ECLI:NL:RBNHO:2023:1658

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
C/15/329076 / FA RK 22-2789
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake hoofdverblijfplaats, gezag, zorgregeling en kinderbijdrage voor minderjarigen na relatiebreuk

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 28 februari 2023 een beschikking gegeven over de hoofdverblijfplaats, het gezag, de zorgregeling en de kinderbijdrage voor drie minderjarigen, geboren uit een relatie tussen de verzoekster (de vrouw) en de verweerder (de man). De vrouw heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar te bepalen, wat de man heeft gesteund. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, aangezien het in het belang van de minderjarigen is. De man heeft ook verzocht om gezamenlijk gezag over de jongste minderjarige, wat door de vrouw is goedgekeurd. De rechtbank heeft dit verzoek eveneens toegewezen, gezien het wettelijk uitgangspunt van gezamenlijk gezag.

De zorgregeling is vastgesteld op eenmaal per twee weken van vrijdag 18:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de man, waarbij de vrouw de kinderen naar de man brengt en de man hen terugbrengt. Voor de zomervakantie is besloten dat de kinderen in even jaren de eerste drie weken bij de man verblijven en in oneven jaren de laatste drie weken. De kerstvakantie wordt om en om verdeeld. De rechtbank heeft ook een informatieregeling vastgesteld, waarbij de vrouw de man viermaal per jaar informeert over belangrijke zaken met betrekking tot de kinderen.

Wat betreft de kinderbijdrage heeft de rechtbank bepaald dat de man € 137,- per kind per maand moet betalen, met ingang van 16 juni 2022. De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de man in staat is om deze bijdrage te betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen hebben het recht om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
gezag/hoofdverblijf/zorgregeling/alimentatie
zaak-/rekestnr.: C/15/329076 / FA RK 22-2789
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 28 februari 2023.
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W.L. Sieval, kantoorhoudende te Heerhugowaard,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.H. Aalmoes, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 16 juni 2022;
- het bericht van de advocaat van de man, ingekomen op 20 juni 2022;
- het bericht van de advocaat van de vrouw, waaruit blijkt dat de vrouw haar verzoek onder VI intrekt, ingekomen op 28 juni 2022;
- het verweerschrift, tevens zelfstandige verzoeken, met bijlagen, van de man, ingekomen op 14 juli 2022;
- het bericht van de advocaat van de vrouw, met bijlagen, ingekomen op 19 januari 2023;
- het bericht van de advocaat van de man, met bijlagen, ingekomen op 30 januari 2023;
- het bericht van de advocaat van de vrouw, met bijlagen, ingekomen op 30 januari 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 31 januari 2023 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. Y. Bruin (waarnemend voor mr. W.L. Sieval) en de man bijgestaan door mr. M.H. Aalmoes. Tevens was ter zitting als informant aanwezig mevrouw [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Uit deze relatie zijn geboren de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] , op [geboortedag 1] 2015 in [geboorteplaats 1] ,
- [de minderjarige 2] , op [geboortedag 2] 2017 in [geboorteplaats 2] ,
- [de minderjarige 3] , op [geboortedag 3] 2021 in [geboorteplaats 3] .
De man heeft de minderjarigen erkend. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . De moeder is van rechtswege alleen belast met het gezag over [de minderjarige 3] .

3.Verzoek

3.1.
De vrouw heeft - na wijziging van haar verzoek - verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben;
II. te bepalen dat de minderjarigen vanaf het moment dat de man zijn nieuwe woning zal betrekken, eens in de twee weken van vrijdag 18:30 uur tot en met maandag 8:30 uur bij de man zullen verblijven, waarbij het halen en brengen van de minderjarigen voor rekening van de man komt;
III. te bepalen dat de feest- en vakantiedagen bij helfte gedeeld zullen worden, waarbij de man eveneens het halen en brengen voor zijn rekening neemt;
IV. ten aanzien van de zomervakantie te bepalen dat de minderjarigen ieder jaar de eerste helft bij de man door zullen brengen, en de tweede helft bij de vrouw waarbij de man de minderjarigen zal halen en brengen;
V. te bepalen dat de man maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) dient te voldoen, met ingang van 16 juni 2022 tot en met december 2022 van € 155,- per kind per maand en vanaf januari 2023 van € 170,- per kind per maand.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

4.1.
De man heeft zich gerefereerd aan het verzoek van de vrouw om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de vrouw vast te stellen.
4.2.
Ten aanzien van de overige verzoeken heeft de man verweer gevoerd.
De man verzoekt primair om de door de vrouw verzochte zorgregeling af te wijzen, subsidiair tot het vaststellen van de door de man in het zelfstandig verzoek opgenomen zorgregeling en meer subsidiair om tot een in goede justitie vast te stellen regeling te komen.
De man verzoekt om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot een kinderbijdrage, dan wel dit verzoek als ongegrond af te wijzen en/of te bepalen dat de man geen kinderbijdrage hoeft te betalen, althans een lager bedrag dan door de vrouw is verzocht door een in goede justitie vast te stellen bedrag gebaseerd op de draagkracht van de man, waarop in mindering wordt gebracht de bedragen die de man reeds heeft voldaan, met ingang van de datum van de beschikking alsmede indien op de dag dat de uitspraak ten uitvoer kan worden gelegd, reeds meer dan een termijn verstreken zijn, om daarvoor een betaling in termijnen toe te staan.
4.3.
Bij wijze van zelfstandig verzoek heeft de man verzocht om voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de man - tezamen met de vrouw - te belasten met het gezag over [de minderjarige 3] ;
  • een zorgregeling vast te stellen tussen de man en de minderjarigen inhoudende dat de minderjarigen bij de man zullen zijn:
o
weekendregeling:
om het weekend van vrijdagavond 18.30 uur tot zondagavond 18.30 uur waarbij de vrouw de kinderen op vrijdag brengt en de man de kinderen op zondagavond terugbrengt;
o
vakantieregeling en feestdagen:
In de zomer: In een even jaar de eerste twee weken van de zomervakantie aaneensluitend. In een oneven jaar de laatste twee weken van de zomervakantie aaneensluitend.
De verjaardag van de man en zijn moeder: De man haalt de minderjarigen die dag op een door hem aan te geven tijdstip en brengt hen om 19.00 uur weer bij de vrouw terug;
Althans een in goede justitie vast te stellen regeling;
  • te bepalen dat de vrouw een informatieplicht heeft met betrekking tot de minderjarigen, inhoudende dat de vrouw de man maandelijks, dan wel vier maal per jaar (zulks op 2 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober van ieder jaar) op de hoogte stelt van de schoolresultaten, de (sport)clubs en andere buitenschoolse activiteiten en van gewichtige aangelegenheden, althans een zodanige regeling omtrent de informatieplicht vast te stellen die de rechtbank juist acht;
  • te bepalen dat vanaf het moment dat de minderjarigen beschikken over zowel een paspoort als een identiteitskaart dat de vrouw de paspoorten van de minderjarigen beheert en de man de identiteitskaart. Als de minderjarigen met de man naar het buitenland op vakantie gaan waarvoor zij de beschikking nodig hebben over het paspoort zal de vrouw het paspoort van de minderjarigen tijdig aan de man overhandigen. Na terugkeer van de buitenlandse reis draagt de man het paspoort weer over aan de vrouw.

5.Beoordeling

Hoofdverblijf
5.1.
De vrouw heeft verzocht om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij haar te bepalen. De man heeft zich aan dit verzoek gerefereerd. Nu dit verzoek op de wet is gegrond en de rechtbank het niet in strijd met de belangen van de minderjarigen acht, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen.
Gezag
5.2.
De man wil graag mede worden belast met het gezag over [de minderjarige 3] . Dit verzoek behoeft volgens hem geen toelichting nu hij ook met het gezag over de twee oudste kinderen is belast.
5.3.
De vrouw is het ermee eens dat de man ook met het gezag over [de minderjarige 3] wordt belast.
5.4.
Ter zitting hebben partijen afgesproken dat zij het gezag van de man over [de minderjarige 3] zullen laten aantekenen in het gezagsregister en dat de man zijn verzoek zal intrekken zodra zij dit hebben gedaan. De rechtbank heeft na de zitting geen bericht van de man ontvangen. Nu de vrouw akkoord is met het gezamenlijk gezag, gezamenlijk gezag het wettelijk uitgangspunt is en de man ook is belast met het gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , zal de rechtbank het verzoek van de man toewijzen.
Zorgregeling
Reguliere zorgregeling
5.5.
Het is volgens de vrouw in het belang van de minderjarigen dat het contact van de minderjarigen met beide ouders behouden blijft. De man heeft sinds eind juni 2022 een eigen huurwoning. Volgens de vrouw missen de minderjarigen hun vader erg. De omgang zou volgens de vrouw daarom iets langer moeten duren. Zij heeft verzocht om een zorgregeling vast te stellen waarbij de man de kinderen op maandagochtend naar school en de jongste naar de peuterspeelzaal brengt. Verder heeft de vrouw verzocht te bepalen dat de man het brengen en halen voor zijn rekening neemt. De man heeft er immers voor gekozen om naar Amsterdam Zuidoost verhuizen. De vrouw heeft geen auto en moet die om de week op vrijdag van iemand lenen om de kinderen te kunnen brengen. De vrouw heeft nog opgemerkt dat zij het pijnlijk vindt dat de man deze keuze heeft gemaakt en dat hij ervoor heeft gekozen om vanwege zijn werk en sociale leven in Amsterdam te gaan wonen, terwijl zijn kinderen in Heerhugowaard wonen.
5.6.
De man heeft het volgende aangevoerd. De vrouw heeft de relatie van partijen plotseling beëindigd en is met de kinderen vertrokken. De man was toen genoodzaakt om bij zijn moeder te wonen. De man erkent dat de afstand tussen de woonplaatsen van partijen niet ideaal is, maar hij is gelet op de huidige situatie op de woningmarkt blij dat hij een eigen huurwoning heeft gevonden. De man is van mening dat hem dit niet kan worden tegengeworpen. De kinderen verblijven nu feitelijk om het weekend van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 18.00 uur bij hem. Dit verloopt volgens hem goed en dit kan wat hem betreft worden vastgelegd. De afstand tussen de woningen van partijen vormt volgens hem een beletsel om de zorgregeling door te laten lopen tot maandagochtend naar school. De man heeft net als de vrouw geen auto en hij is net als zij genoodzaakt om een auto te lenen als hij de kinderen moet terugbrengen. Daarbij is het volgens de man juist goed als de vrouw de kinderen blijft brengen, omdat zij daarmee aan hen laat zien dat zij hen emotionele toestemming geeft om naar hun vader te gaan.
5.7.
De Raad heeft ter zitting - samengevat - het volgende advies gegeven. De ouders hebben hun relatie recent verbroken. Het is duidelijk dat de kinderen hier veel last van hebben en verdrietig zijn. Het is in het belang van de kinderen dat de situatie voor hen normaliseert en daarop is niet van invloed of de zorgregeling iets langer of korter duurt. De verzoeken van de ouders liggen dichtbij elkaar. Het zou op zich goed zijn voor de kinderen als de zorgregeling tot maandag naar school zou duren, maar vanwege de afstand is de uitvoerbaarheid van een dergelijke regeling ingewikkeld. Indien de vader in de toekomst dichterbij de kinderen zal wonen, dan is dit wellicht een goede regeling.
De strijd tussen de ouders is vele malen schadelijker voor de kinderen dan het punt waarover wordt gestreden. De kinderen zijn erbij gebaat dat er een regeling zal gelden die door de ouders wordt gedragen. De ouders moeten nog lang met elkaar verder als de ouders van deze jonge kinderen. Indien het hen niet lukt om beter met elkaar om te gaan als er voor iedereen duidelijkheid is, adviseert de Raad de ouders met klem om deel te nemen aan een hulpverleningsprogramma als ‘Kinderen uit de Knel’. De ouders kunnen zich daarvoor wenden tot het wijkteam van de gemeente waar de kinderen staan ingeschreven
5.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Op dit moment geven de ouders in onderling overleg uitvoering aan een zorgregeling van eenmaal per twee weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat deze zorgregeling wordt gecontinueerd en zal deze vastleggen. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat een zorgregeling tot maandagochtend naar school of het kinderdagverblijf prettig zou zijn voor de kinderen, maar niet onder de huidige omstandigheid dat de man in Amsterdam woont. De rechtbank acht het niet in het belang van de minderjarigen om aanzienlijk vroeger op te moeten staan en vervolgens lang in de auto te moeten zitten voordat zij naar school gaan en niet zeker op tijd komen. Daar komt bij dat de man ter zitting heeft gezegd dat het lenen van een auto voor hem in het weekend makkelijker is dan doordeweeks en dat hij op maandag studiedag heeft waarvoor hij op tijd in Amsterdam terug moet zijn. Nu beide ouders afhankelijk zijn van familie of vrienden voor het lenen van een auto, zal de rechtbank het halen en brengen bij helfte verdelen, in die zin dat de vrouw de kinderen op vrijdag naar de man brengt en de man de kinderen op zondag terugbrengt. De rechtbank heeft in haar oordeel betrokken dat de man plotseling geen woonruimte meer had. Gelet hierop en gelet op de situatie op de woningmarkt kan hem niet worden tegengeworpen dat hij een woning in Amsterdam heeft geaccepteerd. De rechtbank raadt de ouders aan om het advies van de Raad om te werken aan hun verstandhouding ter harte te nemen als de spanningen tussen hen blijven bestaan.
Vakantieregeling
5.9.
Ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de kinderen in het ene jaar in de eerste week van de kerstvakantie bij de man zijn en in het andere jaar de tweede week van de kerstvakantie. Partijen zijn het er ook over eens dat de kinderen op zijn verjaardag en op de verjaardag van zijn moeder aanwezig zijn, waarbij de man de kinderen haalt en terugbrengt om 19.00 uur, waarbij het tijdstip waarop de kinderen worden gehaald in onderling overleg zal geschieden. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
5.10.
Tussen partijen is de verdeling van de zomervakantie in geschil. De vader wenst dat de kinderen in een even jaar de eerste twee weken van de zomervakantie aansluitend bij hem verblijven en in een oneven jaar de laatste twee weken. De vrouw is het ermee eens dat de weken aan het begin of het einde van de vakantie jaarlijks wisselen, maar zij wenst dat de vakantie bij helfte wordt verdeeld en de kinderen dus drie aaneengesloten weken bij de man verblijven.
5.11.
De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat zij een langere aaneengesloten periode met hun vader kunnen doorbrengen, temeer nu de kinderen het er moeilijk mee hebben dat zij hun vader niet meer elke dag zien. De man heeft aangevoerd dat dit niet haalbaar is in verband met zijn werk. Dit is door de vrouw betwist. De rechtbank is van oordeel dat van de man mag worden verwacht dat hij voor opvang van de kinderen zorgt indien hij niet drie weken aaneengesloten vrij kan nemen. Het is gebruikelijk dat werkende ouders niet in alle vakanties van hun kinderen vrij zijn en de kinderen kunnen voor en na het werk van de man toch tijd met hem doorbrengen. Door de vrouw is geopperd dat de kinderen overdag wellicht bij de moeder van de man kunnen verblijven. De kinderen zijn graag bij haar en zij woont in de buurt van de man. De rechtbank zal de zomervakantie daarom bij helfte verdelen. Ter voorkoming van discussie tussen partijen zal de rechtbank ook bepalen dat de kinderen in de even jaren de eerste week van de kerstvakantie bij de man verblijven en in de oneven jaren de tweede week. Net als bij de reguliere zorgregeling moet de moeder de kinderen brengen om 18.00 uur en moet de vader hen terugbrengen om 18.00 uur.
Informatieregeling
5.12.
De man wenst beter door de vrouw te worden geïnformeerd en heeft daarom verzocht om te bepalen dat een informatieregeling wordt vastgesteld.
5.13.
De vrouw heeft kenbaar gemaakt dat zij ermee instemt dat zij de man viermaal per jaar informeert.
5.14.
De rechtbank begrijpt dat de man zijn verzoek om maandelijks te worden geïnformeerd niet langer handhaaft. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat de vrouw de man viermaal per jaar informeert. Nu dit verzoek op de wet is gegrond zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen.
Paspoorten en identiteitskaarten
5.15.
De vrouw heeft ingestemd met het verzoek van de man om vanaf het moment dat de minderjarigen beschikken over zowel een paspoort als een identiteitskaart, dat de vrouw de paspoorten van de minderjarigen beheert en de man de identiteitskaart. Als de minderjarigen met de man naar het buitenland op vakantie gaan waarvoor zij de beschikking nodig hebben over het paspoort, zal de vrouw de paspoorten van de minderjarigen tijdig aan de man overhandigen. Na terugkeer van de buitenlandse reis draagt de man de paspoorten weer over aan de vrouw. Ter zitting is gebleken dat partijen hier nog geen uitvoering aan hebben gegeven omdat de vrouw geen geld heeft voor de aanvraag van zowel een identiteitskaart als een paspoort voor de kinderen. Nu partijen het eens zijn over het verzoek zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen uitvoering zullen geven aan deze bepaling zodra de kinderen zowel een paspoort als een identiteitskaart hebben.
Kinderbijdrage
Ingangsdatum
5.16.
De vrouw heeft verzocht om de ingangsdatum te bepalen op de datum van indiening van haar verzoekschrift. De man heeft verzocht om de ingangsdatum te bepalen op de datum van deze beschikking. De rechtbank sluit voor de ingangsdatum van een eventuele kinderbijdrage aan bij de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 16 juni 2022. Vanaf die datum heeft de man er immers daadwerkelijk rekening mee kunnen houden dat een kinderbijdrage aan hem kan worden opgelegd.
5.17.
De rechtbank rondt in haar beoordeling bedragen telkens op hele euro’s af.
Behoefte
5.18.
De rechtbank hanteert voor de vaststelling van de behoefte van de kinderen aan een kinderbijdrage de tabel ‘Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen’ van het NIBUD, die behoort bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (hierna: Tremarapport). Uitgangspunt van deze tabel is dat ouders een bepaald percentage van hun gezinsinkomen aan hun kinderen besteden. Naast het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen, is het netto besteedbare gezinsinkomen van partijen een belangrijke factor bij de bepaling van de hoogte van de behoefte. Dit inkomen wordt in de regel gevormd door de middelen die ouder(s) gebruikelijk voorafgaand aan het verbreken van de samenleving ter beschikking stonden.
5.19.
Het netto besteedbaar inkomen (NBI) bestaat uit het bruto inkomen uit arbeid, uitkering en/of vermogen, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking worden genomen. Ook worden hierbij de netto uitgaven voor inkomensvoorzieningen, zoals de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, in aanmerking genomen. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning en de bijtelling vanwege een auto van de zaak. Het NBI wordt vermeerderd met het kindgebonden budget waarop recht bestond ten tijde van de samenleving.
5.20.
Tussen partijen is in geschil wanneer zij hun relatie hebben verbroken. De vrouw heeft de woning met de kinderen in april 2022 heeft verlaten, zodat volgens de man dat het moment is waarop de relatie tussen partijen is verbroken. Volgens de vrouw was dit eerder, namelijk in november 2021 en profiteerden de kinderen vanaf dat moment niet meer van het welstandsniveau dat zij gewend waren omdat partijen een gescheiden huishouding zijn gaan voeren, zodat er bij de berekening van de behoefte van de kinderen vanuit moet worden gegaan dat de samenleving in november 2021 is geëindigd.
5.21.
De rechtbank ziet gelet op hetgeen partijen hebben gesteld en aangevoerd over het verbreken van hun relatie aanleiding om tarief 2022-I te hanteren en het NBI van de man te berekenen op basis van zijn jaaropgaaf 2021.
5.22.
De man is in loondienst werkzaam bij het [bedrijf] . Uit de jaaropgave 2021 volgt dat de man in dat jaar een fiscaal loon had van € 34.319,-. Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de man op de algemene heffingskorting en arbeidskorting bedraagt zijn NBI € 2.325,- per maand. De vrouw werkte niet. Partijen maakten aanspraak op een kindgebonden budget van € 277,- per maand.
5.23.
Uit het voorgaande volgt dat het netto besteedbare gezinsinkomen € 2.602,- per maand bedroeg. Gelet op de leeftijd van de kinderen op het moment van uiteengaan van partijen worden 10 kinderbijslagpunten in aanmerking genomen. De behoefte van de kinderen bedraagt dan volgens de tabel “Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen” van januari 2022 € 580,- per maand, zijnde € 193,- per kind per maand.
Draagkracht van partijen
5.24.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of partijen over voldoende draagkracht beschikken om elk hun aandeel in deze behoefte te kunnen betalen.
5.25.
Het bedrag aan draagkracht wordt volgens de richtlijn, zoals vermeld in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (hierna: Tremarapport) van 2022, vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 1.020]. Deze benadering houdt in dat op het NBI 30% in mindering wordt gebracht in verband met forfaitaire woonlasten, dat rekening wordt gehouden met een bedrag van € 1.020,- aan overige lasten en dat wordt uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70.
5.26.
De rechtbank hanteert de tarieven 2022-I.
5.27.
Uit de jaaropgave 2022 volgt dat de man in dat jaar een fiscaal loon had van
€ 38.201,-. Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de man op de algemene heffingskorting en arbeidskorting bedraagt zijn NBI € 2.507,- per maand.
5.28.
De man heeft aangevoerd dat in zijn draagkrachtloos inkomen rekening dient te worden gehouden met zijn werkelijke woonlast van € 1.068,- per maand, nu deze aanzienlijk hoger is dan de forfaitaire woonlast. Naar het oordeel van de rechtbank is de forfaitaire woonlast een redelijke woonlast. De vrouw heeft terecht aangevoerd dat niet blijkt dat de man zich heeft ingespannen of inspant om goedkoper te gaan wonen. Indien de man dit wenst, ligt het op zijn weg om op zoek te gaan naar goedkopere woonruimte. Gelet hierop houdt de rechtbank in haar berekening met de forfaitaire woonlast.
5.29.
Verder heeft de man aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met een bedrag van € 37,- per maandag voor bijzondere kosten, € 361,- per maand voor de aflossing schulden en € 250,- per maand voor herinrichtingskosten.
5.30.
bijzondere kosten
De rechtbank houdt geen rekening met bijzondere kosten. Het is de rechtbank niet duidelijk wat voor kosten dit zijn.
5.31.
aflossing schulden
Volgens de man stammen de schulden uit de periode van de samenleving van partijen, zodat de vrouw hier ook mee wordt geconfronteerd als de man hierop aflost. De vrouw heeft aangevoerd dat de man onvoldoende inzicht heeft verschaft in de hoogte van de door hem gestelde schulden op dit moment en dat niet blijkt dat de man op deze schulden aflost, zodat geen rekening dient te worden gehouden met deze schulden.
5.32.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft inzichtelijk gemaakt dat partijen in 2019 een bedrag van € 3.337,- te veel aan huurtoeslag hebben ontvangen. De man heeft meegedeeld dat hij is begonnen met het aflossen van dit bedrag met € 140,- conform de betalingsregeling, die op de door hem overgelegde brief van de belastingdienst staat vermeld. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met een aflossing van € 140,- per maand. De rechtbank merkt ten overvloede op dat deze schuld binnen 24 maanden zal zijn afgelost als de man deze betalingsregeling nakomt. Met de schuld van
€ 385,- bij het VGZ houdt de rechtbank geen rekening. Dit is een relatief klein bedrag. Niet gebleken is dat de man een betalingsregeling heeft getroffen van € 50,- per maand zoals hij ter zitting heeft gesteld, maar ook indien dit het geval zou zijn is het niet redelijk dat dit bedrag een langere periode blijft drukken op het draagkrachtloos inkomen van de man, terwijl de man het slechts een beperkt aantal maanden feitelijk betaalt.
5.33.
herinrichtingskosten
De herinrichtingskosten waren volgens de man noodzakelijk omdat de vrouw spullen heeft meegenomen en de man deze opnieuw moest aanschaffen, terwijl hij daarvoor wel voor de opslag van de spullen heeft betaald.
De vrouw heeft betwist dat zij alle inboedelgoederen heeft meegenomen. Volgens haar was tussen partijen geen sprake van een ongelijke verdeling. Naar het oordeel van de rechtbank is gebruikelijk dat partijen na het verbreken van hun relatie beiden kosten moeten maken. De man heeft niet inzichtelijk gemaakt welke kosten hij heeft gemaakt en bovendien zijn dit eenmalige kosten. De rechtbank zal daarom geen rekening houden met de herinrichtingskosten.
5.34.
Op grond van de draagkrachtformule, waarin rekening is gehouden met een aflossing van 140,- op schuld van de belastingdienst bedraagt de draagkracht van de man € 416,- per maand, dus € 139,- per kind per maand.
Draagkracht vrouw
5.35.
De vrouw ontvangt een bijstandsuitkering. Nu zij de verzorgende ouder is, neemt de rechtbank conform de aanbeveling in Trema geen draagkracht aan.
Zorgkorting
5.36.
Op het berekende aandeel dient de zorgkorting in mindering te worden gebracht. De rechtbank volgt ook in dit opzicht het Tremarapport, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Volgens de man moet een zorgkorting van 25% worden gehanteerd. Volgens de vrouw is slechts 15% van toepassing.
Nu de man gemiddeld een dag per week en minder dan de helft van de schoolvakanties de zorg heeft voor het de kinderen, hanteert de rechtbank een percentage van 15%. Dat komt neer op een zorgkorting van € 29,- per kind per maand.
5.37.
Op de regel dat de zorgkorting de bijdrage vermindert, wordt een uitzondering gemaakt in het geval de draagkracht van partijen gezamenlijk onvoldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien. In dit geval is de gezamenlijke draagkracht € 139,- per maand, zodat er een tekort is van € 54,- per maand. Het tekort wordt aan beide ouders voor de helft toegerekend, oftewel € 27,- per maand. Dit betekent dat de man maar een zorgkorting van € 2,- per kind per maand kan verzilveren. De man moet daarom in de kosten van de kinderen bijdragen met een bedrag van € 137,- per kind per maand (€ 139,00 draagkracht – € 2,- te verzilveren zorgkorting).
Conclusie
5.38.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man met ingang van 16 juni 2022 een kinderbijdrage voor de kinderen van € 137,- per kind per maand aan de vrouw moet betalen. De rechtbank merkt hierbij op dat de bedragen die de man vanaf 16 juni 2022 heeft voldaan ten titel van een kinderbijdrage hierop in mindering strekken.
5.39.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt van het NBI van de man, de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man. Een exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] , op [geboortedag 1] 2015 in [geboorteplaats 1] ,
- [de minderjarige 2] , op [geboortedag 2] 2017 in [geboorteplaats 2] ,
- [de minderjarige 3] , op [geboortedag 3] 2021 in [geboorteplaats 3] (hierna: [de minderjarige 3] ).
bij de vrouw zal zijn;
6.2.
bepaalt dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast over [de minderjarige 3] ;
6.3.
stelt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vast:
Bovengenoemde minderjarigen verblijven:
- eenmaal per twee weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man, waarbij de vrouw de kinderen naar de man brengt en de man hen terugbrengt;
- in de zomervakantie in de even jaren in de eerste drie weken bij de man en in de oneven jaren in de laatste drie weken, waarbij de vrouw de kinderen brengt om 18.00 uur en de man de kinderen terugbrengt om 18.00 uur;
- in de kerstvakantie in de even jaren in de eerste week bij de man en in de oneven jaren de tweede week bij de man, waarbij de vrouw de kinderen brengt om 18.00 uur en de man de kinderen terugbrengt om 18.00 uur;
6.4.
de minderjarigen zijn aanwezig bij de verjaardag van de man en op de verjaardag van de moeder van de man. De man haalt de minderjarigen op bij de vrouw op een door partijen in onderling overleg overeen te komen tijdstip en brengt hen terug om 19.00 uur;
6.5.
bepaalt dat de vrouw de man viermaal per jaar informeert op 2 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober van ieder jaar over de schoolresultaten, de (sport)clubs en andere buitenschoolse activiteiten en over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot voornoemde minderjarigen;
6.6.
vanaf het moment dat de minderjarigen beschikken over zowel een paspoort als een identiteitskaart beheert de vrouw de paspoorten van de minderjarigen en beheert de man de identiteitskaarten. Als de minderjarigen met de man naar het buitenland op vakantie gaan waarvoor zij de beschikking nodig hebben over het paspoort, zal de vrouw de paspoorten van de minderjarigen tijdig aan de man overhandigen. Na terugkeer van de buitenlandse reis draagt de man de paspoorten weer over aan de vrouw;
6.7.
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de onder 6.1. genoemde minderjarigen dient te voldoen € 137,- per kind per maand, met ingang van 16 juni 2022 en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
6.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Lengyel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.