In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door mr. R.A.C. Telkamp, een vordering ingesteld tegen British Airways Plc, vertegenwoordigd door mr. J.J.O. Zandt, wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de vervoerder voor een vlucht van John F. Kennedy International Airport naar Schiphol, maar arriveerden met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie voorschrijft bij langdurige vertragingen.
De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van een computersysteemstoring op JFK Airport, wat volgens hen een buitengewone omstandigheid vormde. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging inderdaad het gevolg was van deze storing, die buiten de invloedsfeer van de luchtvaartmaatschappij lag. De rechter verwees naar eerdere rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd vastgesteld dat dergelijke externe gebeurtenissen niet onder de verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappij vallen.
De kantonrechter concludeerde dat de totale vertraging van 3 uur en 14 minuten als een buitengewone omstandigheid moest worden aangemerkt en dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken. De vordering van de passagiers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.