ECLI:NL:RBNHO:2023:1699

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
7746669 \ CV EXPL 19-5954
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor annulering van vlucht door buitengewone omstandigheden en de redelijkheid van getroffen maatregelen door de vervoerder

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor de annulering van vlucht LH2311 op 24 februari 2017. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 1.000,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die de veiligheid van de vlucht in gevaar brachten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vlucht LH2310, die op 23 februari 2017 gepland was, was geannuleerd vanwege onveilige weersomstandigheden. De rechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de annulering van de vlucht LH2311 een gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De passagiers betwistten dit, maar de kantonrechter oordeelde dat de weersomstandigheden op de dag van de annulering niet veilig waren voor de vlucht. Bovendien werd vastgesteld dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de annulering te voorkomen en de passagiers omboekte naar de eerstvolgende beschikbare vlucht.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van de passagiers af en veroordeelde hen tot betaling van de proceskosten. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de proceskosten onmiddellijk moesten worden betaald, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7746669 \ CV EXPL 19-5954
Uitspraakdatum: 15 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[passagier sub 1], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kinderen
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2]
[passagier sub 2]
allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigden: mr. E.A. Pluijm & mr. L.E. Schalk

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 29 januari 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Franz Josef Strauss Airport (München, Duitsland) op 24 februari 2017 met vlucht LH2311, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
[passagier sub 1] is door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens zijn minderjarige kinderen te voeren.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 februari 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de vlucht onderdeel was van de rotatievlucht München-Amsterdam-München (vluchten LH2310 en LH2311). Vlucht LH2310 is op 23 februari 2017 geannuleerd vanwege de weersomstandigheden, te weten wind, te Amsterdam. Hierbij verwijst de vervoerder naar het METAR-rapport en de “Operations Manuel”. Verder heeft de vervoerder toegelicht dat er niet geland mag worden als de wind-uitschieters meer dan 38 knopen zijn. Daarvan was sprake. Doordat vlucht LH2310 niet kon worden uitgevoerd, had dit ook gevolgen voor de vlucht in kwestie.
4.4.
De passagiers betwisten dat sprake is geweest van buitengewone omstandigheden en menen dat het weer ten tijde van de geplande uitvoer van de onderhavige vlucht goed genoeg was om te vliegen. Daarnaast stellen de passagiers dat de slechte weersomstandigheden niet kunnen doorwerken. Voorts hebben de passagiers aangegeven dat uit productie 4 bij conclusie van antwoord volgt dat de ‘
Maximum Crosswind including gusts’ niet meer dan 38 knopen mag bedragen. In de avond van 23 februari 2017 was echter geen sprake was van ‘
cross winds’. De wind en de windstoten kwamen strak uit het westen. Schiphol beschikt met de Buitenveldertbaan over een oost- en west-baan. Dit betekende dat de wind precies op de kop van de baan stond en hierdoor waren er geen
crosswind-problemen. Bovendien zijn er wel andere vluchten in de avond van 23 februari 2017 geland, aldus de passagiers.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de voorafgaande vlucht (vlucht LH2310), vanwege de weersomstandigheden en met het oog op de vliegveiligheid, niet veilig kon landen op Amsterdam-Schiphol Airport. De vervoerder heeft immers voldoende toegelicht en onderbouwd dat de wind niet strak uit de westelijke richting kwam, maar dat de winrichting steeds varieerde tussen een zuid- en noordwestelijke wind. Bovendien blijkt uit de METAR dat tussen 17:25 uur UTC en 20:55 uur UTC de windrichting varieerde tussen de 210º en 310º. Tevens kwam de gemiddelde windsnelheid en pieksnelheid meermaals boven de 38 knopen. Hierdoor werd zowel de maximale ‘
crosswind including gust’ als de ‘
maximum steady wind component’ overschreden, waardoor er niet veilig geland kon worden op Amsterdam-Schiphol Airport. De kantonrechter ziet onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de vervoerder niet in redelijkheid tot die beslissing heeft kunnen komen, noch dat de beslissing is genomen door omstandigheden die in de invloed- en risicosfeer van de vervoerder lagen en door haar hadden kunnen worden voorkomen. Dat, zoals de passagiers stellen, de luchthaven open was en of dat andere vluchten wel zijn geland in de avond van 23 februari 2017, maakt dat niet anders. De vervoerder kan dan ook ten aanzien van de annulering van vlucht LH2310 vanwege de slechte weersomstandigheden een geslaagd beroep doen op buitengewone omstandigheden.
4.6.
De vraag die vervolgens voorligt is of voornoemde buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de vlucht in kwestie. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Als onweersproken staat namelijk vast dat de vlucht in kwestie onderdeel uitmaakte van de rotatievlucht München-Amsterdam-München. De passagiers hebben nog gesteld dat de weersomstandigheden niet mogen doorwerken naar een latere vlucht. De kantonrechter volgt de passagiers niet in hun stelling. Buitengewone omstandigheden – en dus ook weersomstandigheden – die zich hebben voorgedaan op de voorafgaande vlucht kunnen doorwerken naar de vlucht in kwestie. De kantonrechter verwijst in dit verband ook naar het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19). Hierin is kort samengevat overwogen dat buitengewone omstandigheden kunnen doorwerken op latere vluchten, mits er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen deze omstandigheid en de vertraging van de latere vlucht.
4.7.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de annulering te voorkomen dan wel de vertraging ten gevolge van de annulering te beperken. De vervoerder voert aan dat hij de passagiers heeft omgeboekt op de eerst beschikbare vlucht, hetgeen door de passagiers wordt betwist. De kantonrechter overweegt dat van de vervoerder in beginsel niet kan worden gevergd dat hij voor het aanbieden van een alternatieve vlucht de passagiers de mogelijkheid geeft om te kiezen uit alle vluchten van die dag bij alle luchtvaartmaatschappijen. Het aanbieden van de eerste mogelijke vlucht van de vervoerder zelf, dan wel van een dochtermaatschappij, is in de meeste gevallen voldoende. Volgens het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) is dit slechts anders indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijke vastgestelde dag aankomt. In het onderhavige geval zouden de passagiers echter nog dezelfde dag aankomen op de overeenkomen eindbestemming. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de vervoerder door de passagiers om te boeken naar de eerstvolgende door hemzelfuitvoerde vlucht, geen redelijk alternatief heeft geboden. Bovendien hebben de passagiers nagelaten om te bewijzen dat er nog plaatsen beschikbaar waren op de vluchten KL1781, LH2391 en KL1793. De kantonrechter meent dat in deze situatie van de vervoerder niet meer kon worden verwacht en dat de vervoerder in het onderhavige geval alle redelijke maatregelen heeft getroffen. De vordering van de passagiers wordt dan ook afgewezen.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 264‬,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 66,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter