Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De vordering
€ 3.158.680,52en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.Het verloop van de procedure
3.Het standpunt van de officier van justitie
4.Het standpunt van veroordeelde en zijn raadsvrouw
5.De beoordeling van de rechtbank
- medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen (feit 2), en
- medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (feit 3), en
- van het plegen van witwassen een gewoonte maken (feit 4).
€ 5.000,-.
6.Toepasselijke wettelijke bepaling
7.Beslissing
€ 5.000,00(zegge: vijfduizend euro).
€ 5.000,00(zegge: vijfduizend euro) ter ontneming van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.