ECLI:NL:RBNHO:2023:14206

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
325982
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in een civiele zaak over tekortkomingen in de uitvoering van een aannemingsovereenkomst met vorderingen tot ontbinding en schadevergoeding

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, staat de vordering van eiseres, [eiser], centraal, die ontbinding van de aannemingsovereenkomst vordert wegens tekortkomingen in de uitvoering door gedaagde, [gedaagde]. De zaak betreft een verbouwing van de woning van [eiser] door [gedaagde], waarbij [eiser] stelt dat [gedaagde] zijn verplichtingen niet is nagekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] in verzuim is geraakt, omdat hij het werk niet heeft afgemaakt en de nakoming blijvend onmogelijk is geworden. De ernst van de tekortkomingen rechtvaardigt de ontbinding van de overeenkomst voor zover het werk niet of niet deugdelijk is uitgevoerd. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld tot gedeeltelijke terugbetaling van de aanneemsom en aanvullende schadevergoeding voor de geleden schade. Tevens is een deskundige aangewezen om de gebreken in het werk en de kosten van herstel te waarderen. De vordering in reconventie van [gedaagde] met betrekking tot meerwerk is grotendeels afgewezen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol voor akte.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/325982 / HA ZA 22-168
Vonnis van 25 januari 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. D.D.M.C. Nolet te Alkmaar,
tegen
[gedaagde] ; H.O.D.N. [bedrijf],
te [plaats 2] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.C. Daniëls te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 augustus 2022;
- een B16 formulier van 19 december 2022 van de kant van [gedaagde] met akte houdende overleggen productie 3;
- een B16 formulier van 19 december 2022 van de kant van [eiser] met akte houdende overleggen aanvullende productie 31;
- de mondelinge behandeling van 19 december 2022 waarbij partijen gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen en waarvan voor het overige door de griffier aantekening is bijgehouden;
- een B2 formulier van 9 januari 2023 waarbij mr. Nolet zich heeft gesteld als advocaat voor [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Deze zaak gaat over de verbouwing door [gedaagde] van de bungalow van [eiser] . [eiser] stelt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de aanneemovereenkomst. Zij vordert onder meer ontbinding, terugbetaling van de betaalde aanneemsom en aanvullende schadevergoeding. [gedaagde] erkent dat hij het werk niet heeft afgemaakt. Nakoming is blijvend onmogelijk geworden en [gedaagde] is daarom in verzuim. Verder rechtvaardigt de ernst van de tekortkoming gedeeltelijke ontbinding van de aanneemovereenkomst, namelijk voor zover het werk niet of niet deugdelijk is uitgevoerd. Als gevolg van de ontbinding moet [gedaagde] de ontvangen aanneemsom gedeeltelijk terug betalen en aanvullende schadevergoeding betalen voor de schade die is geleden als gevolg van de aan hem toerekenbare tekortkoming. Een deskundige zal worden aangewezen om bepaalde gebreken in het werk en de kosten van herstel te waarderen. Partijen mogen zich eerst uitlaten over deze aanwijzing en de aan die deskundige te stellen vragen.
De vordering van [gedaagde] ter zake van de betaling van gesteld meerwerk zal grotendeels worden afgewezen om redenen die hierna in dit vonnis zijn uitgewerkt.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is eigenaresse van een woning gelegen aan [adres] te [plaats 1] (hierna: de woning).
3.2.
[gedaagde] exploiteert een bouwbedrijf onder de naam ‘ [bedrijf] ’.
3.3.
[eiser] en [gedaagde] zijn bekenden van elkaar.
3.4.
Tussen partijen is begin januari 2020 voor de verbouwing van de woning, op grond van een door [eiser] getekende offerte (hierna: de offerte), een overeenkomst van aanneming van werk tot stand gekomen voor een bedrag van € 47.000,00 inclusief btw (hierna: de aannemingsovereenkomst).
3.5.
De in de aannemingsovereenkomst afgesproken werkzaamheden zijn tijdens de verbouwing uitgebreid met meerwerk.
3.6.
[eiser] heeft in de periode van januari 2020 tot mei 2020 € 47.000,00 aan aanneemsom aan [gedaagde] voldaan en daarnaast voor € 5.645,30 aan gefactureerd meerwerk.
3.7.
[gedaagde] heeft twee afgesproken meerwerkposten, te weten het aanbrengen van de vensterbanken voor € 212,95 en een extra internetkabel van € 100,00 nog niet in rekening gebracht.
3.8.
[eiser] wenste in juni 2020 te verhuizen, maar de woning was op dat moment nog niet klaar voor bewoning.
3.9.
Medio juni 2020 heeft [gedaagde] na een woordenwisseling tussen partijen de woning verlaten. Na een gesprek over het inplannen van de resterende werkzaamheden heeft [gedaagde] eind juni 2020 de werkzaamheden weer hervat. Die dag onderstond echter weer onenigheid tussen partijen waarna [gedaagde] definitief is vertrokken.
3.10.
[gedaagde] heeft in een e-mail van 1 juli 2020 met als onderwerp ‘Einde samenwerking’ aan [eiser] onder meer geschreven:
Hoi [eiser],
Hierbij de formele ontbinding van onze samenwerking.
Het is erg vervelend hoe het de laatste weken is gegaan.
(…)
Binnen enkele minuten nadat ik binnen was zeg je voor de eerste keer dus letterlijk dat je er geen vertrouwen meer in hebt. Dat neem ik zwaar op en als ik een paar minuten later herhaal wat jij gezegd heb, roep je dat je dat niet gezegd hebt.
(…)
Toen heb ik hard op gezegd, nu ga ik weg en ik kom niet meer terug.
Kortom jij hebt het vertrouwen in mij opgezegd (…). Daardoor is bij deze elke overeenkomst tussen ons ontbonden en vervallen. De overige paar werkzaamheden doe je maar met een ander. En wat financieel betreft heb ik zat meerwerk gedaan wat ook niet allemaal gefactureerd en/of betaald is. Dus ik zal niets meer factureren en er zal ook op geen enkele wijze recht zijn op restitutie op welke grond dan ook.
Aangezien de warmtepomp nog in m’n grote bus stond opgeslagen, en deze binnenkort opnieuw gekeurd moet worden, heb ik deze uit [plaats 1] opgehaald. Als je toch die warmtepomp wil hebben dan kun je hem komen ophalen en zelf iemand zoeken om hem te installeren. (…) Als je niet reageert, of de warmtepomp niet op tijd ophaald ga ik er van uit dat je er geen interesse meer in hebt en is voor mij de zaak geheel gesloten.
3.11.
Op 2 juli 2020 heeft de heer [betrokkene 1], de zoon van [eiser] , namens haar per e-mail gereageerd en onder meer het volgende geschreven:
-
U heeft een rechtsverhouding met mevrouw [eiser] , waarin u bent gehouden te leveren wat is overeengekomen.
-
U heeft al betalingen ontvangen voor de werkzaamheden, en u bent dus gehouden deze werkzaamheden volgens contract te leveren, of als u eenzijdig wilt beëindigen: dient u mevrouw [eiser] financieel te compenseren.
-
Aangaande de warmtepomp is er een wilsovereenkomst. Dit is levering en installatie van de warmtepomp. U bent in deze overeenkomst overeengekomen om de warmtepomp ter plekke te leveren en goed werkend op te leveren. U dient zich hieraan te houden, of mevrouw [eiser] financieel te compenseren. (…)
(…) Mevrouw [eiser] wilt nog steeds mogelijkheden onderzoeken om voor beide partijen een financieel en werkbaar compromis te bereiken. (…)
Wij geven u 5 dagen de tijd met een passende oplossing te komen. (…)
3.12.
[eiser] heeft een familievriend de heer [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) gevraagd namens haar de warmtepomp bij [gedaagde] op te halen.
3.13.
[betrokkene 2] is op 7 juli 2020 de warmtepomp bij het bedrijfspand van [gedaagde] in [plaats 3] op gaan halen. Hij had echter geen gereedschap om de warmtepomp vanuit de bus van [gedaagde] in te laden en is weer weg gegaan.
3.14.
[gedaagde] heeft de warmtepomp daarna aan een ander verkocht.
3.15.
Bij brief van 22 september 2020 heeft de heer [betrokkene 3], jurist bij Univé Rechtshulp (hierna: Univé), namens [eiser] aan [gedaagde] onder meer het volgende geschreven:
De werkzaamheden zijn echter bij lange na nog niet gereed. U heeft echter wel aangegeven de werkzaamheden niet meer af te maken.
Hierdoor bent u zonder ingebrekestelling in verzuim geraakt en zullen de kosten van het uiteindelijke herstel/afmaken van de werkzaamheden van u worden gevorderd.
(…)
Omdat het opstarten van een procedure kostbaar is en zeer lang kan duren, de ik u (…) het volgende voorstel.
De werkzaamheden zoals afgesproken worden alsnog binnen een termijn van 21 dagen na heden uitgevoerd en definitief afgerond en opgeleverd. Een lijst van nog uit te voeren werkzaamheden treft u in de bijlage aan.
3.16.
[gedaagde] is niet ingegaan op het aanbod om het werk af te maken.
3.17.
Univé heeft namens [eiser] Benedictus Bouwkundig Adviesbureau (hierna: Benedictus) opdracht gegeven om het werk te beoordelen.
3.18.
Benedictus heeft op 12 november 2020 onderzoek op locatie gedaan en heeft een rapport opgesteld gedateerd 25 januari 2021 en gewijzigd op 12 maart 2021 (hierna: het rapport Benedictus). In het rapport staat onder ‘2. Toelichting’:
Hoor- en wederhoor
Met inachtneming van de geldende RIVM maatregelen door het Corona-virus is er geen hoor- en wederhoor tijdens de opname toegepast. De heer [gedaagde] is na de opname en schouw ter plekke gevraagd om op een aantal vragen te reageren. Deze vragen en de reactie van de heer [gedaagde] is als bijlage toegevoegd.
3.19.
De vragen die Benedictus op 12 november 2020 aan [gedaagde] heeft gesteld waren de volgende:
Zoals gister per mail aan u bericht wil ik u, naar aanleiding van deze schouw, in het kader van hoor- en wederhoor, de onderstaande vragen stellen.
1. In de bijlage ontvangst u de offerte en beschrijving van de werkzaamheden/leveringen zoals ik deze heb ontvangen van mevr. [eiser] . Is dit de offerte en werkzaamheden welke u bent overeengekomen met mevrouw [eiser] ?
2. Indien u van mening bent dat er andere werkzaamheden/leveringen zij afgesproken, dan ontvang ik hiervan graag de betreffende stukken.
3. Bent u schriftelijk met mevr. [eiser] meerwerk overeengekomen? Als dit zo is (…)
4. Welke overeengekomen werkzaamheden/leveringen zijn naar uw mening uitgevoerd?
5. Welke overeengekomen werkzaamheden/leveringen zijn naar uw mening nog niet door u uitgevoerd?
6. Heeft u facturen en/of afleverbonnen van de door u, voor dit project, gebruikte producten, materialen, gereedschappen?
7. Heeft u bonnen van de door u, voor dit project, afgevoerde materialen/afvalstoffen?
8. Heeft u constructieve berekeningen laten uitvoeren aan de uitbouw? Als u deze heeft laten maken (…)
Graag ontvang ik uw reactie voor maandag 30 november 2020.
3.20.
[gedaagde] heeft op 12 november 2020 per e-mail aan Benedictus geschreven:
Ik laat de beoordeling aan u over zoals u die met [eiser] afspreekt. Ik heb daar op dit moment niks over te zeggen.
3.21.
Volgens een kostenraming bij het rapport Benedictus bedragen de kosten van herstel van de gebreken in totaal € 59.873,51 inclusief btw (hierna: de kostenraming).
3.22.
Op verzoek van [gedaagde] heeft de heer B.J.J. van den Elshout van 1NE Expertise BV (hierna: 1NE Expertise) op 20 november 2022 het rapport Benedictus beoordeeld (hierna: het rapport 1NE Expertise). 1NE Expertise concludeert dat Benedictus als partijdeskundige is opgetreden en dat het onderzoek en rapport op meerdere punten niet voldoet aan de vereisten als gesteld in de ‘Leidraad deskundigen in civiele zaken’ van de rechtspraak. Met betrekking tot de technische conclusies van Benedictus vermeldt 1NE Expertise - waarbij onder ‘[bedrijf]’ [gedaagde] wordt verstaan -:
(…)EIGEN BESCHOUWINGEN BENEDICTUS
Ten aanzien vande uitbouwstelt Benedictus dat er geen palen zijn aangebracht. Het aanbrengen van palen vormt ook geen onderdeel van de offerte (…).
Vervolgens stelt Benedictus dat diverse zaken ten aanzien van de vloer niet zijn uitgevoerd, zonder in detail aan te geven waar dit op is gebaseerd en zonder dit te toetsen bij [bedrijf]. Dan concludeert Benedictus dat de vloer niet voldoet aan de NEN 6722 en de NEN 5950. Benedictus geeft echter geen onderbouwing waarom die van toepassing (zouden) zijn en op grond van welke vereisten in deze normen de vloer dan niet voldoet.
Ten aanzien van de puien stelt Benedictus bijvoorbeeld dat er geen KOMO keurmerk aanwezig is, terwijl dit alleen voor de deuren in de offerte staat. Vervolgens noemt Benedictus het niet correct afhangen van de deuren en diverse grote beschadigingen op de kozijnen. Dit zijn met name aspecten die gelet op de termijn tussen het afronden/stoppen van de werkzaamheden en de inspectiedatum van Benedictus ook een andere oorzaak kunnen hebben. Daar wordt aan voorbij gegaan.
Ten aanzien vanhet dakbaseert Benedictus haar beschouwing wederom op foto’s die niet worden bijgevoegd, Het overlagen van bestaande dakbedekking is gebruikelijk en vormt geen probleem ten aanzien van de constructie, isolatie en/of waterdichtheid. Bestaande dakbedekking wordt ook vaak gehandhaafd om schade bij het slopen (indien gebrand) te voorkomen.
Dat bepaalde afvoeropeningen en doorvoeren nog waren dichtgeplakt, is noodzakelijk om inwateren via deze openingen en als zodanig lekkageschade te voorkomen. Deze worden altijd opengemaakt zodra de leidingen en installaties gereed en aangesloten zijn.
Tenslotte stelt Benedictus op dit punt dat bepaalde aansluitingen niet goed zijn en er twijfels zijn over het kitwerk. Een onderbouwing waarom ontbreekt echter en wij kunnen de gebreken op basis van de bij het rapport gevoegde foto’s niet vaststellen.
Ten aanzien van deverwarmingsinstallatiestelt Benedictus dat deze niet volledig is geleverd., [bedrijf] heeft toegelicht dat met [eiser] de levering van een tweedehands warmtepomp is overeengekomen. Dit is ook uit de totale aanneemsom van [bedrijf] te herleiden, (zijnde € 47.000,00 inclusief B.T.W.) welke voor dat bedrag nimmer de levering van een nieuwe warmtepompinstallatie kan bevatten.
(…)
Bij de beschouwing vande zonnepanelenwordt door Benedictus wederom gesteld dat deze niet aan voorschriften en niet aan de NEN 110 voldoen. Hierbij wordt allereerst niet aangegeven op welke punten de aansluiting en plaatsing niet zou voldoen. Vervolgens gaat Benedictus voorbij aan het feit dat de aansluiting nog niet was afgerond en verzuimen zij te onderzoeken wat er in het tussenliggende half jaar mee is gebeurd, nu [eiser] heeft aangegeven dat haar zoon en een kennis werkzaamheden aan deze installatie hebben verricht. Het is niet duidelijk welke (mogelijk foutieve) wijzigingen en aanvullingen de zoon en de kennis hebben gerealiseerd.
Ten aanzien vanhet sanitairgeeft Benedictus aan dat bepaalde aansluitingen niet zijn zoals door [eiser] gewenst. Het gaat er echter om wat is overeengekomen en of dat voldoet.
Bij de beschouwing van het tegelwerk geeft Benedictus aan dat dit niet voldoet qua regelmatigheid en voegwerk. Uit die beschouwing blijkt niet dat Benedictus die vermeende afwijkingen heeft getoetst aan de URL 35-101; de uitvoeringsrichtlijn voor het aanbrengen van wand- en vloertegels in reguliere binnentoepassing.
Bij de beschouwing vande vloerafwerkingstelt Benedictus uitsluitend op basis van de verklaring van [eiser] dat deze door [bedrijf] onvoldoende is geëgaliseerd. Hierna heeft een derde werkzaamheden aan de vloer verricht. Om welke reden Benedictus de door [bedrijf] aangebracht egalisatie nimmer heeft kunnen beoordelen.
Benedictus stelt zijn twijfels te hebben overde meterkast. Die twijfels worden echter niet met feitelijke vaststellingen onderbouwd. Daarnaast is niet onderzocht of de zoon en de kennis van [eiser] in het kader van het werk aan de zonnepanelen ook werkzaamheden in/aan de meterkast hebben verricht.
Ten aanzien van defundering van de luifelstelt Benedictus dat de houten paal die de luifel ondersteund geen constructieve waarde heeft. Deze paal is echter geplaatst in een betonnen voet en heeft altijd een constructieve waarde. In welke mate cq. tot welke belasting die waarde gaat, kan worden vastgesteld. De stelling dat deze geen constructieve waarde zou hebben is als zodanig nergens op gebaseerd.
(…)
BEOORDELING VAN DE KOSTENRAMING
(…)
Zonder herstelplan kan er echter geen gespecificeerde begroting worden opgesteld. (…) Het lijkt erop dat Benedictus alle punten die zij (grotendeels ten onrechte) als gebreken f niet uitgevoerd aanmerkt, heeft opgeteld en daar een kostprijs aan heeft gehangen. (…)

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[eiser] vordert - samengevat - na wijziging eis, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. De overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] te ontbinden;
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 56.168,21 binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) over dat bedrag vanaf datum verzuim, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening;
Subsidiair
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 56.168,21 binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf datum verzuim, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening;
Primair en subsidiair
IV. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.419,95 binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis;
V. [gedaagde] te veroordelen tot overlegging van (een kopie van) het legplan van de vloerverwarming, de factuur van de zonnepanelen en toebehoren, de factuur van de warmtepomp, de factuur van [betrokkene 4] inzake de isolatie van het dak en de rekening van Hornbach Zwolle, alsmede overige relevante op de verbouwing betrekking hebbende stukken die zich nog onder [gedaagde] bevinden, binnen twee weken na dagtekening dan wel na betekening van het te wijzen vonnis, onder een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag of deel van een dag na verstrijken van deze termijn met een maximum van € 5.000,00 tot alle stukken zijn overgelegd;
VI. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de proceskosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover, te rekenen vanaf de 15e dag na het te wijzen vonnis.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
[gedaagde] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen om aan [gedaagde] een bedrag va € 7.235,22 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.5.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure inclusief nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het te wijzen vonnis tot de dag van algehele betaling.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
5.1.
Uitgangspunt is dat sprake is van een overeenkomst van aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 BW (de aannemingsovereenkomst). Het werk dat [gedaagde] tot stand zou brengen is vastgelegd in de offerte. Daarnaast zijn partijen tijdens de uitvoering van het werk mondeling meerwerk overeengekomen.
5.2.
[eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst, omdat het werk volgens haar niet deugdelijk is en niet is afgemaakt. Zij heeft gesteld dat de gevolgen van niet-nakoming vóór de opeisbaarheid van de vordering zijn ingetreden, omdat zij uit de e-mail van [gedaagde] van 1 juli 2020 mocht afleiden dat hij het werk niet zou afmaken en dus in de nakoming zou tekort schieten. Zij vordert primair ontbinding van de aannemingsovereenkomst voor zover [gedaagde] deze niet deugdelijk is nagekomen gecombineerd met aanvullende schadevergoeding.
5.3.
[gedaagde] erkent dat een aantal punten van het werk niet door hem zijn afgerond, maar dat dit slechts om de laatste punten ging en dat de werkzaamheden van de offerte grotendeels waren afgerond. Ontbinding is volgens hem niet gerechtvaardigd.
Ontbinding en verzuim
5.4.
Om te kunnen beoordelen of de tekortkoming ontbinding van de aannemingsovereenkomst rechtvaardigt, moet de vraag of [gedaagde] de werkzaamheden van de offerte en het overeengekomen meerwerk (deugdelijk) heeft uitgevoerd, worden beantwoord.
5.5.
Voor zover vast komt te staan dat [gedaagde] de werkzaamheden van de offerte of het meerwerk niet of niet deugdelijk heeft uitgevoerd, ligt de vordering tot ontbinding – van het niet of niet deugdelijk uitgevoerde deel – in beginsel voor toewijzing gereed. [eiser] is in dat geval bevoegd om te ontbinden, omdat [gedaagde] in verzuim is. In zijn e-mail van 1 juli 2020 verklaart [gedaagde] immers dat hij niet meer terug zal komen en dat [eiser] de overige werkzaamheden maar door een andere moet laten doen. [eiser] mocht uit deze mededeling van [gedaagde] afleiden dat hij in de nakoming van de verbintenis tot het deugdelijk afmaken van de werkzaamheden zou tekortschieten. Het verzuim van [gedaagde] ten aanzien van het niet (deugdelijk) uitgevoerde werk is daarmee per 1 juli 2020 ingetreden.
5.6.
Ontbinding heeft tot gevolg dat een verbintenis tot ongedaan making van reeds ontvangen prestaties ontstaat. Sluit de aard van de prestatie uit dat zij ongedaan wordt gemaakt (waar in dit geval sprake van is, omdat niet van [gedaagde] gevergd kan worden dat hij zijn werk ongedaan maakt), dan treedt daarvoor een vergoeding in de plaats ten belope van de waarde van het werk ten tijde van de ontvangst. Als de prestatie niet aan de verbintenis heeft beantwoord, wordt de vergoeding beperkt tot het bedrag van de waarde die de prestatie voor de ontvanger op dit tijdstip in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad. Daarom moet de waarde van het door [gedaagde] uitgevoerde werk per 1 juli 2020 in de gegeven omstandigheden vast worden gesteld. Complicerende factor daarbij is dat de offerte geen uitsplitsing van de aanneemsom over de diverse werkzaamheden bevat.
5.7.
[eiser] stelt dat een groot gedeelte van de werkzaamheden nog afgemaakt moet worden en dat het wel uitgevoerde deel gebrekkig is uitgevoerd, zodat de werkzaamheden (voor haar) geen waarde hebben. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de waarde moet worden vastgesteld op 95%, want het (door hem erkende) niet verrichte werk kan hij voor in totaal € 1.671,60 uitvoeren.
5.8.
Om de waarde van het werk te kunnen vaststellen, moet allereerst beoordeeld worden in hoeverre sprake is van niet of niet deugdelijk uitgevoerd werk. De stellingen van partijen en de door hen ingebrachte rapporten dienen daarbij als uitgangspunt.
Niet verricht werk
Uitbouw
5.9.
