In deze zaak vorderen de erfgenamen van een overleden huurster, [erflaatster], dat de partner van de huurster, [gedaagde], de huurwoning ontruimt. De huurster is op 5 juli 2023 overleden, en de erfgenamen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard. De huurwoning werd door de huurster gehuurd van Woningbouwvereniging [bedrijf] sinds 11 december 2015. De erfgenamen stellen dat [gedaagde] zonder recht en titel in de woning verblijft, omdat hij geen juridische positie heeft ten opzichte van de woningbouwvereniging. De vordering tot ontruiming wordt afgewezen, omdat de voorzieningenrechter oordeelt dat [gedaagde] mogelijk recht heeft op voortzetting van de huur op basis van artikel 7:268 lid 2 BW, aangezien hij met de huurster een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd. De voorzieningenrechter concludeert dat de ontruiming niet kan worden toegewezen, omdat dit de wettelijke regeling zou doorkruisen. Daarnaast wordt de vordering tot betaling van huur over de maanden september tot en met december 2023 afgewezen, omdat [gedaagde] de huur heeft betaald en er geen spoedeisend belang is aangetoond. De beslagkosten worden toegewezen aan de erfgenamen, omdat zij gerechtvaardigd waren in hun actie om beslag te leggen op de roerende zaken van de nalatenschap.