In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding van een gewezen verdachte. De verzoeker was op 3 april 2015 aangehouden op verdenking van wederspannigheid, maar werd diezelfde dag om 15:29 uur heengezonden zonder inverzekeringstelling. De politierechter had de officier van justitie op 1 december 2022 niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, waardoor de strafzaak eindigde zonder oplegging van straf of maatregel. De verzoeker diende op 25 februari 2023 een verzoekschrift in bij de rechtbank, waarin hij een schadevergoeding van € 470,- vroeg, bestaande uit immateriële schade en kosten voor juridische bijstand.
De rechtbank beoordeelde het verzoek en stelde vast dat het tijdig was ingediend. Op basis van de artikelen 530, 533 en 534 van het Wetboek van Strafvordering kan een gewezen verdachte aanspraak maken op schadevergoeding indien de strafzaak eindigt zonder straf of maatregel. De rechtbank concludeerde echter dat er geen sprake was van een inverzekeringstelling, aangezien verzoeker niet in verzekering was gesteld en slechts voor verhoor was opgehouden. De rechtbank oordeelde dat de wet geen schadevergoeding toekent in het geval van een ophouden voor verhoor zonder inverzekeringstelling. Daarom werd het verzoek tot schadevergoeding afgewezen.
De beslissing werd genomen door rechter L.J. Saarloos, in aanwezigheid van griffier J.J.M. Smolders, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat binnen een maand hoger beroep open bij het gerechtshof.