gezag te kunnen herstellen/voortzetten. Het heeft dan ook geen meerwaarde als de niet-biologische ouder belast blijft met het gezag voor het betreffende kind. Dit betekent dat de Raad een wijziging van het gezag in het belang acht van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
Gebleken is dat het onmogelijk is om tot contactherstel/omgang te komen, los van de vraag of [de minderjarige 1] en/of [de minderjarige 2] daartoe voldoende draagkracht zouden hebben. De ernstig verstoorde verstandhouding tussen de moeders, het inmiddels twee jaar uitblijven van enige vorm van contact/communicatie/informatie-uitwisseling, het feit dat [de minderjarige 2] (mogelijk) geen weet (meer) heeft van zijn niet-biologische moeder en zus, alsmede de afwijzing en de visie van [verweerster] vormen hierin de doorslaggevende factoren. Het netwerk van [verweerster] , althans opa [verweerster] , onderschrijft haar standpunt. Dit betekent voor AshtariIllumi dat hij geen steun zal ervaren vanuit zijn netwerk om tot omgang met [verzoekster] of [de minderjarige 1] te komen. Dit vormt een bijkomende contra-indicatie om tot (herstel van) omgang te komen. Voor in ieder geval [de minderjarige 1] zou een poging om tot omgang te komen hoogstwaarschijnlijk tot niets anders dan teleurstelling en verdriet kunnen leiden, nu [verweerster] hier totaal niet voor openstaat. De basis voor het onderhouden van een zorgregeling, waaronder het fijn mogen hebben bij de andere (niet verzorgende) ouder, is hier niet aanwezig. De Raad ziet geen andere mogelijkheid dan te adviseren om geen zorgregeling vast te stellen tussen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onderling, noch tussen [verzoekster] en [verweerster] en hun niet-biologische kind.