[eiser] stelt dat de drie-puntsluiting ontbreekt. Daarnaast trekt de deur krom wat niet het geval was geweest indien wel een drie-puntsluiting aanwezig zou zijn. Dan zouden immers ook de boven- en onderzijde van de deuren afgesloten zijn en zijn kieren niet mogelijk. Het werk is dus niet althans gebrekkig verricht, aldus [eiser] . [gedaagde] erkent dat hij geen drie-puntsluiting heeft geplaatst, maar heeft aangevoerd dat de fabrikant dit afraadde in verband met de maten van de deur. De drie-puntsluiting zou in de weg zitten met de kantschuiven voor het vastzetten van de vaste deur. Dit is in mondeling overleg met [eiser] akkoord bevonden. [gedaagde] heeft daarna als compensatie alle deuren in het hele huis ‘gelijk sluitend’ gemaakt. Dus in de voordeur, achterdeur en tuindeur van de berging, inclusief de nieuwe deuren van de uitbouw, waar al nieuwe sloten bij zaten, heeft hij vijf nieuwe gelijk sluitende cilinders geplaatst. Kosten bijna € 200,- exclusief arbeid, aldus [gedaagde] .
5.10.
Hoewel vast staat dat de drie-puntsluiting ontbreekt, heeft [gedaagde] voldoende gemotiveerd aangevoerd dat partijen in afwijking van de offerte zijn overeengekomen om de drie-puntsluiting niet te plaatsen. Er is daarom geen sprake van niet uitgevoerd werk. Voor zover [eiser] heeft gesteld dat de deur hierdoor krom trekt, komt dat hierna onder het kopje ‘ondeugdelijke verricht werk’ aan de orde.
Tochtprofiel(en)
5.11.
[eiser] stelt dat er geen tochtprofielen aanwezig zijn in de te openen delen, te weten de ramen en deuren. [gedaagde] sluit niet uit dat er ergens een tochtprofiel mist, maar hij betwist dat er geen tochtprofielen aan ramen en deuren bevestigd waren. Dit kost volgens hem € 25,00 per tochtstrip.
5.12.
Gelet op de erkenning door [gedaagde] , staat vast dat waar plaatselijk nog (een) tochtprofiel(en) ontbreekt/ontbreken, dit nog uitgevoerd moet worden.
Dakwerken
5.13.
[eiser] stelt dat de oude dakbedekking niet is verwijderd en afgevoerd, de benodigde uitlopen/afvoeren niet zijn geleverd en geplaatst en de zwanenhals ten behoeve van de kabels voor de zonnepanelen niet is geleverd en niet geplaatst. [gedaagde] erkent dat het plaatsen van een uitloop op het dak en de zwanenhals onder de offerte valt, maar niet is uitgevoerd. Het materiaal lag wel klaar om aangesloten te worden. De dak doorvoer inclusief aansluiten op de hemelwaterafvoer kost € 250,00, aldus [gedaagde] .
5.14.
Gelet op de erkenning door [gedaagde] staat vast dat de benodigde uitloop/afvoer op het dak en de zwanenhals niet zijn geplaatst, terwijl dit wel in de offerte is overeengekomen. Het had, gelet op de hiervoor bedoelde erkenning, op de weg van [gedaagde] gelegen om aan te tonen dat het materiaal voor de uitloop/afvoer en de zwanenhals wel zijn geleverd. Omdat hij dat heeft nagelaten, moet er van worden uitgegaan dat dit niet is gebeurd.
5.15.
Aangezien de offerte bij ‘dakwerken’ vermeldt:
-
Verwijderen en afvoeren oude dakbedekking
en [gedaagde] dit niet heeft betwist, staat vast dat de oude dakbedekking niet is verwijderd en afgevoerd.
Verwarmingsinstallatie
5.16.
[eiser] stelt dat het warmtepompsysteem niet is geleverd, niet is aangesloten en niet werkend is opgeleverd. Op basis van een tweedehands pomp vordert [eiser] – na eisvermindering – een bedrag van € 5.465,96 aan herstelkosten.
[gedaagde] erkent dat het warmtepompsysteem niet is aangesloten en werkend opgeleverd, omdat de warmtepomp niet is geleverd. Echter, naar [gedaagde] begreep, wilde [eiser] deze warmtepomp – die hij binnen het beschikbare budget voor € 1.500,00 had gevonden – niet meer laten installeren. [gedaagde] erkent dat [eiser] recht heeft op teruggaaf van € 1.500,00, omdat de aanschaf van de pomp in de aanneemsom is inbegrepen.
5.17.
Gelet op de erkenning door [gedaagde] staat vast dat hij aan [eiser] een bedrag van € 1.500,00 moet terug betalen in verband met de levering van de warmtepomp.
5.18.
Voor wat betreft het plaatsen, aansluiten en inregelen van de warmtepomp, erkent [eiser] weliswaar dat zij op enig moment haar zorgen heeft uitgesproken over de vraag of het wel goed zou komen met de aanleg van de warmtepomp, maar zij betwist dat zij zou hebben aangegeven dat zij de warmtepomp niet langer wilde hebben. Dit wordt ondersteund door de e-mail van de zoon van [eiser] van 2 juli 2020 waarin [gedaagde] wordt aangesproken om de warmtepomp werkend op te leveren of [eiser] financieel te compenseren. Ook uit het feit dat [eiser] – nadat [gedaagde] de warmtepomp op 1 juli 2020 in zijn bus mee terug had genomen – [betrokkene 2] heeft gevraagd om de warmtepomp op te halen, volgt dat zij die wel wilde hebben. Dat [betrokkene 2] vervolgens niet het juiste gereedschap had om deze mee te nemen doet daar niet aan af. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om [eiser] te vragen wanneer ze de warmtepomp dan wel zou (laten) ophalen, maar in plaats daarvan is hij in een discussie met [betrokkene 2] beland en heeft hij de warmtepomp aan een derde verkocht. Gelet op het vorenstaande faalt het verweer van [gedaagde] en staat vast dat het warmtepompsysteem niet is geleverd, niet is aangesloten en niet werkend is opgeleverd.
Zonnepanelen installatie
5.19.
[eiser] stelt dat de zonnepanelen installatie niet is aangesloten en werkend opgeleverd, niet conform voorschriften (NEN1010) werkend is aangesloten op een omvormer en niet conform NEN1010 is gemonteerd. Daarnaast stelt [eiser] dat geen ballast is aangebracht. [gedaagde] erkent dat geen ballast is aangebracht en dat de zonnepanelen niet zijn aangesloten en werkend opgeleverd. Echter, als hij de zonnepanelen wel zou hebben aangesloten dan zou hij dat conform NEN1010 hebben gedaan en had dit € 100,00 gekost, omdat slechts twee kabels aangesloten moeten worden. Het aanbrengen van de ballast zou hij voor € 226,60 hebben uitgevoerd.
5.20.
Gelet op de erkenning door [gedaagde] , staat vast dat geen ballast is aangebracht en dat de zonnepanelen installatie niet is aangesloten (op een omvormer) en werkend opgeleverd, met als gevolg dat deze (ook) niet conform NEN1010 zijn gemonteerd.
Sanitair
5.21.
[eiser] stelt met betrekking tot het sanitair dat:
  • de badkamer en toilet niet geheel zijn gestript en dat niet is na te gaan welk deel wel en welk deel niet gestript is;
  • de wastafel in het toilet niet is geplaatst en afgemonteerd en dat de kraan en afvoer ontbreken;
  • de handdoekradiator niet is gemonteerd en de betreffende wandcontactdoos voor het goed functioneren daarvan, niet is afgemonteerd;
  • de mechanische ventilatie niet is geleverd en geplaatst en (dus) niet werkend is opgeleverd;
  • het garnituur niet is afgemonteerd;
  • de elektra in de badkamer niet is afgemonteerd (boven bad meubel) waardoor dit deel van de elektra-installatie niet aan NEN1010 voldoet;
  • er geen stankafsluiter is geplaatst onder de douchebak, waardoor stankoverlast ontstaat.
5.22.
[gedaagde] erkent dat de punten die [eiser] noemt kloppen en nog niet zijn afgemonteerd. Hij zou dit voor € 770,00 hebben uitgevoerd. Gelet op zijn erkenning staat vast dat de door [eiser] gestelde punten van het sanitair, behoudens het strippen van badkamer en toilet, niet zijn geleverd/afgemonteerd.
5.23.
Voor wat betreft het geheel strippen van badkamer en toilet hebben partijen – gelet op het budget van [eiser] – in afwijking van de offerte besloten om een deel van de badkamertegels te laten zitten, aldus [gedaagde] . Aangezien [eiser] heeft gesteld dat zij – afgaand op de expertise van [gedaagde] – akkoord is gegaan met het plan om een aantal oude tegels te laten zitten omdat dit goedkoper was, staat vast dat partijen nader zijn overeengekomen dat niet de gehele badkamer en toilet gestript zouden worden. Er is dan ook geen sprake van niet uitgevoerd werk. Voor zover [eiser] heeft gesteld dat het tegelwerk door het advies van [gedaagde] ondeugdelijk is, komt dat hierna onder het kopje ‘ondeugdelijke verricht werk’ aan de orde.
Vloerafwerking
5.24.
[eiser] stelt dat geen afwerklaag is aangebracht in de vorm van een epoxy-gietvloer, coating of ander gelijkwaardig materiaal. [gedaagde] erkent dat geen afwerklaag in de vorm van een epoxy gietvloer is aangebracht. Mortel en voorstrijk waren echter volgens hem wel al aanwezig en gereed om te storten. Hij zou de vloerafwerking voor € 2.000,00 inclusief materiaal hebben gedaan. Omdat het materiaal al aanwezig was, ging het alleen nog om het gieten ervan dat hij voor € 300,00 zou hebben uitgevoerd.
5.25.
Gelet op de erkenning door [gedaagde] staat vast dat geen afwerklaag is aangebracht in de vorm van een epoxy-gietvloer. Voor zover [gedaagde] nog heeft aangevoerd dat mortel en voorstrijk aanwezig was, heeft [eiser] verklaard dat de mortel is gebruikt voor het egaliseren. Aangezien de vordering niet op het egaliseren, maar uitsluitend op de afwerklaag ziet, is de aanwezigheid van mortel niet (meer) van belang.
Elektra
5.26.
[eiser] stelt dat de elektra, de nieuwe meterkast en gemonteerde wandcontactdozen niet aan NEN1010 voldoen. [gedaagde] erkent dat elektra, groepenkast en diverse stopcontacten niet zijn afgemonteerd, maar voert aan dat dit niet afgerond meerwerk betreft dat niet op hem kan worden verhaald.
5.27.
Gelet op het feit dat het verweer van [gedaagde] samenhangt met zijn vordering van meerwerk in reconventie, wordt verwezen naar hetgeen hierna in 5.## t/m 5.## is overwogen. Daaruit volgt dat [gedaagde] de bedrading in de meterkast niet heeft afgewerkt en niet is komen vast te staan dat het verplaatsen van stopcontacten meerwerk was. Aangezien [gedaagde] het afmonteren van wandcontactdozen in reconventie niet als meerwerk heeft opgevoerd, slaagt zijn verweer op dat punt (ook) niet. Vast staat daarom dat elektra, groepenkast en diverse stopcontacten niet zijn afgemonteerd, waarbij het verweer dat dit – zo begrijpt de rechtbank – niet betaald meerwerk is, niet slaagt.
Afwerking onderzijde luifel
5.28.
[eiser] stelt dat aan de onderzijde van de luifel geen vervangende afwerking is aangebracht waar de eerdere beplating is verwijderd. Hoewel hierover niets in de offerte is opgenomen, mocht zij verwachten dat [gedaagde] de verwijderde beplating of vergelijkbare beplating terug zou plaatsen. In ieder geval is niet afgesproken dat [gedaagde] dit onafgewerkt achter zou laten, aldus [eiser] . Volgens [gedaagde] behoort de afwerking van de onderzijde van de luifel, die twee keer zo groot zou worden, niet tot de overeengekomen werkzaamheden. Tijdens de voortgang van het werk zijn wel diverse opties besproken, zoals schilderen of afwerken met planken, maar daarvoor heeft hij niets geoffreerd, aldus [gedaagde] .
5.29.
Aangezien vast staat dat de afwerking van de onderzijde van de luifel niet in de offerte is opgenomen, moet de vraag worden beantwoord of [eiser] mocht verwachten dat [gedaagde] de onderzijde van de luifel niet onafgewerkt achter zou laten. Aangezien het verwijderen van de eerdere beplating geen onderdeel van de offerte is en [gedaagde] niet heeft toegelicht waarom hij die heeft verwijderd, is de rechtbank van oordeel dat [eiser] mocht verwachten dat [gedaagde] de onderzijde van de luifel niet onafgewerkt achter zou laten. Dit dient daarom als niet verricht werk te worden beschouwd.
Tussenconclusie niet verricht werk
5.30.
Gelet op het vorenstaande staat vast dat de volgende werkzaamheden
nietzijn verricht:
het aanbrengen van (een) tochtprofiel(en);
het plaatsen van de uitloop/afvoer op het dak en de zwanenhals;
het verwijderen en afvoeren oude dakbedekking;
het leveren, aansluiten en werkend opleveren van een (tweede hands) warmtepompsysteem;
het aanbrengen van ballast bij de zonnepanelen;
het aansluiten en werkend opleveren van de zonnepanelen installatie (op een omvormer);
het uitvoeren van de volgende werkzaamheden van het sanitair:
i. het plaatsen van de wastafel in het toilet en afmonteren met kraan en afvoer;
ii. het (af)monteren van de handdoekradiator en de betreffende wandcontactdoos voor het goed functioneren daarvan;
iii. het leveren, plaatsen en werkend opleveren van de mechanische ventilatie;
iv. het afmonteren van het garnituur;
v. het afmonteren van de elektra in de badkamer boven het bad meubel;
vi. het plaatsen van een stankafsluiter onder de douchebak.
het aanbrengen van een afwerklaag in de vorm van een epoxy-gietvloer;
het afmonteren van elektra, groepenkast en diverse stopcontacten;
het afwerken van de onderzijde van de luifel.
Ondeugdelijk verricht werk
5.31.
Ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde] geen deugdelijk werk heeft verricht heeft [eiser] het rapport Benedictus overgelegd. [eiser] heeft van zijn kant het rapport 1NE Expertise ingebracht en verweer gevoerd tegen de stellingen van [eiser] .
Uitbouw / betonvloer en vorstand
5.32.
[eiser] stelt dat diverse gebreken aan de betonvloer en de vorstand zijn geconstateerd. [gedaagde] heeft nagelaten een constructieve berekening te maken van de te storten betonvloer, de vorstand en de dakconstructie. Daardoor is onduidelijk of de constructie duurzaam kan worden gebruikt. Ook voldoet de betonvloer niet aan NEN 6722 en NEN 5950, omdat de aanhechting met de bestaande bouw onbekend is voor wat betreft de diameters en hart-op-hart afstand van de verankering. Verder is er te weinig ondersteuning van het wapeningsnet tegen doorbuigen voor- en tijdens het storten van de vloer. Daarnaast betreft de afstandhouder een gebakken steen of betonnen klinker, welk materiaal niet is toegestaan in gestorte betonconstructies. In verband met de poreusheid van deze materialen is er een grotere kans op aantasting van het wapeningsstaal (betonrot). Ten slotte valt niet vast te stellen dat [gedaagde] maatregelen had genomen tegen het lekken van water uit de betonspecie, aldus [eiser] die zich daarbij beroept op het rapport van Benedictus.
5.33.
[gedaagde] betwist dat Benedictus gebreken aan de betonvloer en vorstand heeft kunnen constateren, omdat deze in de grond is gestort en is afgewerkt met een zandcementvloer. Hij betwist dat de constructie niet duurzaam zou zijn gemaakt en betwist ook dat hij bij het storten gebruik heeft gemaakt van gebakken steen of betonnen klinkers. Er zijn volgens hem rondom voldoende en gepaste afstandhouders geplaatst voor de stort van de vloer. Daarnaast is er geen gevaar voor het weglekken van water. De gehele vloer en vorstandbekisting is gemaakt van EPS en PIR platen. Deze materialen zijn gemaakt/geschikt om beton op te storten en laten geen water door, aldus [gedaagde] .
5.34.
De rechtbank overweegt dat, hoewel [eiser] pas laat in het proces, namelijk op de zitting, foto’s van een grote scheur in de vloer heeft ingebracht, zij voldoende heeft gesteld om tot bewijs te worden toegelaten en te bewijzen dat het ontbreken van een constructieve berekening en de overige door haar gestelde – en door [gedaagde] betwiste – gebreken aan de betonvloer en de vorstand gebreken zijn.
Uitbouw / hardhouten pui en dakconstructie
5.35.
[eiser] stelt dat de hardhouten pui gebrekkig is, omdat in strijd met de offerte de pui geen ‘KOMO-keur’ bevat. Bovendien is er een rechtstreekse verbinding met de buitenlucht bij de aansluitingen van de delen van de puien, zijn de deuren niet correct afgehangen waardoor deze niet goed sluiten, is sprake van ernstige beschadigingen en zijn de hang- en sluitnaden en de scharnierposities niet conform KVT en BRL 0803. Ook trekt de deur krom doordat geen drie-puntsluiting is toegepast. Ten slotte is ook het dak van de uitbouw ondeugdelijk, omdat [gedaagde] heeft nagelaten een aanvullende dragende constructie te plaatsen om het dak van de uitbouw te dragen.
5.36.
[gedaagde] betwist dat is overeengekomen dat de pui met KOMO keurmerk geleverd zou worden. Het keurmerk werd toegepast voor de deuren. [gedaagde] erkent dat één deur niet in lijn hangt met de andere deuren – het gaat om circa 2 mm - , maar dat is een fout van de timmerfabriek die de pui in onderdelen heeft geleverd. [eiser] gaf na overleg aan dit niet zo’n probleem te vinden. [gedaagde] erkent ook dat één beschadigde glaslat gerepareerd of vervangen moet worden, maar de overige beschadigingen kunnen hem niet worden toegerekend, omdat het gaat om kitvlekken en verweerde grondverf. De beschadigingen kunnen, gelet op de lange termijn tussen bouw en keuring, ook andere oorzaken hebben. De kozijnen dienden binnen vijf weken te worden afgeschilderd en de foto’s van de beschadigingen zijn van zes maanden later. De scharnierposities zijn bepaald in de timmerfabriek en juist afgesteld, aldus [gedaagde] .
5.37.
Voor wat betreft het gestelde ontbreken van het KOMO keurmerk staat vast dat is overeengekomen dat alle deuren van de hardhouten pui met KOMO keurmerk geleverd zouden worden. In de offerte staat namelijk:
Uitbouw
(…)
Buitenzijde wordt uitgevoerd in hardhouten pui op maat gemaakt met 2x dubbele deuren en uitslaande ramen. Alle deuren hebben het KOMO keurmerk (…)
Aangezien [eiser] met het rapport Benedictus heeft onderbouwd dat de deuren van de pui geen KOMO keurmerk hebben en [gedaagde] – zo begrijpt de rechtbank zijn verweer – dit heeft betwist, maar geen stukken ter onderbouwing van die betwisting heeft overgelegd, moet er van uit worden gegaan dat de deuren van de pui geen KOMO keurmerk hebben.
5.38.
De overige gestelde gebreken aan de pui, zijn eveneens komen vast te staan. [gedaagde] heeft deze onvoldoende gemotiveerd betwist. Gelet op de erkenning door [gedaagde] staat daarnaast vast dat één beschadigde glaslat gerepareerd of vervangen moet worden. Dit is (ook) een gebrek.
5.39.
Met betrekking tot de stelling dat [gedaagde] heeft nagelaten een aanvullende dragende constructie te plaatsen om het dak van de uitbouw te dragen, overweegt de rechtbank dat hierover in het rapport Benedictus het volgende staat:
Uit de aangeleverde foto’s tijdens de bouw blijkt dat de dakbalken dragen op de nieuw geplaatste houten pui en op de nog aanwezig constructie van de bestaande woning. Het is niet te controleren of er een aanvullende dragende constructie is aangebracht nadat de bestaande pui/kozijnen van de woning zijn verwijdert. Daarnaast is het niet wenselijk dat de dakconstructie (met deels aanwezige zonnepanelen) haar krachten afdraagt op een houten pui met daarin draaiende delen aanwezig. Deze houten puien zijn hier niet op berekend en horen geen dragende functie te hebben.
Gelet op het citaat, waarin Benedictus verklaart dat het niet is te controleren óf er een aanvullende dragende constructie is aangebracht, kan niet worden uitgesloten dat die er wel is. Een gebrek staat hiermee nog niet vast. Echter, niet kan worden uitgesloten dat die aanvullende constructie ontbreekt en de dakconstructie haar krachten afdraagt op de pui, die hier niet op is berekend. [eiser] zal daarom ook op dit punt tot bewijs van haar stelling worden toegelaten.
Fundering van de luifel
5.40.
[eiser] stelt dat de draagconstructie van de luifel constructief ondeugdelijk is uitgevoerd, omdat de paalhouder met betonnen voet geen constructieve waarde heeft en niet geschikt is om een luifel van deze omvang te dragen. [gedaagde] heeft de stellingen van [eiser] in zijn algemeenheid betwist en tegen deze stelling verweer gevoerd met het inbrengen van het rapport 1NE Expertise. Volgens zijn deskundige heeft de paal namelijk wel een constructieve waarde en kan worden vastgesteld tot welke belasting die waarde gaat.
5.41.
Omdat [eiser] stelt dat er een gebrek is, ligt het op haar weg om bij gemotiveerde betwisting, haar stelling nader te onderbouwen. Omdat zij dat niet heeft gedaan, is niet komen vast te staan dat sprake is van een gebrek. Ook heeft zij onvoldoende gesteld om tot bewijs te worden toegelaten.
Dakwerken
5.42.
[eiser] stelt dat sprake is van blaasvorming onder de EPDM dakbedekking wat wordt veroorzaakt doordat er vocht tussen de verschillende lagen EPDM aanwezig is. Daarnaast is onvoldoende afschot aanwezig om het water adequaat te kunnen afvoeren, waardoor er plassen water op het dak achterblijven. Verder zal de levensduur van de EPDM dakbedekking ernstig worden verminderd, doordat sprake is van plooivorming, de lijm- en PUR-resten niet zijn verwijderd, de daktrim en de knelstrip ter plaatse van de aansluiting tussen dakbedekking en het metselwerk niet correct zijn aangebracht en de bekleding van de dakrand niet ventilerend blijkt. Bovendien blijkt de ventilatie en rookgasafvoer niet voorzien van de juiste waterdichting, doordat de hiervoor benodigde dakplaat ontbreekt.
5.43.
[gedaagde] erkent dat het niet het mooiste dak is geworden, maar dat het wel waterdicht is. De EPDM is in één laag op een isolatieplaat geplakt met aan twee zijden een aluminium laag. Deze platen zijn van zichzelf al water- en luchtdicht. Een luchtbel onder de EPDM heeft – in tegenstelling tot de oude bitumen dakbedekking – geen enkele invloed op de werking en waterdichtheid van de dakbedekking zolang deze goed vastgelijmd zit. [gedaagde] zou geen veranderingen aanbrengen in het afschot van het dak, dat was niet noodzakelijk. Dat hier en daar wat plassen op het dak staan of lijmresten zijn achtergebleven, heeft geen invloed op de werking of de levensduur van EPDM. De daktrim is perfect gemonteerd en gekoppeld met de bijbehorende koppelstrip en over de hele lengte van de onderzijde gekit. Ten slotte is een plakplaat niet nodig door de toegepaste manier van volvlak verlijmen.
Blaasvorming onder / vocht tussen de EPDM lagen
5.44.
De rechtbank overweegt dat vast staat dat de oude dakbedekking niet is verwijderd. In het rapport Benedictus staat over vochtophoping het volgende:
In de bouwkundige rapportage van Broers Advies, dd. 20-11-2019 wordt gesproken over blaasvorming in de bestaande dakbedekking. Dit betekend dat er onder de dakbedekking vochtophoping plaatsvind. Het is niet bekend of de oorzaak van deze vochtophoping weggenomen is.
Het in het citaat bedoelde rapport van Broers Advies dateert van voor aanvang van de werkzaamheden. Uit het citaat volgt dat bij de oude dakbedekking sprake was van blaasvorming. Volgens de deskundige van [eiser] betekent dit dat onder ‘de dakbedekking’ vochtophoping plaatsvindt. Mede gelet op het verweer van [gedaagde] dat de nieuwe EPDM dakbedekking in één laag op een isolatieplaat is geplakt, die op haar beurt weer op de oude bitumen dakbedekking is aangebracht, heeft [eiser] haar stelling dat sprake is van blaasvorming onder de EPDM dakbedekking die wordt veroorzaakt doordat er vocht tussen de verschillende lagen EPDM aanwezig is, onvoldoende onderbouwd. Niet is immers gebleken dat er vocht in de nieuwe EPDM dakbedekking aanwezig is, terwijl zij ook niet heeft weersproken dat de oude dakbedekking uit bitumen bestaat. Daarom is niet vast komen te staan dat op dit punt sprake is van een gebrek.
Dakafschot
5.45.
Hoewel voorstelbaar is dat het onwenselijk is als er na een regenbui plasvorming is op meer dan 5% van het dakvlak – in dit geval zelfs 50% - blijkt uit het rapport Benedictus niet op grond waarvan 15 mm afschot per meter de norm is voor goed en deugdelijk werk. Wanneer partijen niets hebben afgesproken over aanpassing van het afschot van het dak en ook geen regels of norm van toepassing hebben verklaard, kan achteraf ook geen beoordeling van het dakafschot plaatsvinden. Het verweer van [gedaagde] dat niet was afgesproken dat [gedaagde] veranderingen zou aanbrengen in het afschot van het dak, slaagt daarom. Niet is komen vast te staan dat door onvoldoende afschot sprake is van een gebrek.
Lijmresten / plooivorming
5.46.
Omdat [gedaagde] heeft betwist dat achtergebleven lijmresten de levensduur van de dakbedekking verkorten en [eiser] dit niet nader heeft onderbouwd (uit het rapport Benedictus volgt alleen dat er lijmresten/PUR-resten zijn aangetroffen), is een gebrek niet vast komen te staan. Omdat [gedaagde] de plooivorming niet heeft betwist, is op dat punt wel sprake van een gebrek.
Daktrim / bekleding dakrand /ontbreken plakplaat / vervanging lood
5.47.
Gelet op de enkele betwisting door [gedaagde] dat hij de daktrim wel goed heeft gemonteerd en gekoppeld met de bijbehorende koppelstrip en deze over de gehele lengte van de onderzijde heeft gekit, heeft [gedaagde] de stelling van [eiser] onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat vast staat dat de daktrim en de knelstrip ter plaatse van de aansluiting tussen dakbedekking en het metselwerk niet correct zijn aangebracht.
5.48.
Omdat [gedaagde] niet heeft betwist dat de bekleding van de dakrand niet ventilerend blijkt, is op dat punt sprake van een gebrek.
5.49.
Voor wat betreft het ontbreken van een plakplaat bij de ventilatie- en rookgasafvoer heeft [eiser] voldoende gesteld om tot bewijs te worden toegelaten dat een plakplaat – ook bij de toegepaste manier van volvlak verlijmen - noodzakelijk is, en het ontbreken daarvan dus een gebrek is.
5.50.
Ter comparitie heeft [eiser] nog een offerte voor de vervanging van het lood op het platte dak overgelegd. [eiser] heeft deze offerte niet, althans onvoldoende toegelicht. [gedaagde] heeft in reactie op deze offerte aangevoerd dat hij zelf niets heeft geoffreerd ten aanzien van het vervangen van lood, waaruit de rechtbank begrijpt dat dit niet behoorde tot de door hem te verrichten werkzaamheden. Hij voert verder aan dat de post niet volgt uit het rapport van Benedictus en [eiser] ook niet heeft aangevoerd waarom het lood vervangen zou moeten worden en waarom dit voor rekening van [gedaagde] zou moeten komen. Gelet hierop gaat de rechtbank aan deze offerte voorbij. Indien en voor zover al sprake zou zijn van vervanging van lood op het platte dak, komt dit niet voor rekening van [gedaagde] .
Zonnepanelen
5.51.
[eiser] stel dat er geen bescherming van de dakbedekking tegen het indrukken van de poten van de platdakconstructie (van de zonnepanelen) is aangebracht en dat de zonnepanelen te dicht bij de rand zijn geplaatst. Hierdoor wordt de kans op ‘opwaaiing’ bij harde wind onnodig vergroot. [eiser] betwist dat tussen de zonnepanelen en de dakbedekking geen bescherming is aangebracht en dat de zonnepanelen te dicht bij de rand zijn geplaatst. De situering van de zonnepanelen is, in combinatie met de zeer geringe hoogte van het dak - bij een hoger dak wordt vaak een grotere marge ten opzichte van de rand aangehouden - en de riante hoogte van de dakrand, correct.
5.52.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] dat de zonnepanelen te dicht op de dakrand staan, had het op de weg van [eiser] gelegen dit nader te onderbouwen. In het rapport Benedictus wordt slechts geconcludeerd dat de plaatsing niet conform de voorschriften is. Niet is gebleken aan welke voorschriften niet is voldaan. Daarom is niet vast komen te staan dat op dit punt sprake is van een gebrek.
5.53.
Omdat [gedaagde] slechts betwist dat geen bescherming is aangebracht tussen de zonnepanelen en de dakbedekking, terwijl uit het rapport Benedictus volgt dat er geen druk verdelende laag is aangebracht, heeft [eiser] voldoende gesteld om tot bewijs hiervan te worden toegelaten.
Sanitair
5.54.
Onder verwijzing naar de overweging hiervoor onder 5.23 dat het niet geheel strippen van badkamer en toilet in beginsel geen ondeugdelijke werk is, moet de stelling dat het tegelwerk zelf ondeugdelijk is, nog beoordeeld worden. [eiser] stelt dat het advies om de oude tegels niet geheel te verwijderen onjuist was, omdat dit heeft geleid tot ongelijke aansluitingen bij de deurkozijnen en een brede rand aan de bovenzijde van het tegelwerk in de badkamer van circa drie centimeter. De tegels zijn dus – vanuit esthetisch oogpunt ondeugdelijk geplaatst, aldus [eiser] . Bovendien heeft [gedaagde] gebroken en beschadigde tegels geplaatst en is het tegelwerk niet vlak. Daarnaast voldoet ook het voeg- en kitwerk niet aan de vereisten van goed en deugdelijk werk. Het voegwerk is onregelmatig van maatvoering, de voegen zijn niet volledig gevuld, het kitwerk laat los en is opvallend breed en niet strak en ononderbroken afgewerkt. Ten slotte is de koof van het toilet niet recht en strak.
5.55.
[gedaagde] betwist dat het feit dat het tegelwerk niet doorloopt tot aan het plafond, ondeugdelijk werk is. Dit is meer een esthetisch punt en gevolg van de keuze die in overleg met [eiser] is gemaakt. Voor zover [eiser] niet tevreden was met het tegelwerk, had zij dit eerder moeten zeggen en had [gedaagde] samen met haar een andere oplossing kunnen bedenken. Zij kan nu niet achteraf kosten vorderen voor het volledig strippen en opnieuw betegelen van wanden én vloeren. [gedaagde] betwist ook dat het voeg- en tegelwerk niet vlak is uitgevoerd. [gedaagde] erkent dat het kitwerk van het toilet loslaat. Het kitwerk van badkamer en toilet dienden nog te worden afgewerkt.
Tegelwerk loopt niet door tot plafond / ongelijke aansluitingen bij de deurkozijnen
5.56.
De rechtbank begrijpt het verweer van [gedaagde] zo dat [eiser] haar klachtplicht heeft geschonden door niet al tijdens de uitvoering aan te geven dat zij niet tevreden was met het tegelwerk. [eiser] stelt echter tijdig te hebben geklaagd, namelijk vanaf 3 februari 2021 toen het rapport Benedictus met hem is gedeeld.
De rechtbank overweegt dat, afgezien van de vraag of [eiser] tijdig heeft geklaagd, het vooral gaat om de vraag welke prestatie [eiser] mocht verwachten nadat [gedaagde] haar had geadviseerd om de oude tegels te behouden en daar over heen te tegelen. Voor wat betreft de ongelijke aansluitingen bij de deurkozijnen, had [eiser] - gezien de dikte van de al aanwezige oude tegels -, naar het oordeel van de rechtbank, niet mogen verwachten dat het nieuwe tegelwerk goed op de deurkozijnen zou aansluiten. Dit kan daarom niet worden beschouwd als ondeugdelijk werk en is geen gebrek.
5.57.
Dat de wandtegels in de badkamer niet tot het plafond zijn aangebracht, is volgens [gedaagde] het gevolg van de budgetkeuze die samen met [eiser] is gemaakt. Ook hier is de vraag relevant welke prestatie [eiser] mocht verwachten. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval [eiser] mocht verwachten dat het nieuwe tegelwerk tot aan het plafond door zou lopen. Niet is immers gebleken dat tot het plafond door tegelen (budget)technisch niet mogelijk was. [gedaagde] heeft de stelling van [eiser] op dit punt onvoldoende betwist, zodat de niet betegelde rand aan de bovenzijde van het tegelwerk in de badkamer als ondeugdelijk moet worden beschouwd. Aangezien [eiser] het gebrek pas heeft kunnen constateren na voltooiing van het tegelwerk – het betreft immers de bovenkant van de wandtegels – faalt het verweer van [gedaagde] dat zij al tijdens de uitvoering van het tegelwerk had moeten klagen.
Kitwerk / vlak uitvoeren tegel- en voegwerk
5.58.
Omdat [gedaagde] niet heeft betwist dat het kitwerk van het toilet loslaat, staat vast dat sprake is van ondeugdelijk werk en is dit een gebrek. Hoewel [gedaagde] erkent dat het kitwerk nog niet af was, heeft hij geen verweer gevoerd tegen de stelling dat het kitwerk opvallend breed is en niet strak en ononderbroken afgewerkt. Hij heeft de stelling daarom onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat ook dit als gebrek is komen vast te staan.
[gedaagde] heeft evenmin betwist dat hij gebroken en beschadigde tegels heeft geplaats, zodat dit ook een gebrek is. Gelet op de enkele betwisting door [gedaagde] dat het tegel- en voegwerk werk niet vlak is uitgevoerd, terwijl [eiser] met het rapport Benedictus foto’s heeft overgelegd waar het tegendeel uit lijkt te volgen, heeft [gedaagde] dit onvoldoende betwist en heeft [eiser] voldoende gesteld om tot bewijs hiervan te worden toegelaten.
Koof van toilet
5.59.
Omdat [gedaagde] niet heeft betwist dat de koof van het toilet niet recht en strak is uitgevoerd, staat vast dat sprake is van ondeugdelijk werk en is dit een gebrek.
Tussenconclusie niet deugdelijk verricht werk
5.60.
Gelet op het vorenstaande zal [eiser] toegelaten worden te bewijzen dat de navolgende werkzaamheden ondeugdelijk zijn verricht en dus gebreken zijn:
het ontbreken van een constructieve berekening van de te storten betonvloer, de vorstand en de dakconstructie;
de hiervoor onder 5.32 gestelde gebreken aan de betonvloer en de vorstand;
het nalaten een aanvullende dragende constructie te plaatsen om het dak van de uitbouw te dragen;
het ontbreken van een plakplaat, ook bij de toegepaste manier van ‘volvlak verlijmen’;
het niet aanbrengen van bescherming van de dakbedekking tegen het indrukken van de poten van de platdakconstructie (van de zonnepanelen);
het niet tot het plafond aanbrengen van wandtegels in de badkamer;
het tegelwerk is niet vlak;
et voegwerk is onregelmatig van maatvoering en de voegen zijn niet volledig gevuld.
5.61.
Verder staan de volgende gebreken vast:
het ontbreken van het KOMO keurmerk bij de deuren van de hardhouten pui en de overige hiervoor onder 5.35 gestelde gebreken aan de hardhouten pui;
het repareren of vervangen van één beschadigde glaslat;
het niet correct aanbrengen van de daktrim en de knelstrip ter plaatse van de aansluiting tussen dakbedekking en het metselwerk;
plooivorming in de dakbedekking;
de bekleding van de dakrand blijkt niet ventilerend;
het kitwerk van het toilet laat los;
het kitwerk is opvallend breed en niet strak en ononderbroken afgewerkt;
et plaatsen van gebroken en beschadigde tegels;
de koof van het toilet is niet recht en strak uitgevoerd.
Gebreken
5.62.
Omdat [eiser] zich op gebreken beroept, is het aan haar om te stellen en zonodig te bewijzen dat daarvan sprake is. Gelet het verweer van [gedaagde] en hetgeen hiervoor is overwogen, is van een aantal werkzaamheden vast komen te staan dat die niet of niet deugdelijk zijn verricht (zie hiervoor onder 5.30 en 5.61) en heeft [eiser] met het rapport Benedictus een begin van bewijs geleverd dat een aantal werkzaamheden ondeugdelijk is uitgevoerd (zie hiervoor onder 5.60). Omdat ten aanzien van de in 5.60 genoemde werkzaamheden nog nadere bewijslevering nodig is, kan de rechtbank thans niet vaststellen of deze als gebreken kunnen worden aangemerkt.
5.63.
De rechtbank kan evenmin de waarde van het werk per 1 juli 2020 vaststellen, omdat de offerte slechts een totale aanneemsom vermeldt. Bovendien heeft [gedaagde] wel bedragen genoemd waarvoor hij de niet uitgevoerde werkzaamheden zou kunnen doen, maar verwijst [eiser] voor haar vordering naar de kostenraming die uitgaat van herstelkosten die veel hoger zijn. [gedaagde] heeft de kostenraming betwist, omdat het uurtarief te hoog is en de materiaalkeuze en werkwijze niet overeenkomt met waar [eiser] voor heeft gekozen omdat zij een beperkt budget had.
Zoals hiervoor onder 5.6 overwogen, moet bij ontbinding niet van herstelkosten worden uitgegaan, maar van de waarde die het werk per 1 juli 2020 – rekening houdend met de niet of niet deugdelijke uitgevoerde werkzaamheden – binnen de totale aanneemsom in de gegeven omstandigheden werkelijk voor [eiser] heeft gehad.
5.64.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank voornemens een deskundige te benoemen. Tijdens de mondelinge behandeling is deze (mogelijke) benoeming al aan de orde geweest en hebben partijen te kennen gegeven dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige (een bouwkundige). De te benoemen deskundige zal onderzoek moeten doen en schriftelijk moeten berichten over de navolgende vragen:
Zijn de hiervoor onder 5.60 genoemde werkzaamheden ondeugdelijk verricht en zo ja welke en waar ziet het gebrek op?
Wat is de waarde van het werk (de door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden) per 1 juli 2020 gelet op de prestatie die [eiser] per 1 juli 2020 mocht verwachten voor een aanneemsom van € 47.000,00, € 5.645,30 aan betaald meerwerk en € 623,17 aan nog niet betaald meerwerk?
Moeten bepaalde ondeugdelijke werkzaamheden ongedaan gemaakt worden voordat over kan worden gegaan tot herstel en zo ja wat zijn de kosten van het ongedaan maken?
Geeft uw onderzoek aanleiding voor verdere opmerkingen en zo ja, welke?
5.65.
Ten aanzien van de persoon van de deskundige is de rechtbank voornemens J. Struik (Bouwadviescentrum B.V. te Alkmaar) te benoemen.
5.66.
In verband met het in artikel 194 Rv voorgeschreven overleg met partijen, zal de zaak worden verwezen naar de rol van woensdag 22 februari 2023 voor akte aan beide zijden, zodat partijen zich kunnen uitlaten over de aan voormelde deskundige te verlenen opdracht. Indien partijen aanvullende suggesties betreffende die opdracht hebben of specifieke vragen wensen te stellen, dienen zij daarvoor, bij voorkeur na overleg met de wederpartij, concrete (tekst)voorstellen te doen. Als partijen of één van hen overwegende bezwaren tegen de persoon van de te benoemen deskundige heeft, zullen zij / zal zij of hij een aanvaardbaar alternatief moeten aandragen.
Aanvullende schadevergoeding
5.67.
[eiser] vordert naast ontbinding veroordeling van [gedaagde] tot het betalen van aanvullende schadevergoeding van € 4.934,81 voor kosten die zij heeft moeten maken om de woning tijdelijk te kunnen bewonen voorafgaand aan de inspectie door Benedictus.
5.68.
[gedaagde] voert aan dat een bedrag van € 3.030,00 moet worden afgewezen bij gebrek aan bewijs van de voor het bewoonbaar maken noodzakelijk gemaakte kosten. Hij betwist de arbeidsuren van de zoon van [eiser] een vriend van hem van € 1.300,00 en de vervoers- en verblijfskosten van € 430,00. [eiser] heeft niet nader onderbouwd dat zij een dergelijk bedrag heeft voldaan of waarom de reis- en verblijfskosten noodzakelijk zijn geweest. Daarnaast heeft zij het bedrag van € 1.300,00 voor ‘installeren en plaatsen pompset (incl. materiaal)’ niet onderbouwd. Dit bedrag kan bovendien niet voor rekening van [gedaagde] komen, omdat [eiser] uiteindelijk heeft gekozen voor het aansluiten op de combiketel en niet op een warmtepomp, terwijl [gedaagde] de pompset al gereed had gemaakt voor het aansluiten op de warmtepomp. Daarnaast vordert [eiser] kosten dubbel zoals het aansluiten van elektra op de CV en het egaliseren van de vloer.
5.69.
De rechtbank stelt voorop dat in geval van ontbinding het mogelijk is om naast ontbinding - met ongedaan making van prestaties - aanvullende schadevergoeding te vorderen als schade is geleden als gevolg van een toerekenbare tekortkoming van de contractspartij. Uitgangspunt is dat de wederpartij de ander door de schadevergoeding in de positie brengt waarin die zich zou bevinden wanneer de overeenkomst correct zou zijn uitgevoerd. Dat betekent dat naast een terugbetalingsverplichting van [gedaagde] slechts schadevergoeding kan worden toegewezen voor zover de schade is geleden als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] . De wederpartij mag daarbij niet in een voordeliger positie komen dan waarin zij bij wederzijdse nakoming zou hebben verkeerd.
5.70.
Omdat duidelijk was dat [gedaagde] niet meer naar het werk terug zou keren, mocht van [eiser] verwacht worden dat zij zo snel als mogelijk een ander zou inschakelen om het werk af te maken. Echter, het ligt voor de hand dat een nieuwe aannemer die ook direct aan het werk kan niet meteen is gevonden en [eiser] ter overbrugging enige kosten moest maken. Hoewel [gedaagde] heeft betwist dat [eiser] € 1.730,00 aan haar zoon heeft voldaan, is onvoldoende betwist en daarmee vast komen te staan dat haar zoon en een vriend/collega van hem de in de door [eiser] overgelegde onderbouwing voor een bedrag van € 1.300,00 hebben verricht. Aangezien de vervoers- en verblijfskosten zijn betwist en niet nader onderbouwd, heeft [eiser] onvoldoende gesteld en komen deze niet voor vergoeding in aanmerking. Omdat de warmtepomp ontbrak heeft [eiser] werkzaamheden laten uitvoeren ter zake van ‘installeren en plaatsen van pompset’, waarvoor zij een factuur van Temmen & Koop Groep heeft overgelegd voor een bedrag van € 1.300,00. Gelet op de onderbouwing, komen ook deze kosten voor vergoeding in aanmerking. Aangezien [eiser] heeft gesteld dat deze werkzaamheden zien op het aansluiten op de bestaande CV-ketel – en niet op de warmtepomp die niet was geleverd – , is immers niet gebleken dat [eiser] deze kosten dubbel vordert. Daarnaast heeft [eiser] nog facturen overgelegd van Saenco (€ 900,00), materiaal voor de zichtvloer (€ 154,95), vloerlak (€ 600,00), toebehoren voor lakwerkzaamheden (€ 58,10) en de huur van een schuurmachine (€ 34,76), om de vloer in gebruik te kunnen nemen. Omdat niet is gebleken dat deze werkzaamheden gelijk staan aan het aanbrengen van een epoxy-gietvloer, vordert [eiser] deze kosten evenmin dubbel en komen ook deze voor vergoeding in aanmerking. Omdat ten slotte [gedaagde] de kosten van ‘reparatie storing warmtevloer’ niet gemotiveerd heeft betwist, komen ook deze kosten voor vergoeding in aanmerking. Concluderend ligt daarom een bedrag van € 4.504,81 aan aanvullende schadevergoeding voor toewijzing gereed.
5.71.
Voordat een bedrag aan aanvullende schadevergoeding kan worden vastgesteld voor het eventueel ongedaan maken van ondeugdelijk werk (voordat tot herstel kan worden over gegaan), moet eerst een deskundige zich daar over uitlaten.
Vordering tot overlegging van stukken
5.72.
In verband met de vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen tot overlegging van op de verbouwing betrekking hebbende stukken waaronder (een kopie van) het legplan van de vloerverwarming en de factuur van de zonnepanelen en toebehoren, heeft [gedaagde] verklaard dat hij deze aan [eiser] kan verschaffen. Hij heeft echter aangegeven dat er geen factuur van de warmtepomp bestaat. Deze pomp is tweedehands en van een particulier overgenomen. Evenmin heeft hij een bon van Hornbach Zwolle, omdat hij daar niet is geweest, aldus [gedaagde] . Gelet op de verklaring van [gedaagde] dat hij zich kan voorstellen dat [eiser] bepaalde stukken nodig heeft en bereid is om deze aan haar te verschaffen, ziet de rechtbank geen aanleiding om [gedaagde] daartoe te veroordelen. De rechtbank gaat er van uit dat [gedaagde] het legplan van de vloerverwarming en de factuur van de zonnepanelen en toebehoren uit eigen beweging aan [eiser] verstrekt. Voor zover [gedaagde] heeft verklaard dat een factuur niet bestaat of dat hij die niet heeft, kan hij evenmin tot overlegging daarvan worden veroordeeld.
5.73.
Voor wat betreft de factuur van [betrokkene 4] inzake de isolatie van het dak heeft [gedaagde] erkend dat [eiser] een bedrag van € 1.749,90 heeft voorgeschoten en dat dit bedrag onder de aanneemsom valt, zodat [eiser] dit bedrag te veel heeft betaald en kan verrekenen. [eiser] heeft daarom geen belang meer bij het overleggen van de factuur van [betrokkene 4].
5.74.
Gelet op het vorenstaande zal de vordering tot veroordeling tot het overleggen van stukken worden afgewezen.
5.75.
Iedere verdere beslissing in conventie zal worden aangehouden.
in reconventie
Nog niet (eerder) gefactureerd meerwerk
5.76.
[gedaagde] vordert betaling van nog niet eerder gefactureerd meerwerk. Hij stelt recht op betaling te hebben van de door hem verrichte (meer)werkzaamheden ten aanzien van onder meer de keuken en schilder/sauswerk voor een bedrag van € 6.922,27. Hij heeft hiertoe een nota overgelegd (hierna: de meerwerkfactuur). Voor dit meerwerk is geen vaste prijs overeengekomen, aldus [gedaagde] . Daarnaast vordert hij een bedrag van € 312,95 voor het aanbrengen van de vensterbanken (€ 212,95) en een extra internetkabel (€ 100,00).
Erkend meerwerk
5.77.
[eiser] heeft in haar dagvaarding erkend dat zij nog een bedrag van € 312,95 aan [gedaagde] moet betalen en heeft dit al in mindering gebracht op haar vordering op [gedaagde] . Voor zover in het eindvonnis de vordering van [eiser] (met het daarop in mindering gebrachte erkende meerwerk) voor toewijzing gereed ligt, zal de vordering van dit erkende meerwerk in reconventie worden afgewezen.
Betwist meerwerk
5.78.
Voor wat betreft het door [eiser] betwiste meerwerk, heeft [eiser] aangevoerd dat daar geen grondslag voor is, omdat een vaste prijs is afgesproken en zij het meerwerk al heeft voldaan. [gedaagde] heeft daarnaast niet voldaan aan zijn waarschuwingsplicht, aldus [eiser] .
Keuken
5.79.
[eiser] erkent dat meerwerk is verricht voor de keuken, maar daarvoor is een vaste prijs van € 1.500,00 afgesproken die zij op 20 april 2020 heeft voldaan. Omdat ze geen contant geld wilde geven en [gedaagde] haar er op had gewezen dat overboekingen wel onder het aangenomen werk moesten vallen, heeft zij zelf bedacht om bij de overboeking ‘stucadoor en ladekast’ te vermelden. Dit was lang vóór het stukwerk dat pas op 9 juni 2020 plaatsvond, aldus [eiser] . [gedaagde] betwist dat voor het meerwerk van de keuken een vaste prijs is afgesproken en heeft de uitleg van [eiser] over de overboeking destijds niet zo begrepen. Hij heeft de stukadoor van dit bedrag € 1.460,00 contant betaald, maar kan dat niet aantonen, aldus [gedaagde] .
5.80.
Hoewel vast staat dat de werkzaamheden ter zake van de keuken en het stuken meerwerk zijn en [eiser] de noodzaak van een prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen - te meer omdat het stukwerk eerst wel in de offerte was opgenomen - zal de vordering van het meerwerk ter zake van de keuken worden afgewezen. [gedaagde] kan namelijk niet bewijzen dat hij de stukadoor heeft betaald met het volgens [eiser] voor de keuken gestorte bedrag van € 1.500,00. Gelet hierop en op de gemotiveerde betwisting door [eiser] , is niet vast komen te staan dat zij niet voor het meerwerk van de keuken heeft betaald. De vordering van dit meerwerk zal dan ook worden afgewezen.
Omzagen boom en verwerken/opruimen hout
5.81.
[gedaagde] vordert € 300,00 ex btw voor acht uur meerwerk voor het omzagen van een boom en het verwerken van het hout. [eiser] erkent dat de boom zou worden omgezaagd, maar er zijn slechts takken door een medewerker van [gedaagde] afgezaagd en dat heeft geen acht uur gekost, aldus [eiser] . Daarnaast heeft de werknemer alle takken laten liggen en is er niets afgevoerd of verwerkt. Dat heeft zij naderhand zelf gedaan. Ook heeft zij de stam die er nog stond zelf verder afgezaagd, aldus [eiser] . Voor zover [gedaagde] al recht zou hebben op een vergoeding is dit meerwerk niet deugdelijk uitgevoerd. Bovendien had [gedaagde] moeten waarschuwen voor het in rekening brengen van arbeidsuren voor het afzagen van enkele takken. Dat heeft hij niet gedaan en deze kosten kunnen daarom niet bij [eiser] in rekening worden gebracht, aldus nog steeds [eiser] .
5.82.
Vast staat dat [eiser] aanvullend op het overeengekomen werk [gedaagde] heeft gevraagd een boom om te zagen, maar dat niet is gesproken over prijsverhogende gevolgen daarvan. [eiser] heeft door het overleggen van foto’s aangetoond dat de boom niet is omgezaagd en [gedaagde] heeft ook niet betwist dat slechts takken zijn afgezaagd en [eiser] zelf die takken heeft afgevoerd. Los van het feit dat [gedaagde] kosten in rekening brengt voor werkzaamheden die feitelijk niet, althans niet deugdelijk, zijn verricht, had [eiser] zonder door [gedaagde] op de noodzaak van een prijsverhoging te zijn gewezen voor het afzagen van enkele takken – mede gelet op de destijds vriendschappelijke verhouding tussen partijen – , die noodzaak niet uit zich zelf moeten begrijpen. De vordering van dit meerwerk zal daarom worden afgewezen.
Isoleren dakrand
5.83.
[gedaagde] vordert € 450,00 respectievelijk € 400,00 ex btw voor arbeid / materiaal voor het isoleren van de dakrand rondom, nadat na demontage zichtbaar werd dat deze niet was geïsoleerd. [eiser] betwist dat dit meerwerk is. Volgens haar is dit onderdeel van de aannemingsovereenkomst, omdat dit het vernieuwen en isoleren van het dak betreft en in de offerte is begrepen onder ‘dakrandconstructie inspecteren en waar nodig repareren’ en ‘monteren PIR isolatieplaten’.
5.84.
Gelet op het verweer van [eiser] en aangezien [gedaagde] zijn vordering op dit punt niet nader heeft onderbouwd, maar wel heeft bevestigd dat het dak zou worden geïsoleerd, zal de vordering worden afgewezen.
Voorbewerken en sausen plafond
5.85.
[gedaagde] vordert € 225,00 ex btw voor zes uur meerwerk in verband met sauzen van het plafond. [eiser] erkent dat [gedaagde] haar heeft geholpen met het sauzen, maar zij was in de veronderstelling dat dit een vriendendienst was. [gedaagde] had namelijk aangeboden haar te helpen omdat hij dacht dat ze het alleen niet zou redden zonder te melden dat hij hier extra kosten voor in rekening zou brengen. Zij betwist dat [gedaagde] het plafond heeft voorbewerkt. [eiser] heeft ook zelf de oneffenheden weggewerkt, aldus [eiser] .
5.86.
Gelet op de destijds vriendschappelijke verhouding tussen partijen en het feit dat [gedaagde] niet heeft weersproken dat hij zelf heeft aangeboden om te helpen, maar niet heeft gewezen op een prijsverhoging, acht de rechtbank het goed voorstelbaar dat [eiser] uitging van een vriendendienst. Zij had de noodzaak van een prijsverhoging niet zelf moeten begrijpen. Het sauzen kan daarom niet worden beschouwd als meerwerk. Omdat [eiser] heeft betwist dat [gedaagde] het plafond heeft voorbewerkt en hij dit niet nader heeft onderbouwd, is ook hiervan niet komen vast te staan dat dit meerwerk is en zal de vordering daarom worden afgewezen.
Vensterbanken
5.87.
Het meerwerk ter zake van de vensterbanken (€ 312,95) is door [eiser] erkend. Zie hiervoor onder 5.76. [gedaagde] vordert – zo lijkt het – aanvullend een vrijwel gelijk bedrag aan meerwerk voor de vensterbanken, maar heeft dit ondanks de betwisting door [eiser] , niet nader onderbouwd. De vordering van dit meerwerk zal daarom worden afgewezen.
Uitbreiding elektrische installatie
5.88.
[gedaagde] vordert € 75,00 ex btw voor twee uur meerwerk voor het verplaatsen van stopcontacten, € 372,58 ex btw voor het zoeken, aanpassen en ophalen van een groepenkast en € 75,00 ex btw voor twee uur meerwerk voor het trekken van kabels naar bergruimte voor de warmtepompinstallatie. De bestaande groepenkast moest vervangen worden, omdat [eiser] de keuken wenste te vervangen. Daarvoor waren extra groepen voor de oven, vaatwasser en krachtgroep voor de elektrische kookplaat nodig. In het voortraject was geen sprake van een nieuwe keuken, zodat daar in de offerte ook geen rekening was gehouden en die kosten niet binnen de aanneemsom vielen, aldus [gedaagde] . Hij heeft een groepenkast opgehaald, uitgebreid en aangepast en meerdere kabels onder de vloer getrokken naar de diverse punten.
5.89.
[eiser] voert aan dat zij er op mocht vertrouwen dat het trekken van kabels naar de bergruimte voor de warmtepompinstallatie onder de aanneemsom valt, want het aanleggen van vloerverwarming in de hele woning en aansluiting op het warmtepompsysteem is onderdeel van de offerte. Er zijn geen afspraken gemaakt over het plaatsen van extra kabels en dat [gedaagde] daar extra kosten voor zou berekenen.
[eiser] voert verder aan dat onduidelijk is welke stopcontacten zijn verplaatst en voldoen de gemonteerde wandcontactdozen niet aan NEN1010. De nieuwe meterkast is evenmin NEN1010 gekeurd. Zij verwijst naar het rapport van Benedictus.
5.90.
Voor wat betreft het trekken van extra kabels naar de bergruimte voor de warmtepompinstallatie staat vast dat in de offerte het volgende is opgenomen:
Verwarmingsinstallatie
  • In de gehele woning wordt vloerverwarming aangelegd en aangesloten op het warmtepompsysteem
  • Er is een installatie aangekocht bestaande uit een warmtepomp (…), inclusief alle regelapparatuur, koppelingen en volledig werkend geïnstalleerd opgeleverd
  • (…)
Uit het citaat van de offerte volgt dat het volledig werkend installeren en opleveren van de warmtepomp onder de offerte valt. Het verweer van [eiser] dat de kosten van het trekken van extra kabels naar de bergruimte voor de warmtepompinstallatie in de aanneemsom zijn begrepen, slaagt dan ook. Dat [gedaagde] een nieuwe groepenkast heeft geplaatst doet daar niet aan af, omdat hij niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd dat daarom ook extra kabels naar de bergruimte voor de warmtepompinstallatie moesten worden getrokken. De vordering van dit meerwerk zal worden afgewezen.
5.91.
De rechtbank zal het gestelde meerwerk voor het verplaatsen van stopcontacten niet beoordelen. [gedaagde] stelt weliswaar voor € 75,00 ex btw aan meerwerk te hebben verricht, maar hij heeft deze post niet in zijn meerwerkfactuur opgenomen, zodat dit geen onderdeel is van het gevorderde bedrag van € 6.922,27. Het bedrag van € 75,00 ex btw voor het verplaatsen van stopcontacten komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
5.92.
Voor wat betreft het gestelde meerwerk voor het zoeken, aanpassen en ophalen van een groepenkast, heeft [eiser] erkend dat [gedaagde] op enig moment heeft aangegeven dat zij hiervoor een bijdrage zou moeten leveren.
De rechtbank stelt voorop dat bij de toepassing van de tenzij-bepaling in art. 7:755, eerste zin BW, niet van belang is of de opdrachtgever ook inzicht had in de omvang van de prijsverhoging dan wel de (concreet) te verwachten meerkosten (HR 1 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:989). Volgens de Hoge Raad is het aan de opdrachtgever om zich, nadat hij tijdig door de aannemer is gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging of indien hij die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen, desgewenst te verstaan met de aannemer omtrent de omvang van de prijsverhoging en vervolgens te beslissen of hij de gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk wil opdragen. Is het bedrag van de verhoging niet bepaald of is daarvoor slechts een richtprijs bepaald, dan is de opdrachtgever een redelijke prijs verschuldigd.
Gelet op het vorenstaande had het op de weg van [eiser] gelegen om naar de omvang van de prijsverhoging te vragen. Nu zij dat niet heeft gedaan en het bedrag van de prijsverhoging niet is bepaald, is zij in beginsel een redelijke prijs verschuldigd. Een bedrag van € 372,58 ex btw (op basis van een uurtarief van € 37,50 ex btw) voor het zoeken, ophalen en aanpassen van een groepenkast, komt de rechtbank voor als een redelijke prijs. Deze is [eiser] dan ook verschuldigd, tenzij haar beroep op non-conformiteit slaagt. In het rapport Benedictus staat voor zover relevant:
Nieuwe meterkast.
Er is een nieuwe meterkast geplaatst. Deze is niet NEN1010 gekeurd. Er is duidelijk twijfel over de goede en deugdelijke werking van de elektronische installatie, (…). Het meest gevaarlijke is de bedrading in de meterkast welke zonder afscherming is gemonteerd met het gevaar van elektrocutie.
Uit het citaat volgt dat een NEN1010 keuring ontbreekt en dat de bedrading in de meterkast niet is afgewerkt. [gedaagde] heeft (in conventie) ook erkend dat elektra en groepenkast niet zijn afgemonteerd. Het ontbreken van een NEN1010 keuring alleen leidt niet tot non-conformiteit. Niet is immers gebleken dat partijen een dergelijke keuring zijn overeengekomen. Een meterkast moet echter wel veilig kunnen worden gebruikt en dat is hier niet het geval, omdat [gedaagde] de bedrading in de meterkast niet heeft afgewerkt. Dat betekent echter niet dat [eiser] niets verschuldigd is voor het meerwerk ten aanzien van de groepenkast. Er van uitgaande dat het afwerken van de bedrading in de groepenkast circa twee uur in beslag zal nemen, zal de rechtbank op basis van een uurtarief van € 37,50 ex btw € 75,00 ex btw in mindering brengen op het gestelde meerwerk, zodat [eiser] aan [gedaagde] € 297,58 ex btw (€ 360,07 incl. btw) aan [gedaagde] verschuldigd is.
Drie kasten en badkamermeubel
5.93.
[gedaagde] vordert € 484,00 ex btw voor de kasten ten behoeve van de woonkamer en het badkamermeubel. In totaal rekent hij daar € 1.100,00 ex btw voor, maar hier komt volgens hem het door [eiser] betaalde voorschot van € 750,00 nog op in mindering. Hij heeft op drie verschillende adressen de meubels opgehaald, het badkamermeubel op maat gemaakt en de schouw voor de elektrische haard gemaakt met daarboven een ruimte voor plankjes inclusief de mogelijkheid om verlichting in te bouwen. Ook ziet het meerwerk op stukwerk rondom de schouw.
5.94.
[eiser] erkent dat zij opdracht heeft gegeven tot het aanschaffen/maken van een wandmeubel voor in de woonkamer. [gedaagde] schatte destijds dat dit € 1.250,00 zou kosten. Zij heeft toen een aanbetaling van € 750,00 gedaan en heeft voor de via Marktplaats aangeschafte wandkast en twee tv-meubelenkasten € 150,00 respectievelijk € 100,00 betaald. [gedaagde] heeft de afgesproken werkzaamheden niet allemaal verricht, aldus [eiser] . De wandkast was bij vertrek van [gedaagde] nog niet gereed. [eiser] heeft de tv-meubelen zelf geschuurd en geschilderd, omdat één was gelakt en de andere niet, terwijl ze er wel hetzelfde uit moesten zien. Daarnaast heeft zij zelf de wandkast laten stuken en die kast geschilderd. Ook heeft zij de houten deurtjes van wandkast zelf door een derde – na verlijming en passen maken – in de kast laten plaatsen. Dat geldt ook voor het op maat laten maken en plaatsen van de houten planken aan de zijkant van het wandmeubel. Ten slotte heeft zij ook de haard die in de kast geplaatst is zelf aangekocht. Zij is van mening dat de wel door [gedaagde] verrichte werkzaamheden geen € 750,00 vertegenwoordigen.
5.95.
Voor wat betreft het badkamermeubel heeft [gedaagde] niet, althans onvoldoende onderbouwd wat het meerwerk betrof. Hij heeft weliswaar gesteld dat hij dit kastje heeft opgehaald en op maat gemaakt, maar heeft niet inzichtelijk gemaakt op welk deel van de meerkosten dit ziet. De vordering voor dit meerwerk zal daarom worden afgewezen.
5.96.
[gedaagde] heeft zijn vordering ten aanzien van het meerwerk voor het wandmeubel naar aanleiding van het verweer van [eiser] evenmin nader onderbouwd, hoewel [eiser] bijvoorbeeld betwist dat hij rondom de schouw heeft laten stuken. [gedaagde] heeft niet weersproken dat het uiteindelijk (mede door [eiser] ) gerealiseerde wandmeubel het meubel is dat [gedaagde] zou maken, dus inclusief schuren en schilderen en het plaatsen van houten deurtjes in de ruimte boven de schouw en het op maat maken en plaatsen van houten planken aan de zijkant. Gelet op het gemotiveerde verweer van [eiser] , heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat de kosten die hij heeft gemaakt meer zijn dan het door [eiser] betaalde voorschot, zodat zijn vordering zal worden afgewezen.
Spots
5.97.
[gedaagde] vordert € 375,00 ex btw aan arbeid en € 60,00 ex btw aan materiaalkosten in verband met het uitmeten en zagen van spot sparingen in het plafond (€ 225,00 ex btw) en de aanleg van de bekabeling van spots in de aanbouw (uitmeten/lichtplan) (€ 150,00 ex btw).
5.98.
[eiser] betwist dat dit meerwerk is. [gedaagde] heeft zelf voorgesteld om spots te plaatsen. Hij had nog spots liggen en [eiser] mocht er tien voor € 150,00 overnemen. [gedaagde] heeft nagelaten te melden c.q. te waarschuwen dat hij extra kosten in rekening zou brengen voor het uitmeten of het maken van een lichtplan of andere werkzaamheden. Hij heeft ook niet aangegeven dat hij arbeidsuren zou doorbelasten en/of tegen welk uurtarief. [eiser] mocht er van uit gaan en er op vertrouwen dat deze werkzaamheden inbegrepen zaten in de aanneemsom of in de afgesproken € 150,00. Zij heeft dit bedrag nog niet betaald en is dit ook niet verschuldigd, onder meer omdat zij geen lichtplan heeft ontvangen of gezien en de spots naderhand door haar zoon zijn geplaatst wat een behoorlijke klus was omdat niet bekend was wat het plan van [gedaagde] was. Ook kan [eiser] niet verifiëren of [gedaagde] zes uur bezig is geweest met het uitmeten en uitzagen in het plafond. Daarnaast ontbreekt een factuur van de gemaakte (materiaal)kosten.
5.99.
Vast staat dat partijen hebben afgesproken dat [eiser] tien spots voor € 150,00 [gedaagde] over zou nemen en dat zij dit bedrag nog niet heeft betaald. [gedaagde] vordert echter geen betaling van deze spots maar betaling van meerwerk in verband met de spots.
Aangezien [gedaagde] niet heeft betwist dat hij heeft nagelaten te melden c.q. te waarschuwen dat hij extra kosten in rekening zou brengen voor het uitmeten of het maken van een lichtplan of andere werkzaamheden zoals de aanleg van bekabeling, moet de vraag worden beantwoord of [eiser] er van uit mocht gaan dat deze werkzaamheden inbegrepen zaten in de aanneemsom of in de afgesproken € 150,00 of anders gezegd: of zij de noodzaak van een prijsverhoging uit zich zelf had moeten begrijpen.
In de offerte staat over de afwerking van het plafond van de uitbouw:
Uitbouw
(…)
Binnenzijde van het plafond wordt met gipsplaten afgewerkt en schilderklaar opgeleverd inclusief plinten rondom
(…)
In de offerte wordt niet gesproken over het aanbrengen van lichtpunten. Mede gelet op het feit dat vast staat dat de offerte na divers overleg over kostenbesparingen tot stand is gekomen en het stukwerk niet in de offerte bleek te passen, mocht [eiser] er niet vanuit gaan dat extra kosten in verband met de aanleg van spots in de aanneemsom waren begrepen. Het zelfde geldt voor de € 150,00, aangezien vast staat dat zij de spots voor dat bedrag mocht overnemen. Zij had de noodzaak van een prijsverhoging door (het voorbereiden van) het plaatsen van de spots zelf moeten begrijpen, zodat zij in beginsel daarvoor een redelijke prijs is verschuldigd. [eiser] betwist echter het aantal uur dat [gedaagde] factureert en de materiaalkosten. Hoewel zij stelt dat haar zoon nog een flinke klus had aan het plaatsen van de spots, heeft zij daarentegen niet betwist dat [gedaagde] spot sparingen in het plafond heeft uitgemeten en gezaagd of dat hij bekabeling heeft aangelegd. Gelet daarop en op het feit dat [gedaagde] de gestelde uren niet nader heeft onderbouwd / verantwoord of een factuur heeft overgelegd van de materiaalkosten, acht de rechtbank de helft van de gestelde uren en materiaalkosten een redelijke vergoeding, te weten een bedrag van € 217,50 ex btw (€ 263,18 incl. btw). [eiser] dient dit bedrag aan [gedaagde] te betalen.
5.100. Voor zover [eiser] onder verwijzing naar de e-mail van [gedaagde] van 1 juli 2020 (zie hiervoor onder 3.10) nog als verweer heeft gevoerd dat [gedaagde] geen grond heeft voor zijn vordering, omdat hij afstand heeft gedaan van enige aanspraak op meerwerkkosten, volgt de rechtbank dat standpunt niet. [gedaagde] heeft dit betwist en aangegeven dat hij in die e-mail heeft bedoeld dat [eiser] de resterende werkzaamheden met een andere aannemer op haar eigen kosten kon afronden en dat hij dan ook geen meerwerk zou declareren onder de voorwaarde dat [eiser] op geen enkele wijze recht zou hebben op restitutie. Oftewel: met gesloten beurzen uit elkaar gaan. Nu [eiser] ontbinding en terugbetaling vordert, kan de conclusie geen andere zijn dan dat zij de door [gedaagde] gestelde voorwaarde niet heeft geaccepteerd en hij geen afstand heeft gedaan van zijn aanspraak op meerwerkkosten. Dit verweer slaagt dus niet.
5.101. Ten slotte slaagt evenmin het verweer dat [eiser] ontbinding heeft gevorderd, waardoor, indien en voor zover er al verplichtingen van [eiser] zouden bestaan, deze komen te ontvallen. Voor zover de ontbinding wordt toegewezen, bevrijdt deze partijen weliswaar van de daardoor getroffen verbintenissen, maar voor zover deze reeds zijn nagekomen (lees: voor zover [gedaagde] meerwerk heeft uitgevoerd), blijft de rechtsgrond voor deze nakoming in stand, maar ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties. Sluit de aard van het verrichtte meerwerk uit dat zij ongedaan wordt gemaakt, dan treedt daarvoor een vergoeding in de plaats ten belope van haar waarde op het tijdstip van de ontvangst. Het is daarom niet zo dat [eiser] door ontbinding per definitie geen vergoeding meer aan [gedaagde] zou moeten betalen.
Tussenconclusie meerwerk
5.102. Uit het vorenstaande volgt dat de vordering van meerwerk zal worden afgewezen met uitzondering van een bedrag van:
  • € 297,58 ex btw (€ 360,07 incl. btw) voor het zoeken, ophalen en aanpassen van de groepenkast en
  • € 217,50 ex btw (€ 263,18 incl. btw) voor het uitmeten en zagen van spot sparingen in het plafond, de aanleg van de bekabeling van spots in de aanbouw en materiaalkosten.
In totaal moet [eiser] dus nog een bedrag van € 623,17 inclusief btw aan [gedaagde] betalen. De veroordeling hiertoe zal om proceseconomische redenen echter pas bij het eindvonnis worden uitgesproken.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 22 februari 2023voor het nemen van een akte door beide partijen met het in r.o. 5.66 omschreven doel,
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.
1621