ECLI:NL:RBNHO:2023:1461

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
9039718 \ CV EXPL 21-1073
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagiers en de rol van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Orlando naar Amsterdam via Frankfurt op 26 en 27 december 2018. De passagiers arriveerden met een vertraging van vier uur en 21 minuten op hun eindbestemming en vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een verlate klaring door luchtverkeersbeheer.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de passagiers recht hadden op compensatie, omdat de vertraging meer dan drie uur bedroeg. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van € 6.816,75 toe, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De vervoerder werd ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, maar deze werden tot het subsidiair gevorderde bedrag van € 816,75 beperkt. De proceskosten kwamen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk kreeg in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9039718 \ CV EXPL 21-1073
Uitspraakdatum: 8 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
3.
[passagier sub 3] ,pro se en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind
[minderjarige 1]
4.
[passagier sub 4]
5.
[passagier sub 5]
6.
[passagier sub 6]
7.
[passagier sub 7]pro se en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kind
[minderjarige 2]
allen wonende te [woonplaats]
7. [passagier sub 8]wonende te [woonplaats] ,
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de buitenlandse vennootschap
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 25 november 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. Vervolgens hebben de passagiers op 15 februari 2021 nog een akte houdende producties genomen. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Orlando International Airport (Verenigde Staten) via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 26 en 27 december 2018.
2.2.
De vlucht vanuit de Verenigde Staten naar Frankfurt (hierna: de vlucht) is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van vier uur en 21 minuten op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
De passagiers sub 3 en sub 7 zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kinderen te voeren.
2.6.
Passagier [passagier sub 4] is tijdens de procedure meerderjarig geworden. Namens hem is nog een zelfstandige volmacht overgelegd.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 6.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 december 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 847,00 en subsidiair € 816,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging van de vlucht het gevolg was van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. De vertraging werd immers veroorzaakt door een besluit van het luchtverkeersbeheer tot verlate klaring van de voorafgaande vlucht, vlucht LH 464. Hierdoor werd de onderhavige vlucht eveneens vertraagd.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming te Amsterdam-Schiphol Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Dit artikel dient volgens het Hof restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Walletin-Hermann C-549/07).
5.3.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden die hij niet had kunnen voorkomen.
5.4.
De vervoerder voert hiertoe aan dat de vlucht onderdeel uitmaakt van de rotatievluchten (Frankfurt – Orlando – Frankfurt). De vertraging van de vlucht is veroorzaakt door een besluit van het luchtverkeersbeheer te Frankfurt aan de voorafgaande vlucht, te weten een verlate verklaring van de luchtverkeersleiding. Vanwege lekkende containers nam het laden en lossen op de ramp van de luchthaven Frankfurt veel tijd en ruimte in beslag (code 32). Hierdoor ontstond ramp-congestie en aldus een slechte infrastructuur op de ramp van Frankfurt (code 87 en code 2). De slechte infrastructuur resulteerde in een langere wachttijd voor het ijsvrij maken (de-icing) van de vertrekkende vliegtoestellen (code 75). Als gevolg van de slechte infrastructuur gaf luchtverkeersbeheer geen klaring. Luchtverkeersbeheer heeft uiteindelijk om 13:58 uur UTC, te weten één uur en 18 minuten na de geplande vertrektijd van de voorafgaande vlucht, klaring (‘Target Startup Approval Time’ (TSAT)) gegeven. Het toestel is vervolgens om 14:05 uur UTC (één uur en 25 minuten later dan gepland) vertrokken vanuit Frankfurt en één uur en drie minuten later dan gepland in Orlando gearriveerd, aldus de vervoerder. Uit het vluchtrapport van de vlucht in kwestie volgt dat de vlucht enerzijds 43 minuten werd vertraagd door de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht (code 93) en anderzijds acht minuten vanwege de verplichte rusttijd van de bemanning van de vlucht. Door deze vertrekvertraging kwam de vlucht 41 minuten later dan gepland in Frankfurt aan en hebben de passagiers de aansluitende vlucht gemist.
5.5.
De vervoerder heeft voorts tegenover de stelling van de passagier dat de vertraging niet is veroorzaakt door een besluit van de luchtverkeersleiding (maar natte bagage containers, de-icing, laadproblemen en foutief doorlopen van de vertrekprocedure) aangevoerd dat de genoemde vertragingscodes van ondergeschikt belang zijn. Niet de vertragingscodes maar de verlate klaring heeft immers de vertraging veroorzaakt. Een verlate verklaring - ongeacht de reden waarom dit besluit is genomen - vormt een buitengewone omstandigheid, aldus de vervoerder.
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder met de overlegde producties en zijn toelichting daarop onvoldoende heeft onderbouwd dat de vertraging van de passagiers het gevolg is van een besluit van de luchtverkeersleiding aan de voorafgaande vlucht. Uit het vluchtrapport volgt weliswaar dat deze vlucht gepland stond om 12:40 uur UTC te vertrekken en dat een TSAT is opgelegd van 13:58 uur UTC. Gelet op de in het vluchtrapport genoemde vertragingscodes en de gemotiveerde betwisting van de passagiers kan echter niet worden uitgesloten dat de vervoerder geen invloed heeft gehad op de vertraging, door bijvoorbeeld zelf een latere vertrektijd te verzoeken. Niet gebleken is dat het toestel tijdig gereed stond voor vertrek. Daarnaast hebben de passagiers onbetwist gesteld dat uit het vluchtrapport volgt dat zeven minuten vertraging is ontstaan vanwege een discrepantie tussen de ‘Estimated Off-Block Time’ (EOBT) en de vertrektijd. Dit betekent volgens de passagiers dat de vervoerder de vertrekprocedure foutief heeft doorlopen. Het had op de weg van de vervoerder gelegen om dit nader toe te lichten. Dit heeft de vervoerder nagelaten. Derhalve kan niet worden uitgesloten dat de vertraging (deels) is ontstaan vanwege andere omstandigheden. De vervoerder heeft verder de in het vluchtrapport genoemde vertragingscodes niet nader onderbouwd en hierop ook geen beroep gedaan in het kader van buitengewone omstandigheden. Onvoldoende is dan ook gebleken van doorwerking van een buitengewone omstandigheid. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen.
5.7.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen
5.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het primair gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het subsidiair gevorderde en wettelijke tarief, te weten € 816,75 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 6.816,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.000,00 vanaf 27 december 2018, en over € 816,75 vanaf 25 november 2020 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 660,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 132,00 voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter