ECLI:NL:RBNHO:2023:1429

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
9946831 CV EXPL 22-3600
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot restitutie van ticketprijzen na annulering van vluchten door Coronapandemie

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door dhr. Z. el Akkioui van DAS Rechtsbijstand, een vordering ingesteld tegen Qatar Airways Group (Q.C.S.C.) wegens de annulering van hun vluchten als gevolg van de Coronapandemie. De passagiers vorderden restitutie van de ticketprijzen voor vier ongebruikte vliegtickets, die oorspronkelijk geboekt waren voor een reis van Amsterdam naar Bangkok met tussenstop in Doha. De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan, stellende dat zij bevrijdend had betaald aan de reisbemiddelaar D-reizen, die inmiddels failliet was gegaan. De passagiers betwistten deze claim en stelden dat de vervoerder direct aan hen diende te betalen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de annulering van de vluchten onbetwist is. De rechter oordeelde dat de vervoerder op grond van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004 verplicht was om de ticketprijzen binnen zeven dagen na annulering te restitueren. De kantonrechter oordeelde dat de betaling aan D-reizen de vervoerder niet bevrijdde van zijn verplichting om de passagiers rechtstreeks te compenseren. De vordering tot restitutie werd toegewezen, evenals de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, omdat deze voldoende waren onderbouwd.

De kantonrechter veroordeelde de vervoerder tot betaling van een totaalbedrag van € 3.602,36 aan de passagiers, inclusief proceskosten en nakosten. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. S.N. Schipper op 15 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9946831 CV EXPL 22-3600
Uitspraakdatum: 15 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige kinderen,
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna te noemen: de passagiers
gemachtigde: dhr. Z. el Akkioui (DAS Rechtsbijstand)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Qatar Airways Group (Q.C.S.C.)
gevestigd te Doha (Qatar), mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.J. Croon (Croon Aviation Lawyers)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 14 juni 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Op 21 december 2022 is een tussenvonnis gewezen waarbij is bepaald dat een mondelinge behandeling zal plaatsvinden.
1.4.
Op 16 februari 2023 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht, waarna vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers en hun twee minderjarige kinderen diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport naar Bangkok Suvarnabhumi International Airport (Thailand) via Doha International Airport (Qatar), met de vluchten QR0274 en QR0980 op 2 en 3 juli 2020 en vervolgens weer terug op 28 juli 2020 met de vluchten QR0837 en QR0273.
2.2.
De vluchten zijn geannuleerd ten gevolge van de Coronapandemie en de passagiers hebben restitutie van de vervoerder gevorderd in verband met de annulering, maar de vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 3.161,24, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 441,12, aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente over de proceskosten.
3.2.
De passagiers stellen dat de vervoerder te kort is geschoten in zijn verplichting de passagiers binnen 7 dagen na annulering van de vlucht de ticketprijs van de ongebruikte vliegtickets te restitueren conform artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder gehouden is hen de betaalde ticketprijzen te restitueren tot een bedrag van in totaal € 3.161,24 voor vier tickets.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en voert – kort weergegeven – het volgende aan. De vervoerder heeft bevrijdend betaald door de kosten van de tickets te restitueren aan de daartoe bevoegde vertegenwoordiger, namelijk D-reizen. De passagiers hebben er zelf voor gekozen om zich te laten vertegenwoordigen door D-reizen. D-reizen heeft vervolgens in opdracht van de passagiers om restitutie gevraagd bij de vervoerder. Dat D-reizen vervolgens failliet is gegaan komt niet voor risico van de vervoerder. Artikel 8 lid 1 van de Verordening biedt geen ruimte voor een uitleg waardoor het risico van insolventie van een door de passagier gekozen (en in diens opdracht handelende) tussenpersoon, bij de vervoerder komt te liggen en waardoor de vervoerder aldus een dubbele uitvoering van restitutie dient te doen. Daarnaast heeft de vervoerder vooralsnog niet kunnen vaststellen dat D-reizen de restitutie niet heeft doorbetaald aan de passagiers en betwist dan ook, bij gebrek aan wetenschap, dat D-reizen niet betaald zou hebben aan de passagiers. Voor zover komt vast te staan dat D-reizen niet aan de passagiers heeft doorbetaald dan is dat een verwijtbare niet-nakoming zijdens D-reizen van de overeenkomst tussen D-reizen en de passagiers tot het verkrijgen van restitutie.
4.2.
Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke kosten voert de vervoerder aan dat deze verschieten van kleur en worden geacht in de proceskostenveroordeling verdisconteerd te zijn. Daarnaast betwist de vervoerder buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn. Het gevorderde bedrag is niet onderbouwd. Voor zover vast komt te staan dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, dan betwist de vervoerder de omvang van die werkzaamheden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de vluchten zijn geannuleerd, zodat de passagiers op grond van artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening recht hebben op volledige terugbetaling van de ticketprijzen. De vervoerder is in beginsel gehouden deze restitutie binnen 7 dagen na annulering te voldoen.
5.3.
Als onbetwist staat vast dat de passagiers de vliegtickets hebben geboekt door tussenkomst van een reisbemiddelaar, te weten D-reizen. De vervoerder heeft aangevoerd dat hij reeds aan zijn verplichtingen op grond van de Verordening heeft voldaan. Immers, zo stelt de vervoerder, de restitutie is via de gebruikelijke methode (via Airtrade) terugbetaald aan D-reizen en aangezien D-reizen in opdracht van de passagiers heeft gehandeld, heeft de vervoerder daarmee bevrijdend betaald. De passagiers betwisten echter dat een luchtvaartmaatschappij bevrijdend kan betalen aan een derde.
5.4.
De kantonrechter overweegt, gelet op de inhoud en de strekking van de Verordening, dat de vervoerder in beginsel gehouden is de restitutie van de ticketprijzen rechtstreeks aan de passagiers te betalen om bevrijd te zijn van zijn betalingsverplichting tegenover de passagiers. Het standpunt van de vervoerder dat de passagiers dienen te bewijzen dat D-reizen de restitutie van de ticketprijzen niet aan hen heeft doorbetaald, gaat hier dan ook niet op. Het betalen aan een derde bevrijdt de vervoerder nog niet van zijn verplichting om de passagiers rechtstreeks te compenseren. Dit kan echter anders zijn wanneer een derde, die handelt in opdracht van de passagiers, om restitutie vraagt bij de vervoerder en de vervoerder aan die derde de restitutie uitbetaald. Volgens de vervoerder is hiervan sprake. Uit de brief van de passagiers van 7 juni 2021 blijkt volgens de vervoerder dat de passagiers D-reizen hebben ingeschakeld om restitutie te vragen bij de vervoerder. In die brief is het volgende vermeld: ‘
On sept 2020 I have indicated that I want a refund for the cancelled QR0274, QR0980, QR0837, QR0273. However, the travel agency and your Qatar Airways keep sending me back and forth.’. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de passagiers, niet voldoende om te concluderen dat de passagiers opdracht hebben gegeven aan D-reizen om namens hen de restitutie van de ticketprijzen terug te vragen bij de vervoerder. Van een bevrijdende betaling zijdens de vervoerder is dan ook geen sprake. Dat de tickets in dit geval geboekt zijn via een bemiddelingsovereenkomst maakt dit niet anders. De vordering van de passagiers tot restitutie van de betaalde ticketprijzen zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.5.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 3.602,36, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.161,24 vanaf 5 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 131,18;
griffierecht € 244,00;
salaris gemachtigde € 696,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 116,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter