Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
gemachtigde: O.J. Boeder
[bedrijf]
1.Het verdere procesverloop
- de huidige hoogte van de huurachterstand;
- waarom [eiser] ondanks het betaalgedrag van [gedaagde] in september 2022 nog bereid was om een nieuwe huurovereenkomst met [gedaagde] te sluiten;
- het toepasselijke huurregime; 230a-bedrijfsruime of 290-bedrijfsruimte;
- wat partijen, mede in aanmerking genomen de inrichting van het gehuurde, bij het sluiten van de huurovereenkomst voor ogen heeft gestaan omtrent het gebruik.
In het tussenvonnis is verder aan [gedaagde] aangeraden om een jurist in te schakelen die hem tijdens de zitting kan bijstaan.
2.Mondelinge behandeling
2.2. Vraag I: de huidige hoogte van de huurachterstand.
€ 279,44 extra betaald, in totaal een bedrag van € 558,88. Dit bedrag is vervolgens door [eiser] in mindering gebracht op de huurtermijnen van juni, juli en augustus 2023.
€ 1.227,45. Dit bedrag is tot op heden niet verrekend, omdat [gedaagde] daar geen akkoord op heeft gegeven.
3.De verdere beoordeling
Ontbinding niet gerechtvaardigd
€ 1.227,45 welk bedrag verrekend kan worden met de nog openstaande vordering. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst zal dan ook worden afgewezen, nu de wanprestatie de ontbinding niet rechtvaardigt.
De bedrijfsactiviteit blijft onveranderd. Handel in personenauto’s, en reparatie in ondergeschikte beperkte mate. Huurder staat er voor in dat het pand net zo schoon wordt gehouden zoals dat onder [betrokkene 2] het geval was. Auto’s keuren (APK) heeft verhuurder geen problemen mee.”Uit deze bepaling volgt dat partijen de bedoeling hebben gehad dat [gedaagde] het gehuurde mag gebruiken als garagebedrijf (verkoop en reparaties van auto’s). [gedaagde] heeft ook conform die bepaling gehandeld. In het gehuurde staat (in ieder geval) één brug waar reparaties aan auto’s worden uitgevoerd. Particulieren kunnen daarnaast de auto’s bezichtigen en daar ook aanschaffen. Deze toelichting wordt ondersteund door de foto’s die [eiser] bij akte van 20 november 2023 heeft overgelegd. Aldus is sprake van een voor het ‘publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van roerende zaken en voor het verlenen van diensten’. Dat het zou gaan om groothandel is niet gebleken. Dit zou ook niet stroken met de activiteiten van [gedaagde]. In het Kvk-uittreksel staat immers: “
handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s”. [eiser] heeft nog gesteld dat de bestemmingsbepaling in de huurovereenkomst wijst op een 230a-bedrijfsruimte, maar deze stelling slaagt evenmin. De bestemmingsbepaling geeft immers ruimte om het gehuurde te gebruiken als garagebedrijf. Gelet op het voorgaande kwalificeert de overeenkomst als een 290-bedrijfsruimte. Dit brengt mee dat de huuropzegging moet worden getoetst aan de artikelen 7:293 BW en verder.
De huuropzegging
NJ2008/338,
WR2008/94 (
To/Wong)). De rechter wijst de vordering in elk geval af indien van de huurder bij een redelijke afweging van zijn belangen tegen de belangen van de verhuurder, niet kan worden gevergd dat hij het gehuurde ontruimt. De kantonrechter is van oordeel dat de belangenafweging hier in het voordeel [eiser] uitvalt om de volgende redenen.
De verklaring voor recht dat de huurovereenkomst eindigt zal daarom worden toegewezen in die zin dat de kantonrechter conform artikel 7:296 lid 5 BW zal bepalen dat de huurovereenkomst eindigt op 1 juni 2024, op welke datum [gedaagde] ook het gehuurde leeg en ontruimd aan [eiser] moet opleveren.