ECLI:NL:RBNHO:2023:1646

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
9441410
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht en de beoordeling van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen British Airways Plc vanwege de annulering van hun vlucht BA441 van Amsterdam Schiphol naar Londen Heathrow op 13 oktober 2019. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De vervoerder heeft de annulering verdedigd door te stellen dat deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden op de luchthaven van Heathrow. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat er geen andere keuze was dan de vlucht te annuleren. De rechter heeft vastgesteld dat de passagiers recht hebben op compensatie en heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 977,20, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen aan de passagiers. Het vonnis is uitgesproken op 8 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9441410 \ CV EXPL 21-6263
Uitspraakdatum: 8 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats] ,

2.
[passagier sub 2] ,wonende te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk)
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: K.R. Bottema (Yource B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
British Airways Plc
gevestigd te Uxbridge (Verenigd Koninkrijk)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde mr. J.J.O. Zandt

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 10 september 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben zich bij akte uitgelaten over (de producties bij) de schriftelijke reactie van de vervoerder.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport naar Londen Heathrow (Verenigd Koninkrijk) met vlucht BA441 op 13 oktober 2019.
2.2.
Passagier sub 1 zou aansluitend vervoerd worden van Londen Heathrow Airport via Kuala Lumpur (Maleisië) naar Adelaide (Australië) met de vluchten MH001 en MH139 op 13, 14 en 15 oktober 2019.
2.3.
Vlucht BA441 van Amsterdam naar Londen (hierna: de vlucht) is geannuleerd.
2.4.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 850,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 127,20, althans een in redelijke justitie te bepalen bedrag, aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten;
- een certificaat zoals bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 ten aanzien van passagier sub 1 en € 250,00 ten aanzien van passagier sub 2.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. In de punten 14 en 15 van de Considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging veroorzaakt.
4.3.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de vlucht is geannuleerd vanwege de (verwachte) weersomstandigheden op en rond de luchthaven te Heathrow. Op 13 oktober 2019 was sprake van zeer sterke windvlagen en mist waardoor het luchtverkeersbeheer de capaciteit van de luchthaven naar beneden heeft moeten bijstellen (productie 1, 2 en 3 bij conclusie van antwoord). Er konden 41 vluchten per uur worden verwerkt in plaats van 48 vluchten per uur. Ook heeft de vervoerder aangevoerd dat London Heathrow zijn thuisbasis is en dat een capaciteitsreductie altijd van invloed is op zijn vluchten. Hierbij verwijst de vervoerder naar een vonnis van de rechtbank Noord-Holland waarin is geoordeeld dat een capaciteitsreductie van de luchtverkeersleiding als gevolg van de (voorspelde) slechte weersomstandigheden aangemerkt kan worden als een buitengewone omstandigheid (rechtbank Noord-Holland 11 maart 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:6665).
4.4.
Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat een capaciteitsreductie een buitengewone omstandigheid kan vormen. Hierbij geldt wel dat het aan de vervoerder is om aan te tonen dat hij, gelet op de duur en mate van de restricties geen andere keuze had dan tot annulering van de vlucht over te gaan. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder met de door hem overgelegde stukken en toelichting daarop hierin niet in is geslaagd. De vervoerder heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat luchtvaartmaatschappijen zijn verzocht om vluchten vanaf de luchthaven van Londen Heathrow te annuleren, zoals wel het geval was in de zaak waarover in het door de vervoerder aangehaalde vonnis van 11 maart 2020 is beslist. Er is dan ook niet komen vast te staan dat de vervoerder geen andere keuze had dan tot annulering van een percentage van zijn vluchten over te gaan. De passagiers hebben er terecht op gewezen dat de aankomstcapaciteit vanaf 14:19 uur GMT juist is toegenomen:
(…) as weather improves and demand slightly lowers. This is giving slots inbound LHR 30/50 mins. No other significant issues at this time (…). De vervoerder is hier niet op ingegaan. Gelet op het voorgaande heeft de vervoerder niet aangetoond dat sprake is geweest van buitengewone omstandigheden als gevolg waarvan de vlucht is geannuleerd. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering dan wel de vertraging ten gevolge van de annulering te voorkomen.
4.5.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar, met dien verstande dat deze toewijsbaar is met ingang van de datum waarop de passagiers schade hebben geleden, zijnde de datum waarop de passagiers op de eindbestemming hadden moeten aankomen. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 15 oktober 2019 ten aanzien van passagier sub 1 en vanaf 13 oktober 2019 en aanzien van passagier sub 2.
4.6.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag (inclusief btw) niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
4.8.
Aan de passagiers zal een certificaat worden afgegeven conform artikel 53 van de herziene EEX-Verordening.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 977,20, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 600,00 vanaf 15 oktober 2019, over € 250,00 vanaf 13 oktober 2019 en over € 127,20 vanaf 10 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,03;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 264,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 66,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter