ECLI:NL:RBNHO:2023:1502

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
332267
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake borgstelling en zorgplicht van Rabobank

In deze zaak heeft de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A. in 2017 een financiering verstrekt aan twee vennootschappen voor de aankoop van een bedrijfspand. De gedaagde, die aandeelhouder en bestuurder was van een van deze vennootschappen, heeft zich borg gesteld voor deze financiering. Na het faillissement van beide vennootschappen in 2018 kon Rabobank de vordering niet volledig verhalen, waardoor de gedaagde werd aangesproken om het resterende bedrag van € 28.049,68 te voldoen. De gedaagde heeft in verzet betoogd dat Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden bij het aangaan van de borgstelling. De rechtbank heeft dit standpunt verworpen, maar oordeelde wel dat Rabobank had nagelaten om zekerheden uit te winnen. De openstaande vordering is daarom verminderd tot € 18.619,59. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard en het verstekvonnis vernietigd, waarbij de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/332267 / HA ZA 22-591
Vonnis in verzet van 8 februari 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gedaagde in het verzet, “Rabobank”,
advocaat mr. S. Kuipers te Leeuwarden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente]
gedaagde,
eiseres in het verzet, “ [gedaagde] ”,
advocaat mr. B.J. Mekkelholt te Den Helder.
De zaak in het kort
Rabobank heeft in 2017 een financiering verstrekt aan [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] voor de aankoop van een bedrijfspand. [gedaagde] was aandeelhouder en bestuurder van [bedrijfsnaam 2] en heeft zich borg gesteld voor deze financiering. In 2018 zijn beide vennootschappen failliet gegaan en heeft Rabobank de vordering niet volledig kunnen verhalen waardoor [gedaagde] , als borg, is gesommeerd de resterende vordering van € 28.049,68 te voldoen. [gedaagde] heeft betoogd dat Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden. De rechtbank is van oordeel dat Rabobank heeft nagelaten zekerheden uit te winnen en vermindert de openstaande vordering.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het door deze rechtbank op 13 juli 2022 tussen Rabobank en [gedaagde] bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer / rolnummer C/15/328916 / HA ZA 22/356
- de verzetdagvaarding van 17 augustus 2022 met producties 1 tot en met 11 (aan te merken als de conclusie van antwoord)
- het tussenvonnis van 12 oktober 2022
- de akte uitlating na tussenvonnis met producties 5 tot en met 10 aan de zijde van Rabobank
- productie 11 aan de zijde van Rabobank
- productie 12 aan de zijde van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 11 januari 2023. Alle partijen en hun advocaten zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. Mr. Kuipers heeft daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is samen met wijlen de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) aandeelhouder en bestuurder geweest van [bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 2] ). Deze vennootschap was enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1] ).
2.2.
De werkzaamheden van [bedrijfsnaam 1] bestonden uit het verzorgen van de administratie van bedrijven en civiele bewindvoering.
2.3.
Op 3 april 2017 heeft Rabobank een financiering verstrekt van € 165.000,- aan [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] voor de aankoop van een bedrijfspand. Ter zekerheid is een recht van eerste hypotheek op het bedrijfspand gevestigd en een pandrecht op de activa en debiteuren van [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] .
2.4.
[gedaagde] en [naam 1] hebben zich bij ondertekening van de financiering borg gesteld met een maximum van € 50.000,-.
2.5.
In 2018 zijn beide vennootschappen failliet verklaard.
2.6.
Rabobank heeft de vordering op de vennootschappen niet volledig kunnen verhalen en heeft [gedaagde] en [naam 1] onder andere bij brieven van 8 juni 2020 en 15 april 2022 gesommeerd om een bedrag van € 28.049,68 te voldoen. [gedaagde] heeft hierop geantwoord dat Rabobank tekort is geschoten in haar zorgplicht en heeft niet aan de vordering voldaan.

3.Het geschil

3.1.
Rabobank heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt om aan Rabobank een bedrag te betalen van € 28.049,68 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 mei 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
II. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure en de nakosten.
3.2.
Kort weergegeven baseert Rabobank haar vordering op het volgende. [gedaagde] is toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de borgtochtovereenkomst.
3.3.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van Rabobank toegewezen.
3.4.
[gedaagde] vordert in verzet dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. het verstekvonnis vernietigt en Rabobank alsnog niet-ontvankelijk verklaart, althans haar vorderingen afwijst;
II. Rabobank veroordeelt in de kosten van de procedure en de verstekprocedure te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
[gedaagde] baseert haar vordering – kort weergegeven – op het volgende. Rabobank heeft haar zorgplicht geschonden. Pas op de dag dat de documenten voor de financiering getekend moesten worden, werd [gedaagde] geconfronteerd met de borgtochtovereenkomst. In de daaraan voorafgaande gesprekken was een borgtochtovereenkomst geen enkele keer ter sprake gekomen. Doordat de overdracht van het bedrijfspand drie dagen later zou plaatsvinden, zag [gedaagde] (en [naam 1] ) zich genoodzaakt de borgtochtovereenkomst te tekenen. Daarnaast is [gedaagde] veelvuldig gebeld door de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) van Rabobank dat de tekorten op de bankrekening van de vennootschap moesten worden aangevuld. Bewust of onbewust heeft Rabobank bij [gedaagde] het beeld laten ontstaan dat zij hiertoe als borg gehouden was. Tot slot stelt [gedaagde] dat Rabobank tekort is geschoten bij het uitwinnen van de zekerheden.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
Allereerst zal beoordeeld dienen te worden of [gedaagde] tijdig in verzet is gekomen.
Het verzet moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. [1]
4.2.
[gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat zij op 21 juli 2022 kennis heeft genomen van het verstekvonnis, zodat de verzettermijn vanaf dat moment is gaan lopen. Het verzet is op 17 augustus 2022 aanhangig gemaakt en dus tijdig ingesteld. De oorspronkelijke vordering van Rabobank moet dan ook inhoudelijk worden beoordeeld.
Schending zorgplicht
4.3.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op schending van de zorgplicht door Rabobank. De rechtbank zal allereerst de zorgplicht van Rabobank bij het tekenen van de borgtochtovereenkomst bespreken. Vervolgens de zorgplicht ten aanzien van de privé betalingen door [gedaagde] die, op verzoek van Rabobank, zijn gestort in de periode na 26 juli 2017 tot aan de datum van het faillissement van de vennootschappen. En tot slot de zorgplicht van Rabobank bij het uitwinnen van de zekerheden.
Borgtochtovereenkomst
4.4.
Op financiële dienstverleners, zoals banken, kredietinstellingen en andere effecteninstellingen, rust volgens vaste rechtspraak een bijzondere zorgplicht, die voortvloeit uit de maatschappelijke positie van banken in samenhang met hun bij uitstek professionele deskundigheid. Ook in geval van een borgstelling rust op de bank een zorgplicht tegenover de borg. De invulling van de zorgplicht van de bank ten opzichte van de borg hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij in het bijzonder van belang is de aard van de relatie van de borg tot de hoofdschuldenaar en de hoedanigheid van de borg.
4.5.
Wat betreft de aard van de relatie van [gedaagde] tot [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] en de hoedanigheid van [gedaagde] als borg geldt het volgende. Het gaat om een zakelijke borgtochtovereenkomst. [gedaagde] was bestuurder en aandeelhouder van [bedrijfsnaam 2] . De financiering was bestemd voor de koop van een bedrijfspand.
Daarnaast heeft [gedaagde] de administratie van diverse bedrijven beheerd en was zij actief als civiele bewindvoerster.
Naar het oordeel van de rechtbank kan [gedaagde] gezien deze omstandigheden dan ook niet worden aangemerkt als ‘particulier die uit hoofde van haar persoonlijke relatie tot de schuldenaar bereid is borg te staan en bij wie het gevaar van ondoordachtheid of misplaatst vertrouwen op de goede afloop zodanig is dat de bank deze borg adequaat omtrent die risico’s moet voorlichten’. [2] [gedaagde] had zelf een zakelijk motief om zich borg te stellen.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft Rabobank toegelicht dat zij zelf maar zeven dagen had om de hele financiering voor te bereiden en dat zij de laatste stukken daarvoor pas drie dagen voor het sluiten van de overeenkomst van [gedaagde] heeft ontvangen. Bovendien is toegelicht dat een borgstelling in soortgelijke gevallen tot de standaard praktijk van Rabobank behoorde.
Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat Rabobank [gedaagde] had moeten waarschuwen dat zij mogelijk in privé zou worden aangesproken bij in gebreke blijven van de vennootschappen. Waaruit de schending van de zorgplicht verder zou bestaan, heeft [gedaagde] niet onderbouwd.
De rechtbank is daarom van oordeel dat Rabobank haar zorgplicht tijdens en voorafgaand aan het tekenen van de borgtochtovereenkomst niet heeft geschonden.
Privé betalingen
4.6.
Volgens [gedaagde] heeft Rabobank – in documenten en tijdens telefoongesprekken – bewust of onbewust het beeld laten ontstaan dat [gedaagde] als borg gehouden was om financiële tekorten op de bankrekening van de vennootschappen aan te zuiveren. Hierdoor heeft [gedaagde] in totaal een bedrag van € 41.000,- overgemaakt aan de vennootschappen.
4.7.
Ter zitting heeft [naam 2] desgevraagd verklaard dat tijdens de telefoongesprekken is gesproken over het aanzuiveren van de bankrekening, maar dat hij nooit een samenhang met de borgstelling heeft genoemd. Het aanzuiveren van de bankrekening was bedoeld voor de met de vennootschappen overeengekomen rente en aflossing, aldus [naam 2] . Tegenover deze betwisting lag het op de weg van [gedaagde] haar stelling nader te onderbouwen. Dit heeft zij niet gedaan. Ook hier geldt dat [gedaagde] werkzaam was als boekhoudster dan wel civiel bewindvoerster. Van [gedaagde] mocht worden verwacht dat zij zich voldoende de gevolgen van de borgtochtovereenkomst kon realiseren.
Zekerheden
4.8.
Na het faillissement van de vennootschappen is het bedrijfspand verkocht door de curator. Naast het hypotheekrecht op het bedrijfspand had Rabobank ook een pandrecht op de debiteuren. Volgens de overgelegde debiteurenlijst van [gedaagde] was er op het moment van het faillissement van [bedrijfsnaam 1] een openstaande debiteurenpost van in totaal € 11.787,61.
4.9.
Uit de overgelegde stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken volgt dat de curator [gedaagde] de debiteuren niet heeft aangeschreven om de openstaande vorderingen te innen. [gedaagde] heeft hiertoe diverse verklaringen van de debiteuren overgelegd. Ook is duidelijk geworden dat de curator [gedaagde] niet heeft toegestaan om zelf de debiteuren aan te schrijven.
Rabobank had als pandhouder de gelegenheid om de debiteuren aan te schrijven en de openstaande vorderingen te innen, maar zij heeft dit nagelaten. Zij was dit in het kader van haar verplichtingen jegens [gedaagde] als borg echter wel verplicht. Alles wat Rabobank zou incasseren, zou de betalingsverplichting van [gedaagde] als borg immers met datzelfde bedrag verminderen.
[gedaagde] heeft gesteld dat het mogelijk zou moeten zijn geweest om ongeveer 80% van de openstaande debiteuren te incasseren. Rabobank heeft dit niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de openstaande vordering op [gedaagde] daarom als volgt moet worden verminderd:
Openstaande vordering: € 28.049,68
Openstaande debiteuren (80%)
€ 9.430,09 -/-
Totaal € 18.619,59
4.10.
Het verweer van [gedaagde] dat er na het faillissement door de curator teveel gelden zijn overgemaakt naar crediteur Essent faalt, omdat de curator geen partij is in deze procedure. Dit geldt ook voor het verweer inzake de boedelbijdrage van de curator. Indien [gedaagde] het niet eens is met de hoogte van de boedelbijdrage had zij hierover moeten reclameren bij de curator. Overigens heeft Rabobank de werkzaamheden van de curator om tot verkoop van het bedrijfspand te komen voldoende onderbouwd om tot het oordeel te kunnen komen dat de vaste boedelbijdrage van Rabobank van € 7.500,- een alleszins reëel bedrag was.
Proceskosten
4.11.
Partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld. Om die reden komen de proceskosten ieder voor zijn eigen rekening.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het verzet gegrond en vernietigt het door deze rechtbank op 13 juli 2022 onder zaaknummer / rolnummer C/15/328916 / HA ZA 22/356 gewezen verstekvonnis,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Rabobank te betalen een bedrag van € 18.619,59 (achttienduizend zeshonderdnegentien euro en negenenvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 17 mei 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin, dat beide partijen hun eigen kosten dragen,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.
type: DdD
coll: LJS

Voetnoten

1.Artikel 143 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
2.HR 1 juni 1990, ECLI:NL:HR:1990:AB7632