In deze zaak heeft de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A. in 2017 een financiering verstrekt aan twee vennootschappen voor de aankoop van een bedrijfspand. De gedaagde, die aandeelhouder en bestuurder was van een van deze vennootschappen, heeft zich borg gesteld voor deze financiering. Na het faillissement van beide vennootschappen in 2018 kon Rabobank de vordering niet volledig verhalen, waardoor de gedaagde werd aangesproken om het resterende bedrag van € 28.049,68 te voldoen. De gedaagde heeft in verzet betoogd dat Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden bij het aangaan van de borgstelling. De rechtbank heeft dit standpunt verworpen, maar oordeelde wel dat Rabobank had nagelaten om zekerheden uit te winnen. De openstaande vordering is daarom verminderd tot € 18.619,59. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard en het verstekvonnis vernietigd, waarbij de proceskosten zijn gecompenseerd.