ECLI:NL:RBNHO:2023:1492

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
15/114585-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van ontploffingen bij Poolse supermarkten met levensgevaar voor anderen en voorhanden hebben van mortierbommen

Op 24 februari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij meerdere ontploffingen bij Poolse supermarkten in Nederland. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van drie ontploffingen, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen werd veroorzaakt. De ontploffingen vonden plaats op 12 december 2020 in Beverwijk, 4 januari 2021 in Tilburg en 8 december 2020 in Aalsmeer. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van mortierbommen op 12 mei 2021 in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft de feiten bekend en de rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen de feiten bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 22 maanden jeugddetentie, waarvan 11 maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan gedragstraining. Tevens zijn er schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de ontploffingen. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de benadeelde partijen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/114858-21 (P)
Uitspraakdatum: 24 februari 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16, 17, 19, 23 en 24 januari en van 15 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te ’ [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. L. van Haeringen en mr. R. Funke Küpper en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. V.H. Hammerstein, en de waarnemend raadsvrouw, mr. W. van Egmond, beiden advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 12 december 2020 te Beverwijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in en/of bij en/of tegen de gevel van een (Poolse) supermarkt, gelegen aan de Beverhof 17,
door opzettelijk (overeenkomstig een tevoren gemaakt en/of afgesproken plan) met een ander of anderen, althans alleen, een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en/of door (vervolgens) (één of meer jerrycans met) benzine, althans een brandbare stof, in en/of bij voornoemde supermarkt te plaatsen en/of (uit) te gieten en/of door (vervolgens) een explosief te plaatsen en/of door (vervolgens) dit explosief met een elektriciteitskabel en/of een accu op een afstand tot ontsteking en/of ontbranding te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand, waarin voornoemde supermarkt gevestigd is en/of de goederen in voornoemde supermarkt en/of de panden en/of de goederen in de omgeving van voornoemde supermarkt te duchten was;
2
hij op of omstreeks 04 januari 2021 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in en/of bij en/of tegen de gevel van een (Poolse) supermarkt, gelegen aan het Paletplein 33,
door opzettelijk (overeenkomstig een tevoren gemaakt en/of afgesproken plan) met een ander of anderen, althans alleen, een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en/of door (vervolgens) (één of meer jerrycans met) benzine, althans een brandbare stof, in en/of bij
voornoemde supermarkt te plaatsen en/of (uit) te gieten en/of door (vervolgens) een explosief te plaatsen en/of door (vervolgens) dit explosief met een elektriciteitskabel en/of een accu op een afstand tot ontsteking en/of ontbranding te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand, waarin voornoemde supermarkt gevestigd is en/of de goederen in voornoemde supermarkt en/of de panden en/of de goederen in de omgeving van voornoemde supermarkt te duchten was;
3
hij op of omstreeks 8 december 2020 te Aalsmeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in en/of bij en/of tegen de gevel van een Poolse supermarkt (genaamd “ [naam] ’),
door opzettelijk (overeenkomstig een tevoren gemaakt en/of afgesproken plan) met een ander of anderen, althans alleen, een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en/of door (vervolgens) (één of meer jerrycans met) benzine, althans een brandbare stof, in en/of bij voornoemde supermarkt te plaatsen en/of (uit) te gieten en/of door (vervolgens) een explosief te plaatsen en/of door (vervolgens) dit explosief met een elektriciteitskabel en/of een accu op een afstand tot ontsteking en/of ontbranding te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand waarin voornoemde supermarkt gevestigd was en/of de goederen in voornoemde supermarkt en/of één of meer panden in de omgeving van voornoemde supermarkt, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was
en/of
terwijl daarvan levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] althans levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , althans gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
4
hij op of omstreeks 12 mei 2021 te Amsterdam, professioneel vuurwerk en/of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, te weten: twee, ‘3 inch’ shells (mortierbommen) opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, geen persoon met gespecialiseerde kennis is.

2. Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Eind 2020, begin 2021 werd Nederland opgeschrikt door ontploffingen en brandstichtingen bij meerdere Poolse supermarkten door het hele land. In de verschillende arrondissementen is gestart met onderzoek naar deze ontploffingen. Al snel hebben de diverse onderzoeken een gezamenlijke aanpak gekregen onder de naam Sarto, waarin zeer uitgebreid onderzoek is gedaan naar opdrachtgevers en personen die zich bezig hebben gehouden met de uitvoering van de ontploffingen.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte een aandeel heeft gehad in de ontploffingen in Aalsmeer, Beverwijk (12 december 2020) en Tilburg, en of de verdachte op 12 mei 2021 – al dan niet opzettelijk – twee mortierbommen voorhanden heeft gehad.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
4.2
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten bekend. Ten aanzien van het bewijs van deze feiten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van alle bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van feit 1
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 16 januari 2023;
  • Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] , gedateerd 11 januari 2021 (dossier E, pagina 164 e.v.);
  • Een proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 12 december 2020 (dossier F01, pagina 24 e.v.);
  • Een proces-verbaal forensisch onderzoek plaatst delict (Beverhof 1, Beverwijk), gedateerd 9 december 2021 (dossier F04, pagina 20 e.v.).
Ten aanzien van feit 2
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 16 januari 2023;
  • Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] namens [naam besloten vennootschap] , gedateerd 11 januari 2021 (dossier E, pagina 164 e.v.);
  • Een proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 21 augustus 2021 (dossier F05, pagina 72 e.v.);
  • Een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict (Paletplein 33, Tilburg), gedateerd 19 juni 2021 (dossier P05, pagina 3 e.v.).
Ten aanzien van feit 3
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 16 januari 2023;
  • Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] , mede namens [slachtoffer 4] , gedateerd 8 december 2020 (dossier E, pagina 1 e.v.);
  • Een proces-verbaal van aangifte van [naam] , mede namens [naam] , [naam] en [slachtoffer 6] gedateerd 14 december 2020 (dossier E, pagina 12 e.v.);
  • Een proces-verbaal van verhoor tevens proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , gedateerd 17 december 2020 (dossier G01, pagina 12 e.v.);
  • Een proces-verbaal van verhoor tevens proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , gedateerd 17 december 2020 (dossier G01, pagina 91 e.v.);
  • Een proces-verbaal van verhoor tevens proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , gedateerd 17 december 2020 (dossier G01, pagina 95 e.v.);
  • Een proces-verbaal van verhoor tevens proces-verbaal van aangifte van [naam] , mede namens [naam] , gedateerd 18 december 2020 (dossier G01, pagina 104 e.v.);
  • Een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict (Ophelialaan 105, Aalsmeer), gedateerd 26 maart 2021 (dossier P01, pagina 15 e.v.).
Ten aanzien van feit 4
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 16 januari 2023;
  • Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, gedateerd 12 mei 2021 (dossier N, pagina 41 e.v.);
  • Een proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk, gedateerd 27 mei 2021 (dossier F04, pagina 126 e.v.);
  • Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek Kiwa register certificering [verdachte] , gedateerd 18 juni 2021 (dossier F04, pagina 151).
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 12 december 2020 te Beverwijk, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in een Poolse supermarkt, gelegen aan de Beverhof 17,
door opzettelijk een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en een brandbare stof in voornoemde supermarkt te gieten en een explosief te plaatsen en dit explosief met een elektriciteitskabel en een accu op een afstand tot ontsteking te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand, waarin voornoemde supermarkt gevestigd is en de goederen in voornoemde supermarkt en de panden en de goederen in de omgeving van voornoemde supermarkt te duchten was;
2
hij op 4 januari 2021 te Tilburg, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in een Poolse supermarkt, gelegen aan het Paletplein 33,
door opzettelijk een brandbare stof in voornoemde supermarkt te plaatsen en een explosief te plaatsen en dit explosief met een elektriciteitskabel en een accu op een afstand tot ontsteking te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand, waarin voornoemde supermarkt gevestigd is en de goederen in voornoemde supermarkt en de panden en de goederen in de omgeving van voornoemde supermarkt te duchten was;
3
hij op 8 december 2020 te Aalsmeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in een Poolse supermarkt (genaamd “ [naam] ”),
door opzettelijk een ruit van voornoemde supermarkt in te slaan en een brandbare stof in voornoemde supermarkt te plaatsen en een explosief te plaatsen en dit explosief met een elektriciteitskabel en een accu op een afstand tot ontsteking te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand waarin voornoemde supermarkt gevestigd was en de goederen in voornoemde supermarkt en één of meer panden in de omgeving van voornoemde supermarkt, te duchten was
en
terwijl daarvan levensgevaar voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te duchten was;
4
hij op 12 mei 2021 te Amsterdam, professioneel vuurwerk, te weten: twee ‘3 inch’ shells (mortierbommen) voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, geen persoon met gespecialiseerde kennis is.
Hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

5.1
Nadere overweging ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde feit
De rechtbank overweegt dat in het bestanddeel “voorhanden hebben”, zoals bewezen verklaard onder feit 4, het opzet is voorondersteld en dat daarom sprake is van het opzettelijk overtreden van een verbod, gesteld krachtens de Wet Milieubeheer, wat op grond van de Wet Economische Delicten een misdrijf oplevert.
5.2
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
telkens: medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Ten aanzien van feit 3:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Ten aanzien van feit 4:
overtreding van een verbod gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de conclusie van de psycholoog en de reclassering tot toepassing van adolescentenstrafrecht overgenomen. Dit geldt eveneens voor de conclusie van de psycholoog tot verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Bij de eis is daarom uitgegaan van het jeugdstrafrecht.
Gelet op de ernst van de feiten, het gegeven dat de verdachte betrokken is bij drie ontploffingen en illegaal vuurwerk voorhanden heeft gehad, komt de binnen het adolescentenstrafrecht geldende maximale straf in zicht. De officier van justitie heeft de strafeis echter enigszins gematigd vanwege de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Ook ziet het Openbaar Ministerie in de adviezen van de psycholoog en de hulpverlening aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden te eisen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 22 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft erop gewezen dat de verdachte een jonge, kwetsbare en beïnvloedbare jongen is, die werd geronseld voor het plegen van strafbare feiten. Het motief voor de feiten is hem niet bekend. De verdachte functioneert op een matig verstandelijk niveau, heeft moeite de risico’s van zijn gedrag in te schatten en beschikt over beperkte oplossingsvaardigheden. Dit maakt hem vatbaar voor dergelijke verzoeken en hieruit kan worden verklaard waarom de verdachte de keuze maakte om snel geld te verdienen. Na de eerste keer voelde hij zich onder druk gezet om de beide volgende keren ook mee te werken uit angst dat hemzelf, maar vooral ook zijn familie met wie hij in één woning woont, iets zou worden aangedaan. De verdachte heeft uitgevoerd wat hem werd opgedragen en heeft zeker geen aansturende rol gehad. Verzocht is om de verdachte de tenlastegelegde feiten verminderd toe te rekenen overeenkomstig het advies van de psycholoog en hetgeen de reclassering daarover in de rapportage heeft vermeld.
De raadsvrouw heeft bepleit het jeugdstrafrecht toe te passen en de verdachte geen langere onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen dan de periode die hij (deels in Frankrijk) in voorarrest heeft doorgebracht. Zij acht het van belang dat de verdachte het reeds ingezette traject met zijn IFA-coach en de reclassering kan voortzetten, en zijn schoolgang kan hervatten, om zo te werken aan een bestendige toekomst. De raadsvrouw verzoekt daarom aan de verdachte 18 maanden jeugddetentie, waarvan 203 dagen voorwaardelijk, op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die de reclassering voorstelt, eventueel in combinatie met een werkstraf. De verdachte is bereid om aan alle voorwaarden mee te werken.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten, te weten het als medepleger opzettelijk teweegbrengen van drie ontploffingen. De verdachte heeft in de nacht van 8 december 2020 bij de Poolse supermarkt [naam] aan de Ophelialaan in Aalsmeer een ruit ingeslagen, door het gat in de ruit benzine naar binnen gegoten, een geïmproviseerd explosief met flitspoeders neergezet en dat op afstand tot ontploffing gebracht via een elektrasnoer dat hij aansloot op een accu. Op vrijwel dezelfde manier heeft hij in de nacht van 12 december 2020 bij de Poolse supermarkt [naam] in winkelcentrum Beverhof in Beverwijk, wederom een zogenaamd Improvised Explosive Device laten ontploffen en, zo ook in de nacht van 4 januari 2021 bij de Poolse supermarkt [naam] aan het Paletplein in Tilburg. De verdachte handelde steeds in opdracht van anderen, die beloofden hem hiervoor te betalen, die de benodigde materialen en het vervoer regelden en van wie hij op voorhand instructies kreeg hoe hij de explosies teweeg moest brengen.
De ontploffingen hebben zeer veel schade aangericht. Vooral in Aalsmeer was het een enorme ravage. De voorgevel van de supermarkt werd geheel vernield, bij naburige panden zijn onder meer ruiten gesneuveld, er vloog een auto in brand en er ontstond brand in de supermarkt en in het bovengelegen appartement. In dat appartement woonden drie mensen, die sliepen op het moment van de ontploffing. Zij werden wakker van een knal die het huis deed schudden, zijn door de rook naar buiten gevlucht en zagen toen zij op straat kwamen al vlammen in hun appartement. Het appartement van deze bewoners is geheel afgebrand en zij zijn ten gevolge van de brand hun hele “hebben en houwen” kwijt geraakt.
Ook in Beverwijk en Tilburg ging het om zware explosies en was de schade enorm. In Beverwijk zijn door de ontploffing delen van het dak, de gevelbekleding en tussenmuren in het winkelcentrum weggeslagen. Er zijn muren gescheurd en er heeft kort een brand gewoed. Ook de aan de supermarkt grenzende winkels liepen schade op. In Tilburg werden stukken uit de gevel en uit de raampartij van de supermarkt geblazen en veroorzaakte de ontploffing een korte maar hevige brand, waardoor het interieur van de supermarkt grotendeels is gesmolten en vernield.
De verdachte heeft met zijn handelen een cruciale bijdrage geleverd aan een ernstige vorm van zeer intimiderend grof geweld waardoor mensenlevens in gevaar zijn gebracht en aan meerdere personen en bedrijven forse schade is berokkend. De explosies die hij teweeg heeft gebracht zijn niet alleen uiterst bedreigend geweest voor de eigenaren van de drie supermarkten en de andere directe slachtoffers. Zij hebben ook breder in de samenleving tot onrust en gevoelens van onveiligheid geleid, te meer nu zij deel uitmaakten van een reeks ontploffingen bij Poolse supermarkten. De grote impact van de gebeurtenissen blijkt onder meer uit de door een aantal van de slachtoffers ingediende schadevergoedingsverzoeken. De verdachte heeft zich bij zijn handelen geen enkele rekenschap gegeven van de gevolgen voor de slachtoffers maar zich, in ieder geval de eerste keer, louter en alleen laten leiden door eigen financieel gewin.
Het gaat hierbij om vormen van min of meer complete vernietiging. De feiten getuigen van een brutaliteit van de buitencategorie. Het kennelijke gemak waarmee dit excessieve geweld is gepleegd doet vermoeden dat de verdachte vooraf in geen enkel opzicht ook maar enigszins tot zich heeft laten doordringen wat de gevolgen van het feit voor betrokkenen zouden zijn.
De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte opzettelijk het Vuurwerkbesluit overtreden, door thuis twee mortierbommen voorhanden te hebben. Het bewaren van dergelijk vuurwerk levert direct gevaar op voor zijn huisgenoten en buren. De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan deze gevaarzetting.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op:
  • het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 20 december 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld;
  • het psychologisch rapport (PO), gedateerd 23 november 2021 en opgesteld door mevrouw [naam] , MSc, GZ-psycholoog;
  • het voorlichtingsrapport, gedateerd 12 januari 2023 en opgesteld door de heer [naam] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, Adviesunit 3 Noord-West te Amsterdam.
Uit het PO komt onder andere naar voren dat er bij de verdachte sprake is van een matige verstandelijke beperking. Daarnaast zijn er aanwijzingen van een posttraumatische stressstoornis en worden er trekken gezien van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.
Door de psycholoog wordt aangegeven dat (in het algemeen) kan worden gesteld

dat het functioneren op matig verstandelijk beperkt intelligentieniveau maakt dat betrokkene moeite heeft met het inschatten van de risico’s van zijn gedrag. Betrokkene is in hogere mate afhankelijk van extrinsiek geboden structuur, aangezien hij onvoldoende wordt geleid door zijn eigen geweten. Hij heeft verminderd inzicht in oorzaak en gevolg en beschikt over beperkte probleemoplossende vaardigheden waardoor hij verminderd in staat wordt geacht om zijn handelen tussendoor (tijdig) bij te stellen. Betrokkene zou medeverdachten klakkeloos hebben geloofd in hun beloften, terwijl zij dit niet waar konden maken. Onderzoeker is van mening dat het lagere intelligentieniveau de gedragskeuzen van betrokkene voorafgaand en ten tijde van de ten laste gelegde feiten heeft beperkt”.Op basis hiervan komt onderzoeker tot het advies om alle ten laste gelegde feiten in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De psycholoog schat het risico op toekomstig gewelddadig gedrag van de verdachte in als matig. Zij ziet met name de (gevolgen van de) cognitieve beperking in combinatie met de belaste voorgeschiedenis, en zorgen over de mate van ondersteuning vanuit de huidige leefsituatie van de verdachte, hierbij als belangrijkste risicofactoren. Dit risico wordt onder andere versterkt door onvoldoende inzicht in oorzaak en gevolg, en het daarbij onvoldoende doorzien van de risico’s van het eigen handelen. Daarnaast zijn de gewetensontwikkeling en het probleemoplossende vermogen van de verdachte beperkt, waardoor hij sneller verkeerde beslissingen neemt.
De psycholoog concludeert op basis van het voorgaande, en met toepassing van de wegingslijst adolescentenstrafrecht, dat er aanleiding is voor toepassing van het minderjarigenstrafrecht. Naast het feit dat de verdachte functioneert op matig verstandelijk beperkt intelligentieniveau, moeite heeft de risico’s van zijn handelen in te schatten, zijn eigen gedrag onvoldoende kan organiseren, handelt zonder nadenken en in het contact jonger over komt dan zijn kalenderleeftijd, wordt een pedagogische aanpak als noodzakelijk beschouwd en ook mogelijk geacht. Er worden door de psycholoog geen contra-indicaties gezien voor het toepassen van het minderjarigenstrafrecht.
Bij de behandeling en de begeleiding van de verdachte verdient het, aldus de psycholoog, aanbeveling om aandacht te hebben voor het organiseren van voldoende toezicht en begeleiding in de woonsituatie van de verdachte waarbij zij denkt aan een begeleide woonvorm in bijvoorbeeld een RIBW. Gezien de sterke band met zijn familie zal deze hierbij nauw moeten worden betrokken.
Verder dient er bij de behandeling van de verdachte aandacht te worden besteed aan zijn sociaal-emotioneel functioneren en het verwerken van ingrijpende gebeurtenissen uit zijn verleden. Dit zou kunnen door traumabehandeling maar wellicht ook door het voeren van ondersteunende en structurerende gesprekken. Hierbij wordt gedacht aan een coach die hem verder kan helpen om zijn oplossingsvaardigheden en zelfstandigheid te vergroten middels ondersteuning in zijn dagelijks functioneren waarbij steeds gewaakt moet worden voor cognitieve overvraging van de verdachte.
De psycholoog adviseert tot slot, wanneer het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, de behandeling en begeleiding vorm te geven in een voorwaardelijk strafkader met toezicht door de reclassering, om zo ook op de langere termijn voldoende medewerking van de verdachte te garanderen. Het aanbod van de Reclassering Nederland lijkt hierbij beter passend (en beter aan te sluiten bij de sociale kaart) dan de jeugdreclassering. Ten aanzien van de inzet van een coach en behandeling wordt gedacht worden aan Humanitas Homerun.
Gehoord als deskundige ter terechtzitting heeft mevrouw [naam] aangegeven dat zij bij haar advies blijft. Tevens heeft zij nader uitgelegd dat het voor de hand ligt de verdachte door de volwassenenreclassering te laten begeleiden omdat hij nog niet bekend is bij de jeugdreclassering en hij, gezien zijn leeftijd, valt onder de sociale kaart van Reclassering Nederland.
Het voorlichtingsrapport van reclassering Nederland, gedateerd 12 januari 2023, van de heer [naam] , onderschrijft het rapport en het advies van de psycholoog en houdt onder meer het volgende in:
“De voornaamste risicofactoren ten aanzien van recidive zijn een licht verstandelijke beperking, beïnvloedbaarheid en de afhankelijkheid van anderen, voornamelijk zijn moeder. Daarnaast zijn er zorgen over zijn sociaal netwerk. De reclassering acht een training gericht op het versterken van zijn weerbaarheid en zelfredzaamheid geïndiceerd. Daarnaast is het wenselijk dat betrokkene begeleid gaat worden binnen een begeleid wonen setting.De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen. Betrokkene is beïnvloedbaar, maar daarmee ook ontvankelijk voor pedagogische beïnvloeding vanuit volwassenen. Dit blijkt tevens uit het contact met de IFA-coach, die betrokkene sinds 29 september 2022 begeleidt. De IFA-coach heeft er vertrouwen in dat het contact meer inhoud en diepte kan krijgen”.
De reclassering adviseert betrokkene een (deels) voorwaardelijk straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
• Meldplicht bij reclassering
• Gedragstraining Amsta Karaad
• Ambulante behandeling en begeleiding door een IFA coach of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dit in overleg met de officier van justitie noodzakelijk acht
• Meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang bij Philadelphia zorg of een soortgelijke instelling
• Contactverbod met de medeverdachten, zolang de reclassering dit in overleg met de officier van justitie noodzakelijk acht
• Meewerken aan het verkrijgen en behouden van een passende dagbesteding.
Gehoord als getuige ter terechtzitting heeft de heer [naam] aangegeven dat hij hierbij blijft en zich schaart achter de adviezen van de psycholoog. Hij heeft hieraan toegevoegd dat het contact tussen de verdachte en de IFA-coach na een lastige aanloop inmiddels goed loopt. In onderling overleg tussen de coach en de verdachte is ervoor gekozen om met de bespreking van hetgeen er gebeurd is te wachten tot na de terechtzitting. De verdachte staat inmiddels op de wachtlijst van Philadelphia zorg voor een woonplek. Een vrijheidsbenemende straf zal het reclasseringstraject doorkruisen.
Conclusie van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank enerzijds gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de aard en de ernst van het bewezenverklaarde.
Anderzijds heeft de rechtbank, in het voordeel van de verdachte, rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en het advies van de deskundige.
De rechtbank neemt de conclusie uit het PO over dat bij de verdachte onder meer sprake is van een matige verstandelijke beperking, aanwijzingen voor een posttraumatische stressstoornis en trekken van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis waardoor de handelwijze en besluitvorming van de verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten zijn beïnvloed. De rechtbank acht aannemelijk dat de verdachte de gevolgen van zijn keuzes hierdoor in beperkte mate heeft kunnen overzien. Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om de verdachte de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De verdachte was 19 jaar toen hij de bewezenverklaarde feiten pleegde, zodat in beginsel het volwassenenstrafrecht van toepassing is. De rechtbank sluit zich echter, in navolging van de officier van justitie, aan bij het advies van de psycholoog en de reclassering dat, gezien de persoonlijkheid van de verdachte, het
adolescentenstrafrechtgeïndiceerd is en dus het minderjarigenstrafrecht dient te worden toegepast. Dit betekent dat aan de verdachte ten hoogste 24 maanden jeugddetentie kan worden opgelegd.
De rechtbank overweegt in het voordeel van de verdachte ook mee dat hij, in tegenstelling tot zijn mededaders, in die zin verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gedrag, dat hij zijn aandeel in de bewezen verklaarde feiten heeft bekend.
Verder heeft de rechtbank bij haar afwegingen betrokken dat de verdachte al geruime tijd op vrije voeten is en hij zich houdt aan de schorsingsvoorwaarden en goed meewerkt aan de begeleiding en aanwijzingen van de IFA-coach en de reclassering.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 22 maanden passend en geboden is. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte van 11 maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met Reclassering Nederland noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking, alsmede de overige door de reclassering geadviseerde voorwaarden, met uitzondering van het contactverbod, zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. De rechtbank acht hiermee het gevaar op herhaling van strafbare feiten voldoende ondervangen waardoor, mede vanwege het tijdsverloop, een contactverbod met de medeverdachten in deze strafzaak geen toegevoegde waarde heeft.
Gelet op de aard en ernst van de feiten en het belang van het ervaren van consequenties door de verdachte, is naar het oordeel van de rechtbank, naast de reeds door de verdachte ondergane detentie, ook een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 120 uren op zijn plaats.
De tijd die door de verdachte in voorarrest is doorgebracht zal op het onvoorwaardelijk deel van de straffen die aan de verdachte worden opgelegd in mindering worden gebracht.
7.4
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft het bevel voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst tot de datum van de uitspraak. Dat betekent dat het met ingang van heden herleeft. De rechtbank zal aan de verdachte een vrijheidsstraf opleggen die van kortere duur is dan de in preventieve hechtenis doorgebrachte tijd. Reeds daarom zal zij ambtshalve het bevel voorlopige hechtenis opheffen.
Dit brengt met zich dat de rechtbank niet toekomt aan de verzoeken van de verdediging tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis. De officier van justitie heeft gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis zal worden opgeheven. Op vragen van de rechtbank heeft de officier van justitie aangegeven dat deze vordering zo dient te worden opgevat dat zij zich verzet tegen opheffing, respectievelijk schorsing van de voorlopige hechtenis. Aan beoordeling van dat standpunt komt de rechtbank evenmin toe.

8.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

8.1
Algemeen
Namens de verdachte zijn door mr. W. van Egmond, waarnemend raadsvrouw, enkele verweren ten aanzien van de vorderingen gevoerd die door de verdediging zijn getypeerd als “algemene” verweren. Hoewel deze verweren naar het oordeel van de rechtbank gezien hun inhoud en strekking niet telkens zo kunnen worden opgevat dat zij zijn gericht tegen alle vorderingen zal de rechtbank voorafgaand aan bespreking van de vorderingen afzonderlijk, eerst deze verweren bespreken en beoordelen.
Onevenredige belasting van het strafproces
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen in alle vorderingen geheel niet-ontvankelijk zijn, omdat deze een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Zij heeft hierbij onder meer gewezen op het beoordelingskader dat de Hoge Raad in het overzichtsarrest van 28 mei 2019 heeft geformuleerd. Naar de rechtbank begrijpt heeft zij -kort gezegd- betoogd dat de vorderingen niet zijn voorzien van een voldoende en begrijpelijke onderbouwing, wat een zorgvuldig onderzoek onmogelijk maakt. Daarnaast vormen de vele zeer uitgebreide vorderingen die soms honderden pagina’s omvatten, een onevenredige belemmering voor de verdediging die zich in de kern moet kunnen richten op het bewijs en de strafmaat.
De rechtbank is van oordeel dat de raadsvrouw gelijk heeft als zij stelt dat de rechter ervoor dient te waken dat het strafproces niet onevenredig wordt belast door de vorderingen van de benadeelde partijen. Daarbij spelen tal van factoren een rol, onder meer verband houdend met de complexiteit van de vorderingen, de mate van onderbouwing respectievelijk de mogelijkheid tot betwisting ervan, en de daarvoor beschikbare faciliteiten voor procespartijen. Daarnaast is ook van belang de instructie aan de strafrechter om recht te doen aan de laagdrempeligheid van de rechtsingang die de wet aan de benadeelde partij biedt en niet te snel over te gaan tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij. Binnen dit spanningsveld dient de zittingsrechter een passende balans te vinden.
De verdediging heeft de rechtbank niet op enig moment in de procedure verzocht toepassing te geven aan artikel 333 Sv. Van een kennelijke niet-ontvankelijkheid, waarbij zonder nader onderzoek de benadeelde partij in een vroeg stadium niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gaat de raadsvrouw dus niet uit. Dit impliceert, bezien in het licht van het hiervoor kort weergegeven beoordelingskader, dat het standpunt van de verdediging zich niet in algemene zin laat beoordelen. De aangevoerde bezwaren kunnen naar hun aard slechts op het niveau van de individuele vordering worden getoetst.
Eigen schuld
De raadsvrouw heeft gewezen op de mogelijkheid van eigen schuld aan de zijde van één of meer benadeelden, hetgeen, zo begrijpt de rechtbank, reden is om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. Het verweer is met weinig precisie gevoerd maar de rechtbank neemt aan dat het gericht is tegen de vorderingen van de ondernemers die de vernietigde supermarkten exploiteerden.
De rechtbank overweegt dat deze enkele suggestie naar haar aard niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen. Voor zover de rechtbank in de hiernavolgende bespreking van de vorderingen van de ondernemers zal komen tot een al dan niet gedeeltelijke toewijzing wordt op dit punt als volgt overwogen. Het gaat bij het stellen van “eigen schuld” om een verweer waarvoor de stelplicht en bewijslast rusten op de verdachte. Dat het gaat om strafbare feiten binnen een criminele context waarin het voor de verdachte en zijn medeverdachten niet zonder risico is om hun mogelijke wetenschap over opdrachtgevers althans tussenpersonen prijs te geven maakt dit niet anders. Uit het procesdossier kan niet meer worden afgeleid dan dat processen-verbaal van het TCI in uiteenlopende richtingen wijzen van mogelijke achterliggende motieven en betrokken opdrachtgevers, waarbij de onderlinge tegenstrijdigheid tussen de verschillende berichten in het oog springt. Verder is er niets ter onderbouwing aangevoerd. Dit leidt tot de slotsom dat er geen enkel aanknopingspunt is voor vaststellingen dat de schade (mede) aan de benadeelde ondernemers kan worden toegerekend. Daarom kan dit evenmin leiden tot beperking van een vast te stellen verplichting tot schadevergoeding.
Voorschotregeling
Voorts heeft de verdediging erop gewezen dat de voorschotregeling niet van toepassing is nu het niet gaat om gewelds- of zedendelicten. Ook dit zou een ontvankelijkheidsbeletsel opleveren. Dat deze omstandigheid een complicatie kan opleveren bij de beoordeling van de ontvankelijkheid ontgaat de rechtbank. Het staat immers geheel los van de beoordeling van de aansprakelijkheid naar burgerlijk recht.
Immateriële schade
De raadsvrouw heeft betoogd dat waar het gaat om vorderingen wegens immateriële schade aansluiting zou moeten worden gezocht bij het arrest van de Hoge Raad over de Groninger aardgasschadezaken van 15 oktober 2021. Indien de daar door de Hoge Raad aanvaarde maatstaf tot uitgangspunt zou worden genomen, zou pas na een tweede aanslag wegens aard en ernst van de normschending sprake zijn van aantasting in de persoon op andere wijze. Bovendien zouden de vorderingen volgens de raadsvrouw niet conform de daaraan te stellen eisen zijn onderbouwd.
De rechtbank volgt de raadsvrouw daarin niet. Ten eerste ziet de raadsvrouw over het hoofd dat het in deze strafzaak gaat om zeer ernstige misdrijven, terwijl het in de door haar aangehaalde civiele zaak gaat om aansprakelijkheid als gevolg van de gaswinning waarbij de schade in de loop der tijd is ontstaan en in omvang toegenomen. Reeds daarom gaat elke vergelijking mank.
Ten tweede doet het ingenomen standpunt geen recht aan de gegeven onderbouwing van de vorderingen. Daarbij is er onder meer, kort en zakelijk weergegeven, op gewezen dat de benadeelde partijen schade hebben geleden die voortvloeit uit een zeer gewelddadige aantasting of volledige vernietiging van hun winkelpand of woning en dat daarmee sprake is van een ingrijpende gebeurtenis in de persoonlijke levenssfeer die beangstigend is geweest en afbreuk heeft gedaan aan het gevoel van veiligheid. Op geen enkele wijze valt in te zien dat een dergelijk misdrijf twee keer moet worden gepleegd voordat dit in diep zittende angst resulteert.
8.2
Feit 1: vorderingen ten aanzien van de explosie in Beverwijk op 12 december 2020
8.2.1
[naam besloten vennootschap]
[slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] hebben namens de benadeelde partij [naam besloten vennootschap] een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die [naam besloten vennootschap] als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Daarnaast is om vergoeding van de proceskosten verzocht overeenkomstig het liquidatietarief.
Mr. J. Nagtegaal heeft de vordering schriftelijk gewijzigd en ter terechtzitting mondeling toegelicht. De wijziging betreft de aftrek van de gevorderde BTW in de posten verlies inventaris en verlies huurgenot. Hoewel niet met zoveel woorden gezegd, begrijpt de rechtbank dat eenzelfde vermindering (aftrek van te verrekenen BTW) ook op de kosten van de accountant van toepassing is. De gestelde materiële schade ad € 45.331,41 bestaat thans uit:
€ 18.561,47 verlies inventaris
€ 24.299,94 verlies huurgenot in verband met sluiting van het pand op last van de
burgemeester en de daaropvolgende herstelwerkzaamheden
€ 2.470,00 kosten accountant ter vaststelling schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft als standpunt ingenomen dat de verzochte bedragen ten aanzien van het verlies van de inventaris en verlies van huurgenot integraal kunnen worden toegewezen. Zij heeft zich niet uitgelaten over de kosten van de accountant.
Standpunt verdediging
Mr. W. van Egmond heeft namens de verdediging erkend dat er sprake moet zijn geweest van schade, maar dat zonder inventarisatie door een schade-expert moeilijk een inschatting kan worden gemaakt van de omvang van de schade. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat de in het Pools opgestelde nota’s (met een totaalbedrag van € 5.547,16) niet deugdelijk zijn vertaald en dat de benadeelde partij ten aanzien van die gevorderde schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voorts heeft zij naar voren gebracht dat het maar de vraag is of de goederen op de factuur van [naam] wel zijn geleverd nu op 16 december 2020 betaling van die factuur plaatsvond en er volgens de betalingscondities betaald zou moeten worden vóór levering. Tenslotte heeft mr. Van Egmond aangevoerd dat de opgevoerde kosten ter vaststelling van de schade dienen te worden gehalveerd nu het rapport niet door een accountant maar door een boekhouder is opgesteld.
Oordeel rechtbank
Uit het proces-verbaal forensisch onderzoek en de foto’s in het dossier blijkt dat het pand en de zich daarin bevindende inventaris en goederen volledig zijn verwoest. Een schade-expert zal daarover in algemene zin geen andere vaststelling kunnen doen. De opgevoerde posten aan verlies van inventaris zijn naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien met de gegeven toelichting en de vertaling van enkele sleutelwoorden, voldoende duidelijk, waardoor in deze zaak volledige vertaling van in het Pools opgestelde facturen niet nodig is. Uit de factuur van [naam] blijkt onmiskenbaar dat levering van de goederen heeft plaatsgevonden vóór de datum van de explosie.
Het bedrag aan accountantskosten acht de rechtbank niet bovenmatig; de vordering voldoet wat dit onderdeel betreft aan de aan te leggen dubbele redelijkheidstoets.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook geheel (€ 45.331,41) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Voor de toewijzing van de proceskosten zal de rechtbank aanknopen bij het forfaitaire liquidatietarief rechtbanken, zoals dat in civielrechtelijke zaken wordt toegepast, gekoppeld aan het toegewezen bedrag. In dit geval is dat tarief vastgesteld op € 1.183,00 per punt.
Voor de verrichte werkzaamheden worden drie punten toegekend, namelijk 1 punt voor het opstellen en indienen van de verschillende pleitnota’s en 2 punten voor het bijwonen van de behandeling op meerdere zittingsdagen, zodat de rechtbank als proceskosten zal toewijzen een bedrag van € 3.549,00
.
8.2.2
[slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de ontploffingen zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is verzocht om vergoeding van de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.
Mr. J. Nagtegaal heeft de vordering schriftelijk en ter terechtzitting mondeling toegelicht en zodanig gewijzigd, dat thans per ontploffing waar de benadeelde partij door is getroffen (te weten Beverwijk 9 december 2020, Beverwijk 12 december 2020 en Tilburg) vergoeding van immateriële schade wordt gevorderd van € 4.000,00.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de verzochte vergoeding dient te worden toegewezen.
Standpunt verdediging
Mr. Van Egmond heeft namens de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu uit geen enkel document het geestelijk lijden van de benadeelde partij naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Evenmin kan worden vastgesteld dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt dat van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106 lid 1 onder b BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending
meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank acht de aard en de ernst van de normschending in de onderhavige zaak zodanig ernstig dat van een aantasting in de persoon “op andere wijze” kan worden gesproken. De verdachte heeft bij een Poolse supermarkt brandbare vloeistof in het pand gegoten en aldaar een explosief laten exploderen, waardoor het pand en de inboedel volledig zijn verwoest. De benadeelde partij heeft na de explosie zijn pas ingerichte winkel volledig verwoest aangetroffen. Uit de toelichting op de vordering, in eerste en tweede termijn gegeven, en uit de slachtofferverklaring blijkt welke impact deze explosie op de benadeelde partij heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door zijn handelen een dusdanig ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij (waartoe zijn winkel, gezien de aard van het delict, wel degelijk kan worden gerekend) dat daardoor sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106 lid 1 onder b BW.
Ten aanzien van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schade zal de rechtbank de aard en omvang van de impact van het gepleegde feit in ogenschouw nemen. Daarbij zal zij onderscheid maken tussen enerzijds de impact van het meemaken van de explosie en anderzijds de impact van de gevolgen van de explosie. De benadeelde partij woonde niet boven de supermarkt en was evenmin anderszins ter plekke aanwezig. Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 komt de rechtbank gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter zitting billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Voor de toewijzing van de proceskosten zal de rechtbank aanknopen bij het forfaitaire liquidatietarief kantonzaken, zoals dat in civielrechtelijke zaken wordt toegepast, gekoppeld aan het toegewezen bedrag. Zoals hierna zal blijken, zal eenzelfde bedrag ter vergoeding van immateriële schade ook bij een deel van de andere feiten worden toegewezen.
De rechtbank zal als startpunt nemen het tarief dat hoort bij € 6.000 euro, te weten € 330,00 per punt. Voor de verrichte werkzaamheden wordt uitgegaan van twee punten, namelijk één punt voor het opstellen en indienen van de verschillende pleitnota’s en één punt voor het bijwonen van de behandeling op meerdere zittingsdagen.
Nu deze benadeelde partij eenzelfde vordering aan immateriële schade heeft ingediend bij enkele andere explosies bij supermarkten (ook in andere strafzaken) en als bestuurder van de besloten vennootschap [naam besloten vennootschap] een vordering heeft ingediend en deze vorderingen tezamen met de vorderingen van andere benadeelde partijen zijn ingediend, ziet de rechtbank aanleiding om schattenderwijs de proceskosten voor deze vordering te bepalen op € 150,00 en de verdachte in zoverre in die kosten te veroordelen
.
8.2.3
[slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de ontploffingen zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is verzocht om vergoeding van de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.
Mr. J. Nagtegaal heeft de vordering schriftelijk en ter terechtzitting mondeling toegelicht en zodanig gewijzigd, dat thans per ontploffing (Aalsmeer, Beverwijk 9 december 2020 en Beverwijk 12 december 2020) vergoeding van immateriële schade wordt gevorderd van € 4.000,00.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging zijn overeenkomstig hetgeen is weergegeven onder 8.2.2.
Oordeel rechtbank
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 8.2.2 komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De benadeelde partij heeft verzocht de proceskosten te vergoeden op basis van het liquidatietarief. Gelet op de toe te wijzen vergoeding aan proceskosten onder punt 8.4.1 zal de rechtbank dat bedrag in de onderhavige vordering op nihil stellen.
8.2.4
[slachtoffer 7]
Gemachtigde mr. H.A.F.C. Tack heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer 7] een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die [slachtoffer 7] als gevolg van de ontploffingen zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is verzocht om vergoeding van de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.
De vordering is schriftelijk door mr. H.A.F.C. Tack toegelicht en ter terechtzitting door opvolgend en eveneens gemachtigde advocaat mr. S.D. Polat toegelicht en zodanig gewijzigd, dat thans per ontploffing (Beverwijk 9 december 2020, Beverwijk 12 december 2020 en Tilburg) vergoeding van immateriële schade wordt gevorderd van € 4.000,00. Het liquidatietarief wordt begroot op € 2.151,00.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de verzochte vergoeding geheel dient te worden toegewezen en dat, uitgaand van het liquidatietarief, de vergoeding van de proceskosten dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 717,00.
Standpunt verdediging
Het standpunt van de verdediging is overeenkomstig hetgeen is weergegeven onder 8.2.2.
Oordeel rechtbank
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 8.2.2 komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Voor de toewijzing van de proceskosten zal de rechtbank aanknopen bij het forfaitaire liquidatietarief kantonzaken, zoals dat in civielrechtelijke zaken wordt toegepast, gekoppeld aan het toegewezen bedrag. Zoals hierna zal blijken, zal eenzelfde bedrag ter vergoeding van immateriële schade ook bij de andere feiten worden toegewezen. De rechtbank zal, nu de vorderingen in samenhang zijn gedaan, uitgaan van het tarief dat hoort bij een toegewezen schadevergoeding van in totaal € 6.000 euro, te weten € 330,00 per punt.
Voor de verrichte werkzaamheden worden twee punten toegekend, namelijk één punt voor het opstellen en indienen van de verschillende pleitnota’s en één punt voor het bijwonen van de behandeling op meerdere zittingsdagen. Nu deze benadeelde partij eenzelfde vordering aan immateriële schade heeft ingediend bij twee andere explosies bij supermarkten, ziet de rechtbank aanleiding om per feit 1/3 van de proceskosten (in totaal € 660,00) toe te wijzen, derhalve een bedrag van € 220,00
.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
8.3
Feit 2: vorderingen ten aanzien van de explosie in Tilburg op 4 januari 2021
8.3.1
[naam besloten vennootschap]
[naam] heeft namens de benadeelde partij [naam besloten vennootschap] een vordering tot schadevergoeding van € 40.913,80 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die [naam besloten vennootschap] als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De schade bestaat uit:
€ 69.905,00 materiële schade pand volgens rapportage
€ 1.638,74 kosten opstellen rapportage.
Daarvan is vergoed door de verzekering, na aftrek van het eigen risico,: € 28.991,20 + € 1.638,74, dat wil zeggen totaal € 30.629,94.
Resteert € 40.913,80 (exclusief BTW).
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft als standpunt ingenomen dat het verzochte bedrag integraal kan worden toegewezen.
Standpunt verdediging
Mr. Van Egmond heeft namens de verdachte bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu geen gemachtigde ter terechtzitting is verschenen om vragen over het hoge bedrag van de vrijstelling te beantwoorden. Behandeling van de vordering levert daarom een onevenredige belasting van het strafproces op.
Oordeel rechtbank
Daargelaten het antwoord op de vraag of het verweer van de verdediging moet worden opgevat als een verweer van voldoende substantie, blijkt uit de stukken dat het eigen risico is verrekend met het door de verzekering uitgekeerde bedrag. De suggestie van de verdediging dat, zo begrijpt de rechtbank, het op de weg van de benadeelde partij heeft gelegen om de schade verder te beperken, ontbeert elke feitelijke en juridische grondslag. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gevorderde, resterende, materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook geheel (€ 40.913,80) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
8.3.2
[slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de ontploffingen zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is verzocht om vergoeding van de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.
Mr. J. Nagtegaal heeft de vordering schriftelijk en ter terechtzitting mondeling toegelicht en zodanig gewijzigd, dat thans per ontploffing (Beverwijk 9 december 2020, Beverwijk 12 december 2020 en Tilburg) vergoeding van immateriële schade wordt gevorderd van € 4.000,00.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging zijn overeenkomstig hetgeen is weergegeven onder 8.2.2.
Oordeel rechtbank
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 8.2.2 komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Het bedrag ter vergoeding van de proceskosten zal op grond van de eerder gebezigde overwegingen op € 150,00 worden gesteld.
8.3.3
[slachtoffer 7]
Gemachtigde mr. H.A.F.C. Tack heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer 7] een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die [slachtoffer 7] als gevolg van de meerdere ontploffingen zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is verzocht om vergoeding van de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.
De vordering is schriftelijk door mr. H.A.F.C. Tack toegelicht en ter terechtzitting door opvolgend en eveneens gemachtigde advocaat mr. S.D. Polat toegelicht en zodanig gewijzigd, dat thans per ontploffing (Beverwijk 9 december 2020, Beverwijk 12 december 2020 en Tilburg) vergoeding van immateriële schade wordt gevorderd van € 4.000,00. De gevorderde proceskosten conform het liquidatietarief zijn begroot op € 2.151,00.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging zijn overeenkomstig hetgeen is weergegeven onder 8.2.4.
Oordeel rechtbank
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 8.2.2 komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het bedrag ter vergoeding van de proceskosten zal op grond van de eerder gebezigde overwegingen op € 220,00 worden gesteld.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
8.4
Feit 3: vorderingen ten aanzien van de explosie in Aalsmeer op 8 december 2020
8.4.1
[slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is om vergoeding van de proceskosten verzocht overeenkomstig het liquidatietarief.
Mr. J. Nagtegaal heeft de vordering schriftelijk en ter terechtzitting toegelicht en gewijzigd. De gestelde materiële schade ad € 149.158,17 bestaat thans uit:
€ 41.849,70 verlies producten (excl. BTW)
€ 10.502,47 verlies inventaris (excl. BTW)
€ 93.576,00 winstderving
€ 3.230,00 kosten accountant i.v.m. schadevaststelling. (excl. BTW)
Aan immateriële schade wordt een bedrag van € 4.000,00 gevorderd.
Uit de toelichting bij de vordering blijkt dat de handelsnaam [naam] per 25 februari 2021 is gewijzigd in [naam] . De handelsnaam [naam] is op 27 oktober 2021 gewijzigd in [naam] .
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft als standpunt ingenomen dat het verzochte bedrag integraal kan worden toegewezen.
Standpunt verdediging
Mr. Van Egmond heeft namens de verdediging erkend dat er sprake moet zijn geweest van schade, maar dat zonder inventarisatie door een schade-expert moeilijk een inschatting kan worden gemaakt van de omvang van de schade wat betreft het verlies van producten in de winkel. De benadeelde partij dient ten aanzien van de post verlies aan producten niet-ontvankelijk verklaard te worden dan wel het toe te wijzen bedrag dient sterk te worden gematigd.
Het opgevoerde bedrag aan verlies van inventaris lijkt op grond van de facturen en gehanteerde afschrijvingen reëel.
Wel wordt de winstderving, zowel de post als de hoogte van het bedrag, betwist nu de vordering wat dit onderdeel betreft is gebaseerd op een te korte referentieperiode (het jaar 2020) en een zeer hoge startersaftrek. Daarnaast had het op de weg van de benadeelde partij gelegen om aan haar schadebeperkingsplicht te voldoen door binnen een redelijke termijn andere werkzaamheden te verrichten en inkomen te genereren. Een periode van veertien maanden waarover geen inkomen zou zijn verkregen, is niet reëel en kan dan ook niet aan de verdachte worden toegerekend. Het strafproces leent zich niet voor onderzoek naar en beantwoording van deze vragen. De benadeelde partij dient daarom ten aanzien van de gevorderde winstderving niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Tenslotte heeft mr. Van Egmond aangevoerd dat de opgevoerde kosten ter vaststelling van de schade dienen te worden gematigd naar maximaal € 1.500,00 nu het rapport niet door een accountant maar door een boekhouder is opgesteld.
Oordeel rechtbank
Op grond van de stukken in het dossier begrijpt de rechtbank heel goed dat er sprake is van zeer aanzienlijke materiële schade en dat de benadeelde partij daardoor in de bedrijfsvoering op zeer grote achterstand is gezet. Het vergt zonder twijfel grote inspanningen, ook financieel, om het bedrijf weer op te bouwen. De gepresenteerde stukken geven echter onvoldoende onderbouwing van de werkelijke voorraad te verkopen goederen in de winkel ten tijde van de explosie. Die stukken bieden ook onvoldoende basis voor de rechtbank om gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
De post verlies inventaris zal worden toegewezen nu deze niet is betwist en vergoeding van de schade de rechtbank in zoverre alleszins redelijk voorkomt.
De post winstderving is door de verdediging op een aantal punten weersproken. Ook hier overweegt de rechtbank dat het zonder meer voor de hand ligt dat er materiële schade is geleden. In het licht van de weerspreking is beoordeling van deze post echter te complex en zou het vereiste nadere debat een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
Het bedrag aan accountantskosten acht de rechtbank niet bovenmatig; de vordering voldoet wat betreft dit onderdeel aan de aan te leggen dubbele redelijkheidstoets. Dat de benadeelde partij voor een aanzienlijk deel van de materiële schade niet-ontvankelijk wordt verklaard maakt niet dat deze post niet kan worden toegewezen. Het bedrag zal worden toegewezen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 13.732,47 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 bewezen verklaarde feit. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 8.2.2 komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 billijk voor. De vordering zal dan ook tot een bedrag van € 15.732,47 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Voor de toewijzing van de proceskosten zal de rechtbank aanknopen bij het forfaitaire liquidatietarief kantonzaken, zoals dat in civielrechtelijke zaken wordt toegepast, gekoppeld aan het toegewezen bedrag. In dit geval is dat tarief vastgesteld op € 396,00 per punt.
Voor de verrichte werkzaamheden worden drie punten toegekend, namelijk 1 punt voor het opstellen en indienen van de verschillende pleitnota’s en 2 punten voor het bijwonen van de behandeling op meerdere zittingsdagen, zodat de rechtbank als proceskosten zal toewijzen een bedrag van € 1.188,00
.
8.4.2
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 9.710,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
€ 4.000,00 VW Passat uitgebrand
€ 250,00 kosten afvoeren / vernietigen auto
€ 1.000,00 kleding verbrand en rookschade
€ 200,00 diverse parfums en hygiëne spullen
€ 500,00 laptop Asus
€ 300,00 huishoudelijke apparatuur
€ 500,00 bed
€ 3.000,00 immaterieel.
De vordering is door [naam] van Slachtofferhulp Nederland ter terechtzitting toegelicht.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft als standpunt ingenomen dat het verzochte bedrag integraal kan worden toegewezen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen opmerkingen over de gevorderde materiële schade.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft mr. Van Egmond verzocht deze te matigen tot € 2.500,00. De woning van de benadeelde partij werd wel onbewoonbaar verklaard doch de aanslag was niet op hem gericht.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 bewezen verklaarde feit. De rechtbank komt ook vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De benadeelde partij lag ten tijde van de explosie in de woning boven de supermarkt te slapen. Mede gelet op de onderbouwing van de vordering is wel degelijk sprake van aantasting in de persoon. Een intentioneel verband, dat de aanslag op de benadeelde partij gericht moet zijn, zoals de verdediging klaarblijkelijk veronderstelt, is bij aantasting in de persoon op andere wijze geen vereiste.
De vordering zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
8.4.3
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 9.525,84 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
€ 1.269,00 kappersbenodigdheden ( tondeuse, haartrimmer, kappersschaar (2x), krultang,
stijltang, föhn)
€ 598,80 nagelapparatuur en producten (nagelfreesmachine, LED/UV lamp, potjes
nagellak)
€ 370,00 parfums
€ 1.099,00 sieraden
€ 586,44 laptop
€ 2.500,00 kleding
€ 102,60 aanvraag nieuwe documenten
€ 3.000,00 immaterieel.
De vordering is door [naam] van Slachtofferhulp Nederland ter terechtzitting toegelicht.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging zijn overeenkomstig hetgeen is weergegeven onder 8.4.2.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 bewezen verklaarde feit. De rechtbank komt – onder verwijzing naar hetgeen zij onder 8.4.2 heeft overwogen – ook vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor. De vordering zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
8.4.4
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 9.197,48 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
€ 2.000,00 kleding
€ 1.200,00 televisie
€ 84,99 televisiemeubel
€ 900,00 bedbank
€ 8,99 salontafel
€ 457,00 kasten
€ 150,00 eettafel en stoelen
€ 640,00 keukenapparatuur
€ 599,00 laptop
€ 102,60 aanvraag nieuwe documenten
€ 54,90 medicijnen
€ 3.000,00 immaterieel.
De vordering is door [naam] van Slachtofferhulp Nederland ter terechtzitting toegelicht.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging zijn overeenkomstig hetgeen is weergegeven onder 8.4.2.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 bewezen verklaarde feit. De rechtbank komt – onder verwijzing naar hetgeen zij onder 8.4.2 heeft overwogen – ook vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor. De vordering zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
8.4.5
[slachtoffer 8]
De benadeelde partij [slachtoffer 8] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die [slachtoffer 8] als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De vordering is door [naam] van Slachtofferhulp Nederland ter terechtzitting toegelicht en aangepast.
De gestelde schade, totaal € 5.698,56, bestaat thans uit:
€ 250,00 eigen bijdrage verzekering
€ 3.660,88 verlies nettowinst i.v.m. sluiten salon 8-12-2020 / 14-12-2020
€ 787,68 reiskosten eigenaar i.v.m. aanwezig zijn tijdens verbouwing
€ 1.000,00 immaterieel.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft als standpunt ingenomen dat het verzochte bedrag integraal kan worden toegewezen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen opmerkingen over de gevorderde materiële schade.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft mr. Van Egmond verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu er geen sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade (€ 4.698,56) rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 bewezen verklaarde feit. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank is echter van oordeel dat de gestelde immateriële schade met onvoldoende concrete gegevens is onderbouwd waaruit zou moeten blijken dat er sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. De benadeelde partij zal voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.4.6
[slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 62.622,60 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die [slachtoffer 6] als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
€ 1.355,20 steigerhuur, leeghalen, reinigen materiaal
€ 1.936,00 sloopwerk uren
€ 726,00 administratieve begeleiding
€ 4.755,30 schoonmaken wand, tapijt, uren
€ 1.647,64 verlies inkomen, verplichte verlofdagen
€ 3.630,00 herstel werkzaamheden materialen
€ 10.736,97 herstel werkzaamheden bedrijven
€ 4.135,72 opslag spullen
€ 3.515,50 opslag, verhuizen paneel, bestickering
€ 1.584,19 [naam] boekhouding
€ 5.328,84 arbeid en materiaal
€ 18.505,04 50% verkoop materiaal i.v.m. schade
€ 4.766,20 weggegooide artikelen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de gevorderde bedragen minus de opgevoerde BTW en minus het bedrag ad € 100,00 dat met een Go Fund actie is verkregen, kunnen worden toegewezen, derhalve tot een totaalbedrag van € 56.182,83.
Standpunt verdediging
Mr. Van Egmond heeft primair betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu onduidelijk is wat de Go fund actie heeft opgebracht. Onderzoek daartoe zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
Subsidiair heeft zij verzocht het toe te kennen bedrag aanzienlijk te matigen, in ieder geval met een bedrag van € 2.200,00 zoals dat op het overgelegde bankafschrift is vermeld. Voor het overige heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 13.067,95 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 bewezen verklaarde feit. De verzochte vergoeding voor de volgende posten worden (exclusief BTW) toegewezen:
€ 1.120,00 steigerhuur, leeghalen, reinigen materiaal
€ 1.600,00 sloopwerk uren
€ 3.930,00 schoonmaken wand, tapijt, uren
€ 3.000,00 herstel werkzaamheden materialen
€ 3.417,95 opslag spullen.
De rechtbank zal op het toe te wijzen bedrag de € 100,00, die de benadeelde partij heeft ontvangen in verband met de Go Fund actie, in mindering brengen. Derhalve wordt een bedrag toegewezen van € 12.967,95, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
De gestelde schade zoals opgenomen in de overige kosten- en verliesposten is naar het oordeel van de rechtbank, bij gebrek aan een nadere toelichting, ook al heeft de officier van justitie zich ingespannen om meer informatie van de benadeelde partij te verkrijgen, niet eenvoudig vast te stellen. Behandeling van de vordering levert in zoverre een onevenredige belasting van het strafproces op. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
8.5
Hoofdelijkheid
Hoewel de rechtbank onderkent dat de kwetsbaarheid van de verdachte en de hiërarchische verhoudingen tussen de verschillende verdachten en nog onbekend gebleven opdrachtgevers een verdeling van de lasten bij vergoeding van de schade ernstig kan bemoeilijken, oordeelt de rechtbank dat het onredelijk zou zijn dat nadeel van de verdachte af te wentelen op de benadeelde partijen. Die hebben hoe dan ook recht op volledige betaling van de door de rechtbank toegekende schadevergoeding zonder dat zij zich hoeven te mengen in de verhouding tussen de aansprakelijk gestelde (en eventueel nog aansprakelijk te stellen) daders. De hoofdelijke veroordeling strekt primair tot bescherming van de benadeelde en dat belang dient het zwaarst te wegen.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de verdachte is gehouden tot volledige vergoeding van de geleden schade en dat, indien een mededader de eerder genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
8.6
Schadevergoedingsmaatregel en gijzeling
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder de feiten 1, 2 en 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: tweemaal medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweeg brengen met gemeen gevaar voor goederen en eenmaal medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweeg brengen met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor andere personen] aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Nu de verdachte zal worden veroordeeld met toepassing van sancties uit het jeugdstrafrecht, zal de rechtbank bij het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat telkens bepalen dat het aantal dagen gijzeling op nihil wordt gesteld.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
de artikelen 36f, 47, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 157 Wetboek van Strafrecht,
artikel 1.2.2 Vuurwerkbesluit,
artikel 9.2.2.1 Wet milieubeheer en
de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder de feiten 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 4.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
22 (tweeëntwintig) maanden.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 11 (elf) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich meldt bij Reclassering Nederland, Wibautstraat 12, 1091 GM Amsterdam, en zich blijft melden zo vaak en zo lang genoemde reclasseringsinstelling dat nodig vindt;
- actief deelneemt aan de gedragstraining bij Amsta Karaad of een andere gedragsinterventie, die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- meewerkt aan de aanmelding en ambulante behandeling bij polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, indien tijdens de gedragstraining blijkt dat die niet afdoende is om het risico te verlagen, eveneens te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- meewerkt aan de ambulante begeleiding van Levvel of een soortgelijke zorgverlener (Intensieve Forensische Aanpak);
- verblijft bij Cordaan of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na de intake en zodra een plaats beschikbaar is en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- zich inzet voor het verkrijgen en behouden van een passende dagbesteding.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in overleveringsdetentie, in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie
in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
120 (honderdtwintig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 (zestig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de
resterende tijd(na aftrek op de opgelegde jeugddetentie) die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in preventieve hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf
in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt daarbij dat voor iedere dag die in voorlopige hechtenis is doorgebracht, twee uren op de uit te voeren taakstraf in mindering worden gebracht.
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen feit 1 (Beverwijk 12 december 2020):
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam besloten vennootschap]geleden schade tot een bedrag van
€ 45.331,41(zegge: vijfenveertigduizend driehonderdéénendertig euro en eenenveertig cent) als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam besloten vennootschap] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam besloten vennootschap] gemaakt, tot op heden begroot op € 3.549,00 (zegge: drieduizend vijfhonderdnegenenveertig euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk door een mededader aan [naam besloten vennootschap] zijn betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [naam besloten vennootschap] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 45.331,41 (zegge: vijfenveertigduizend driehonderdéénendertig euro en eenenveertig cent) en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [naam besloten vennootschap] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [naam besloten vennootschap] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [naam besloten vennootschap]
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00(zegge: tweeduizend euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 4] gemaakt, tot op heden begroot op € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk door een mededader zijn betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro) en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] .
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 5] ,geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00(zegge: tweeduizend euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 5] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 5] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro) en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] .
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 7] ,geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00(zegge: tweeduizend euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 7] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 7] gemaakt, tot op heden begroot op € 220,00 (zegge: tweehonderdtwintig euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk door een mededader zijn betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 7] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 7] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro) en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 7] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 7] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 7] .
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen feit 2 (Tilburg 4 januari 2021):
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam besloten vennootschap] .geleden schade tot een bedrag van
€ 40.913,80(zegge: veertigduizend negenhonderddertien euro en tachtig cent) als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam besloten vennootschap] ., voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam besloten vennootschap] . gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [naam besloten vennootschap] . de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 40.913,80 (zegge: veertigduizend negenhonderddertien euro en tachtig cent) en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [naam besloten vennootschap] . en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [naam besloten vennootschap] . in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [naam besloten vennootschap] .
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00(zegge: tweeduizend euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 4] gemaakt, tot op heden begroot op € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk door een mededader zijn betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro) en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] .
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 7] ,geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00(zegge: tweeduizend euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 7] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 7] gemaakt, tot op heden begroot op € 220,00 (zegge: tweehonderdtwintig euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk door een mededader zijn betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 7] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 7] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro) en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 7] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 7] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 7] .
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen feit 3 (Aalsmeer, 8 december 2020):
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 5]geleden schade tot een bedrag van
€ 15.732,47(zegge: vijftienduizend zevenhonderdtweeëndertig euro en zevenenveertig cent) bestaande uit € 13.732,47 als vergoeding voor de materiële en € 2.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 5] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 5] gemaakt, tot op heden begroot op € 1.188,00 (zegge: eenduizend honderdachtentachtig euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk door een mededader zijn betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 15.732,47 (zegge: vijftienduizend zevenhonderdtweeëndertig euro en zevenenveertig cent) en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] .
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 9.710,00(zegge: negenduizend zevenhonderdtien euro) bestaande uit € 6.710,00 als vergoeding voor de materiële en € 3.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 9.710,00 (zegge: negenduizend zevenhonderdtien euro) en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 9.525,84(zegge: negenduizend vijfhonderdvijfentwintig euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 6.525,84 als vergoeding voor de materiële en € 3.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 9.525,84 (zegge: negenduizend vijfhonderdvijfentwintig euro en vierentachtig cent) en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 9.197,48(zegge: negenduizend eenhonderdzevenennegentig euro en achtenveertig cent) bestaande uit € 6.197,48 als vergoeding voor de materiële en € 3.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 3] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 9.197,48 (zegge: negenduizend eenhonderdzevenennegentig euro en achtenveertig cent) en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 8]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.698,56(zegge: vierduizend zeshonderdachtennegentig euro en zesenvijftig cent) als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 8] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 8] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 8] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 8] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.698,56 (zegge: vierduizend zeshonderdachtennegentig euro en zesenvijftig cent) en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 8] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 8] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 8] .
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 6]geleden schade tot een bedrag van
€ 12.967,95(zegge: twaalfduizend negenhonderdzevenenzestig euro en vijfennegentig cent), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 6] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 6] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 6] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 6] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 12.967,95 (zegge: twaalfduizend negenhonderdzevenenzestig euro en vijfennegentig cent) en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] .
Bepaalt dat, waar de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd, bij gebreke van betaling en verhaal telkens geen gijzeling zal worden toegepast.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. N. Cuvelier en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 februari 2023.