ECLI:NL:RBNHO:2023:13793

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
C/15/342848 / KG RK 23-554
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot het leggen van conservatoir beslag op onroerende zaken en aandelen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 22 augustus 2023 een verzoek afgewezen tot het leggen van conservatoir beslag op onroerende zaken en aandelen. Verzoekster, een besloten vennootschap, had het verzoek ingediend omdat zij meende dat zij vorderingen had op de gerekwestreerden, die ook besloten vennootschappen zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek onvoldoende was onderbouwd. Verzoekster stelde dat zij sinds 2018 werkzaamheden voor de gerekwestreerde vennootschap [Beheer] uitvoert, maar dat deze vennootschap de overeenkomst ten onrechte had opgezegd en dat er onbetaalde facturen waren voor een totaalbedrag van € 215.121,21. De voorzieningenrechter merkte op dat het niet vaststaat dat de vorderingen van verzoekster toewijsbaar zijn en dat er geen gegronde vrees voor verduistering was aangetoond. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen noodzaak was voor het leggen van beslag, aangezien het onduidelijk was of de gerekwestreerden niet aan een eventuele veroordeling zouden voldoen. De beslissing om het verzoek af te wijzen werd in het openbaar uitgesproken door mr. L.J. Saarloos.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/342848 / KG RK 23-554
Beschikking van de voorzieningenrechter van 22 augustus 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Holding],
gevestigd te [woonplaats],
verzoekster,
hierna: [verzoekster],
advocaat: mr. T. Bezmalinovic te Rotterdam,
en
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[BV 1],
gevestigd te [woonplaats],
hierna: [Beheer]
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[BV 2],
gevestigd te [woonplaats],
hierna: [R]
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[BV 3].,
gevestigd te [woonplaats],
hierna: [G],
gerekwestreerden.

1.Het verloop van het geding

Op 15 augustus 2023 is bij het bureau voorzieningenrechter van deze rechtbank ingekomen een verzoekschrift van [verzoekster], strekkende tot het leggen van conservatoir beslag op onroerende zaken, tot het leggen van conservatoir derdenbeslag en tot het leggen van conservatoir beslag op aandelen.
De voorzieningenrechter heeft de beslissing op het verzoek aangehouden om de advocaat van [verzoekster] nog een aantal vragen te laten beantwoorden. Na telefonisch contact met de griffier op 15 augustus 2023 heeft [verzoekster] bij e-mail van 18 augustus 2023 een aangepast verzoekschrift ingediend.
Een afschrift van het aangepaste verzoekschrift is aan deze beschikking gehecht.

2.De gronden van de beslissing

2.1.
[verzoekster] stelt dat zij sinds 2018 voor [Beheer] werkzaamheden uitvoert in het kader van een langlopende mondelinge overeenkomst van opdracht. Volgens [verzoekster] is begin 2023 verzocht om facturen voor bepaalde werkzaamheden aan twee werkmaatschappijen van [Beheer] te sturen, [R] en [G]. Deze facturen zijn onbetaald gelaten voor een totaalbedrag van € 215.121,21.
[Beheer] heeft de duurovereenkomst met [verzoekster] ten onrechte opgezegd. [verzoekster] lijdt daardoor een schade van € 174.720,-.
2.2.
In het aangevulde verzoekschrift is niet beantwoord de vraag van de voorzieningenrechter op welke grond een overeenkomst met [R] en [G] is gesloten of op grond waarvan zij aansprakelijk zouden zijn geworden voor de voldoening van werkzaamheden die door [Beheer] aan [verzoekster] zijn opgedragen. Voor zover beslagen zouden moeten worden gelegd ten laste van de vennootschappen [R] en [G] moet het verzoek daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
2.3.
Voor de diverse verzochte beslagen ten laste van [Beheer] overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Het aangevuld verzoekschrift vermeldt het volgende:
“Aan de kant van [Beheer] c.s. is er geen verweer bekend tegen de vorderingen van
[verzoekster] zoals weergegeven in dit verzoekschrift. De advocaat
van [Beheer] c.s. heeft aangekondigd na terugkomst van zijn vakantie te zullen
reageren op de brief van 8 juli 2023. Dit is niet gebeurd.
Of en in welke mate verweer zal worden gevoerd is onbekend.”
Deze stelling is onjuist, wat blijkt uit de brief van 24 april 2023 van de advocaat van onder meer [R] en [K], die als productie 2 door [verzoekster] aan het verzoekschrift is gehecht. Daarin wordt [verzoekster] op een aantal onderdelen verwijten gemaakt: overschrijding van het budget, onvoldoende informatievoorziening, tekortkomingen met betrekking tot de aanvraag van de elektriciteitsvoorziening voor een project in [woonplaats], ten onrechte gebruik als kantoorruimte van een deel van het pand [adres].
In een brief van 8 juli 2023 van de advocaat van [verzoekster] wordt als reactie op de gestelde tekortkomingen het volgende vermeld:
“Allereerst geldt dat wat uw advocaat heeft geschetst onjuist is en volledig door mijn cliënte wordt betwist. Opvallend is verder dat uw advocaat zijn “blote” beweringen met geen enkel document staaft of anderszins onderbouwt en ondersteunt.
Cliënte kan dus niet verantwoordelijk worden gehouden voor de zaken die uw advocaat in zijn brief van 24 april jl. heeft geschetst, nog los van het gegeven dat deze onjuist zijn en als gezegd door mijn cliënte volledig worden betwist.
Ik voel me dan ook niet geroepen om daar namens cliënte nu verder op te reageren. Dat zal eventueel verder bij de rechter moeten gebeuren (…).”
Dat laatste is naar het oordeel van de voorzieningenrechter inderdaad wat er moet gebeuren..
2.4.
De facturen voor de werkzaamheden van [verzoekster] zijn in de periode van 2018 tot en met 25 februari 2023 door [Beheer] voldaan. Tegen die achtergrond heeft [verzoekster] de noodzaak tot het leggen van een conservatoir beslag onvoldoende onderbouwd. In het aangevuld verzoekschrift wordt die noodzaak als volgt toegelicht:
“er is een gegronde vrees voor verduistering. [Beheer] heeft vele vennootschappen (zie productie 8) waarbij hij er niet vies van zijn om constant een andere vennootschap naar voren te schuiven als partij aan welke dient te worden gefactureerd. Ook is het onroerend goed van [Beheer] steeds in aparte B.V.’s weggestopt. Onder deze omstandigheden is er een gegronde vrees dat het onroerend goed van [R] alsmede de aandelen van [K] en Beheer en [G] zullen worden verduisterd zodra zij met een procedure van [verzoekster] zullen worden geconfronteerd.”
De voorzieningenrechter vindt dat onvoldoende. [verzoekster] heeft omstandig omschreven en onderbouwd hoe de concernstructuur Van [Beheer] is. Van [Beheer] staat aan het hoofd van – inderdaad – een veelheid van vennootschappen. Dat enkele feit leidt echter nog niet tot een noodzaak om nu beslag te leggen.
Allereerst staat – gelet op het gemotiveerde standpunt van [Beheer] – nog allerminst vast dat de vorderingen van [verzoekster] (geheel) toewijsbaar zullen blijken te zijn. En voor zover dat wel het geval zal zijn, valt vooralsnog niet in te zien, waarom [Beheer] bij een mogelijke veroordeling daaraan niet zal voldoen of tegen die tijd geen verhaal meer zal bieden.
2.5.
Op grond van deze feiten en omstandigheden zal het verzoek worden afgewezen.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2023.