ECLI:NL:RBNHO:2023:13925

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
10340991 \ CV EXPL 23-974
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in luchtvaartzaak met internationale elementen

In deze zaak heeft de rechtspersoon ARAG SE, gevestigd in Düsseldorf, Duitsland, een vordering ingesteld tegen de buitenlandse vennootschap FZE Free Zone Establishment, gevestigd in Dubai, Verenigde Arabische Emiraten. De vordering betreft een geschil over een vervoersovereenkomst die is gesloten voor de vlucht van Düsseldorf naar Jakarta en terug, waarbij de vluchten zijn geannuleerd. ARAG vordert betaling van een schadevergoeding op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers.

De vervoerder heeft in het incident een verzoek ingediend tot onbevoegdheid van de Nederlandse rechter, stellende dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is omdat de vervoerder geen woonplaats in Nederland heeft. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de bepalingen van de Brussel I bis-verordening en het Nederlandse procesrecht. De kantonrechter concludeert dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft op basis van de relevante artikelen van de verordening en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat de vervoerder niet in Nederland is gevestigd en de overeenkomst niet in Nederland is uitgevoerd.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter zich relatief onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, waar de bevoegde rechter zich bevindt. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 22 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10340991 \ CV EXPL 23-974 (DB)
Uitspraakdatum: 22 november 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
ARAG SE
gevestigd te Düsseldorf (Duitsland)
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident
hierna te noemen ARAG
gemachtigde mr. R. Schreuders
tegen
de buitenlandse vennootschap FZE Free Zone Establishment (Verenigde Arabische Emiraten)
Emirates
gevestigd te Dubai (Verenigde Arabische Emiraten)
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
ARAG heeft bij dagvaarding van 31 maart 2022 een vordering tegen onder andere de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft een incidentele conclusie tot onbevoegdheid genomen voor wat betreft de vordering van ARAG namens [betrokkene] (hierna: de passagier). Deze zaak is oorspronkelijk geregistreerd onder zaaknummer 10222110 \ CV EXPL 22-6981.
1.2.
Bij tussenvonnis van 12 april 2023 is ARAG in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de door de kantonrechter voorgestelde splitsing, hetgeen zij bij akte van 10 mei 2023 heeft gedaan. Bij vonnis van 7 juni 2023 heeft de kantonrechter voormelde zaak gesplitst in 22 afzonderlijke zaken, waarvan de onderhavige procedure er één van is. Daarbij is de zaak verwezen voor antwoord incident aan de zijde van ARAG.
1.3.
ARAG heeft vervolgens in het incident schriftelijk gereageerd.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier en twee andere personen diende te vervoeren van Düsseldorf (Duitsland) via Dubai (Verenigde Arabische Emiraten) naar Jakarta (Indonesië ) op 24 juli 2020 (de heenvlucht) en van Denpasar/Bali (Indonesië) via Singapore en Dubai naar Düsseldorf op 21 augustus 2020 (de terugvlucht).
2.2.
De heen- en terugvlucht zijn geannuleerd.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
ARAG vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.472,51, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente over dit bedrag vanaf 1 augustus 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
- € 475,34 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente vanaf de datum van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
ARAG heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). ARAG stelt dat hij als lasthebber optreedt namens de passagier en dat de vervoerder vanwege de annulering van de vluchten op grond van artikel 5 lid 1 sub a jo artikel 8 lid 1 sub a gehouden is tot terugbetaling van de door de passagier betaalde ticketprijs.

4.De vordering en het verweer in het incident

4.1.
De vervoerder heeft de kantonrechter verzocht zich onbevoegd te verklaren, omdat de Nederlandse rechter niet bevoegd is kennis te nemen van de vordering van ARAG, met veroordeling van ARAG in de kosten van het incident.
4.2.
De vervoerder legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van de vordering kennis te nemen aangezien de vervoerder niet in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft als bedoeld in artikel 63 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis). Daarom dient volgens de vervoerder de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te worden beoordeeld aan de hand van het Nederlandse procesrecht. De vervoerder stelt dat artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geen basis biedt voor het aannemen van rechtsmacht van de Nederlandse rechter, omdat de vervoerder niet in Nederland haar woonplaats of gewone verblijfplaats heeft als bedoeld in artikel 1:10 Burgerlijk Wetboek (BW). De vervoerder stelt voorts dat zij geen woonplaats in Nederland heeft in de zin van artikel 1:14 BW, omdat het kantoor van de vervoerder op de luchthaven Schiphol geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de boeking van de passagier. De Nederlandse rechter is volgens de vervoerder evenmin bevoegd op grond van artikel 6, aanhef en onder a, Rv, omdat de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt volgens de vervoerder niet in Nederland is uitgevoerd. De vluchten betreffen immers geen vlucht van of naar Schiphol, aldus de vervoerder. Voorts stelt de vervoerder dat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet gebaseerd kan worden op artikel 6, aanhef en onder d, Rv, nu de passagier geen overeenkomst had met de vervoerder en de vervoerder zich daarnaast ook in de onderhavige kwestie niet heeft gericht op de Nederlandse markt.
4.3.
ARAG betwist de vordering. Op haar verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Voor de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft dient in de eerste plaats te worden gekeken naar de bepalingen van Brussel I bis. Uitgangspunt is dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder. In artikel 63 Brussel I bis is bepaald dat rechtspersonen voor de toepassing van de verordening woonplaats hebben op de plaats van hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging. In dit geval is de vervoerder gevestigd in Wilmington (Verenigde Staten) en heeft deze dus geen woonplaats in een lidstaat. Op grond van artikel 6 van Brussel I bis geldt dan dat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter dient te worden beoordeeld aan de hand van het Nederlandse procesrecht. Brussel I bis biedt ook geen alternatieve bevoegdheidsgrond. Daarbij is van belang dat sprake is van een vervoerovereenkomst en dat uit artikel 17 lid 3 van de Brussel I bis-Verordening volgt dat afdeling 4 (betreffende de bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten) niet van toepassing is op vervoerovereenkomsten.
5.2.
Niet in geschil is dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft op grond van artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) of artikel 6, aanhef en onder a, Rv. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op grond van artikel 6 aanhef en sub d Rv. In artikel 6 aanhef en sub d Rv is bepaald dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in zaken betreffende een overeenkomst die wordt gesloten door een partij die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en een natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, indien die natuurlijke persoon in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft en de partij die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf aldaar commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op Nederland en de overeenkomst onder die activiteiten valt. Deze bepaling bevat een bevoegdheidsgrond ten behoeve van consumentenovereenkomsten.
5.3.
Niet in geschil is dat de passagier is aan te merken als een consument. De vervoerder stelt dat de passagier een overeenkomst heeft gesloten met D-reizen en dat er geen overeenkomst met de vervoerder is gesloten. Volgens de vervoerder is D-reizen geen bemiddelaar en evenmin een agent van D-reizen.
5.4.
ARAG voert hiertegen aan dat de passagier met D-reizen een bemiddelingsovereenkomst heeft gesloten. Zij verwijst daarbij naar productie 25 bij de dagvaarding. Volgens ARAG heeft D-reizen daarbij aan Airtrade opdracht gegeven om een vervoersovereenkomst te sluiten tussen de passagier en de vervoerder. ARAG wijst erop dat op de bemiddelingsovereenkomst tussen D-reizen en de passagier Airtrade als dienstverlener staat vermeld en dat Airtrade alleen als bemiddelaar kan hebben opgetreden. ARAG onderbouwt dit door verwijzing naar een uittreksel uit Handelsregister van de Kamer van Koophandel, waarvan zij een kopie als productie heeft overgelegd. Hierin staan de activiteiten van Airtrade, voor zover hier van belang, omschreven als “Reisbemiddeling. De bemiddeling en verkoop van reisproducten (…)”.
5.5.
Gelet op het gemotiveerde betoog van ARAG acht de kantonrechter voldoende aannemelijk dat zowel D-reizen als Airtrade als bemiddelaar hebben opgetreden en dat er een vervoersovereenkomst tot stand is gekomen tussen de passagier en de vervoerder als aanbieder van de tickets.
5.6.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de vervoerder commerciële activiteiten in Nederland ontplooit of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op Nederland en de overeenkomst onder die activiteiten valt als bedoeld in artikel 6 aanhef en sub d Rv. Vanwege het feit dat artikel 6 aanhef en sub d Rv is ontleend aan artikel 15 lid 1 aanhef sub c EEX-Vo kan voor de uitleg van artikel 6 aanhef en sub d Rv worden aangesloten bij de jurisprudentie van het Hof. Ingevolge uitspraken van het Hof (van 7 december 2010, gevoegde zaken C-585/08 (Pammer) en C 144/09 (Alpenhof) dient te worden beoordeeld of de vervoerder in zijn wil tot uitdrukking heeft gebracht om commerciële betrekkingen aan te knopen met consumenten in één of meerdere andere lidstaten, waaronder die waar de consument woonplaats heeft. De nationale rechter moet met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval beoordelen of commerciële of beroepsactiviteiten worden ontplooid die zich richten op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft.
5.7.
ARAG stelt dat de vervoerder zijn vluchten via een Nederlandse boekingsbemiddelaar D-Reizen heeft aangeboden en dat de vervoerder zich via een Nederlandstalige website op de Nederlandse markt richt. Gelet hierop concludeert de kantonrechter dat de vervoerder commerciële activiteiten in Nederland ontplooit en zich op de Nederlandse markt richt met als doel om commerciële betrekkingen aan te gaan met consumenten in Nederland. Deze activiteiten zien op het verkopen van vliegtickets, zodat de onderhavige overeenkomst onder die activiteiten valt. De omstandigheid dat de vlucht niet vertrok vanaf of aankwam op een luchthaven in Nederland, doet aan het voorgaande niet af. Gelet op het voorgaande en het feit dat de passagier in Nederland woont, volgt uit artikel 6 aanhef en onder d Rv dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
5.8.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland relatief bevoegd is. Dat is niet het geval. Vast staat immers dat de vervoerder en de passagier geen woonplaats hebben in het arrondissement van de rechtbank Noord-Holland.
De kantonrechter is dan ook relatief onbevoegd om van de vordering van ARAG kennis te nemen. Wel is de rechter van de woonplaats van de passagier op grond van artikel 101 Rv bevoegd. Op grond van artikel 110 lid 2 Rv dient de kantonrechter de zaak te verwijzen naar de bevoegde rechter. De passagier woont in Woerden, gemeente Woerden. De gemeente Woerden ligt in de provincie Utrecht, zodat de rechtbank Midden-Nederland relatief bevoegd is. De kantonrechter zal de zaak, mede gelet op het zaaksverdelingsreglement van de rechtbank Midden-Nederland - in de stand waarin deze zich thans bevindt - verwijzen naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad.
5.9.
De kantonrechter wijst ARAG erop dat deze de vervoerder zelf moet oproepen bij exploot tegen de dag waarop zij de zaak ter rolle van de bevoegde rechter wil doen dienen. Dit volgt uit artikel 74 lid 1 jo artikel 110 lid 2 Rv.
5.10.
Bij deze uitkomst ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
6.1.
verklaart zich relatief onbevoegd om van het tussen partijen bestaande geschil kennis te nemen;
6.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
6.3.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, sector kanton.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter