In deze zaak hebben de passagiers, eisers in de hoofdzaak, op 20 juli 2023 een vordering ingesteld tegen Delta Air Lines Inc., de vervoerder, vanwege een vertraging van hun vlucht. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij vertraging. De vervoerder heeft echter een incidentele conclusie ingediend waarin zij stelt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om de zaak te behandelen, omdat zij statutair gevestigd is in Wilmington, Verenigde Staten, en geen van de uitzonderingen van de Brussel I bis-Verordening van toepassing is. De passagiers hebben niet gereageerd op dit verweer.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, omdat de vervoerder geen woonplaats in Nederland heeft en de vordering niet voortvloeit uit een overeenkomst die in Nederland is uitgevoerd. De kantonrechter heeft ook overwogen dat de bepalingen van de Brussel I bis-Verordening niet van toepassing zijn op deze vervoerovereenkomst, aangezien de plaats van vertrek en aankomst buiten Nederland liggen. Hierdoor heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de vordering van de vervoerder wordt toegewezen en dat de passagiers worden veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter heeft zich in zowel het incident als de hoofdzaak onbevoegd verklaard, wat betekent dat de passagiers niet in hun vordering worden ontvangen en de kosten van de procedure voor hun rekening komen.