ECLI:NL:RBNHO:2023:1644

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
8678102
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagiers en de kwalificatie van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis van Amsterdam via Frankfurt naar San Diego op 5 juni 2018. De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt (LH1003) was vertraagd, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar San Diego misten en meer dan drie uur later dan gepland op hun eindbestemming aankwamen. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertragingen.

De vervoerder, Deutsche Lufthansa, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slotrestricties opgelegd door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de reden voor het opleggen van deze restricties in beginsel niet relevant is voor de kwalificatie als buitengewone omstandigheid. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van omstandigheden die niet konden worden voorkomen, ondanks het treffen van redelijke maatregelen.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van de passagiers af, omdat de vervoerder voldoende maatregelen had genomen en de passagiers niet meer op hun aansluitende vlucht konden komen, zelfs met een langere buffer. De proceskosten werden toegewezen aan de passagiers, die ongelijk kregen in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8678102 \ CV EXPL 20-6348
Uitspraakdatum: 1 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats] ,

2.
[passagier sub 2] ,
3.
[passagier sub 3] ,beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm & mr. L.E. Schalk

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 1 mei 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar San Diego International Airport (Verenigde Staten) met vluchtcombinatie LH1003 en LH466 op 5 juni 2018.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt met vluchtnummer LH1003 (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht naar San Diego gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatief reisschema waarmee zij meer dan drie uur later dan oorspronkelijk gepland op de overeengekomen eindbestemming zijn aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 juni 2018, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van de betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 dan wel € 326,70 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 4 juli 2018 dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de overeengekomen eindbestemming zijn aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening welke ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.
4.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden en dat de vertraging, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen, niet voorkomen had kunnen worden.
4.4.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de vertraging van de vlucht is veroorzaakt door slotrestricties afkomstig van de luchtverkeersleiding. Ter onderbouwing van zijn beroep op buitengewone omstandigheden heeft de vervoerder als productie 2 bij antwoord het vluchtrapport overgelegd. Hieruit volgt dat de vlucht een vertrekvertraging had van 35 minuten wegens vertragingscode 89. Voor de betekenis hiervan heeft de vervoerder verwezen naar de door hem overgelegde “Standard IATA Delay Codes”. Hieruit volgt dat code 89 staat voor “
RESTRICTIONS AT AIRPORT OF DEPARTURE WITH OR WITHOUT ATFM RESTRICTIONS”.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat het intrekken van de oorspronkelijke slottijd en de toekenning van een latere slottijd in beginsel is aan te merken als een buitengewone omstandigheid. De passagiers stellen dat de oorzaak die ten grondslag ligt aan de slotrestricties van de luchtverkeersleiding bepalend is voor de kwalificatie als buitengewone omstandigheid. Volgens de passagiers waren de slotrestricties het gevolg van gepland onderhoud aan de Zwanenburgerbaan. Dergelijke slotrestricties kunnen volgens de passagiers geen buitengewone omstandigheden opleveren omdat het onderhoud reeds geruime tijd voor de vlucht was aangekondigd. De kantonrechter volgt deze stelling niet. De reden voor het opleggen van restricties door de luchtverkeersleiding is in beginsel niet relevant voor de kwalificatie als buitengewone omstandigheid. Wanneer een vlucht een gewijzigd slot krijgt opgelegd, heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een slot moet immers altijd worden opgevolgd en is niet inherent aan de normale bedrijfsuitvoering van een luchtvaartmaatschappij. Gesteld noch gebleken is dat de luchtverkeersleiding de gewijzigde slottijden heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder.
4.6.
De vraag die vervolgens voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken.
4.7.
De passagiers stellen dat de vervoerder onvoldoende buffer in de overstaptijd heeft ingeruimd. De kantonrechter overweegt dat de vervoerder in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening moet houden met het risico op vertraging. De kantonrechter acht in dit kader een reservetijd (of ‘buffer’) van ten minste 20 minuten bovenop de MCT (“
Minimum Connecting Time”) noodzakelijk. De kantonrechter volgt de passagiers niet in hun stelling dat het op de weg van de vervoerder had gelegen om in dit geval een extra lange buffer aan te houden. Van de vervoerder kan niet worden verwacht dat hij bij de planning van zijn vluchten rekening houdt met de mogelijke omstandigheid dat baanonderhoud tot capaciteitsproblemen leidt. In dit geval hebben de buitengewone omstandigheden tot een aankomstvertraging van 24 minuten geleid. De kantonrechter concludeert dat, ook al had de vervoerder voldoende reservetijd in acht genomen, de passagiers hun aansluitende vlucht(en) niet meer hadden kunnen halen.
4.8.
Als onbetwist staat vast dat de vervoerder de passagiers heeft omgeboekt naar de eerst beschikbare vlucht met plaats. Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder nog meer had kunnen nemen. De passagiers hebben in dit verband ook niets gesteld. De vordering van de passagiers tot betaling van compensatie wegens vertraging van de vlucht zal worden afgewezen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 398,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter