ECLI:NL:RBNHO:2023:1700

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
6928756 \ CV EXPL 18-4135
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht BA429 en de rol van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen British Airways Plc vanwege vertraging van hun vlucht BA429 van Amsterdam-Schiphol naar McCarran International Airport op 28 april 2017. De passagiers claimen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertraging. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, maar de kantonrechter oordeelt dat de vervoerder onvoldoende bewijs heeft geleverd om dit te onderbouwen. De kantonrechter stelt vast dat de passagiers meer dan drie uur vertraging hebben opgelopen en dat de vervoerder niet heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van omstandigheden die hij niet had kunnen vermijden. De vordering tot betaling van compensatie wordt toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De kantonrechter veroordeelt de vervoerder tot betaling van in totaal € 4.859,45 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6928756 \ CV EXPL 18-4135
Uitspraakdatum: 15 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats]

2.
[passagier sub 2], wonende te [woonplaats]
3.
[passagier sub 3], wonende te [woonplaats]
4.
[passagier sub 4]
5.
[passagier sub 5]beiden wonende te [woonplaats]
6.
[passagier sub 6]
7.
[passagier sub 7]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
British Airways Plc
gevestigd te Cardiff (Verenigd Koninkrijk) en kantoorhoudende te Amsterdam
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. J.J.O. Zandt (Codex Mulder Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 22 februari 2018 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via London Heathrow Airport (Verenigd Koninkrijk) naar McCarran International Airport (Verenigde Staten) op 28 april 2017.
2.2.
Vlucht BA429 van Amsterdam-Schiphol Airport naar London Heathrow Airport (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar McCarran International Airport hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt op alternatieve vluchten en zijn meer dan zes uur later aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.3.
EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 4.200,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 april 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 726,00 dan wel € 659,45 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming McCarran International Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen, de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behalve wanneer hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – en dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht hebben geleid.
4.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die hij niet had kunnen vermijden.
4.4.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de vlucht onderdeel uitmaakte van de rotatievlucht London Heathrow Airport- Amsterdam-Schiphol Airport- London Heathrow Airport (vluchten BA428 en BA429). De vluchten werden met hetzelfde toestel, toestel G-BNWZ- uitgevoerd. Aan de voorafgaande vlucht (BA428) werd een
slot delayopgelegd voor de duur van 28 minuten. Ter onderbouwing verwijst de vervoerder naar producties één, twee en drie bij conclusie van antwoord. In productie één bij conclusie van antwoord, staat onder meer het volgende vermeld: “
There was a 2 min departure delay due to the TRM slightly delaying gate closure but this had no impact on the overall slot delay. BA428 pushed back at 05:43 after a further 1 min due ATC but was held for 43 mins on the ground before being allowed to take-off due to the slot delay.” Door deze vertraging is de onderhavige vlucht ook vertraagd uitgevoerd.
4.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. Besluiten van de luchtverkeersleiding tot het opleggen van gewijzigde slottijd(en) aan een vlucht kunnen worden gekwalificeerd als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening, mits de vervoerder dit voldoende heeft onderbouwd. De vervoerder heeft aangevoerd dat aan vlucht BA428 een
slot delaywas opgelegd, hetgeen blijkt uit het CFMU-rapport. Uit dit rapport blijkt weliswaar dat een slot delay van 28 minuten is opgelegd, maar onduidelijk is aan welke vlucht deze
slot delayis opgelegd. Er wordt geen vluchtnummer of toestelnummer genoemd. Deze vertraging kan hierdoor niet gerelateerd worden aan vlucht BA428. Tevens kan dit niet uit de
Traffic Manager’s Logvan 28 april 2017 worden opgemaakt. Er wordt gesproken over gewijzigde slottijden tot 28 minuten, maar nergens blijkt uit dat ook specifiek aan vlucht BA428 een gewijzigde slottijd is opgelegd. Ook anderszins is dit niet gebleken. De vervoerder heeft nog een bewijsaanbod gedaan door het overleggen van extra documentatie, maar de kantonrechter gaat hieraan voorbij. Niet gebleken is waarom de vervoerder dit niet in een eerder stadium van de procedure kon overleggen. Met de passagiers is de kantonrechter dan ook van oordeel dat de vervoerder onvoldoende heeft onderbouwd dat aan vlucht BA428 een gewijzigde slottijd was opgelegd, zodat hij ten aanzien van deze vertraging geen geslaagd beroep kan op buitengewone omstandigheden.
4.6.
Nu de vervoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat vlucht BA428 is vertraagd wegens buitengewone omstandigheden, kan het gedeelte van de vertraging van de onderhavige vlucht dat ziet op het met vertraging binnenkomen van de voorafgaande vlucht evenmin worden aangemerkt als een vertraging als gevolg van buitengewone omstandigheden. Naast deze vertraging is de vlucht in kwestie vertraagd uitgevoerd wegens een
start-up delay, als gevolg waarvan een vertrekvertraging van 10 minuten is ontstaan. Hierbij heeft de vervoerder toegelicht dat een
start-up delayhet gevolg is geweest van een beslissing van de luchtverkeersleiding om een toestel niet te laten vertrekken. Tevens heeft de vervoerder aangevoerd dat het toestel tijdens de vlucht extra vertraging opliep voor de duur van acht minuten. De resterende vertraging (te weten achttien minuten) van de onderhavige vlucht levert geen buitengewone omstandigheid op. De vervoerder heeft immers geen stukken overgelegd of (voldoende) onderbouwing gegeven waaruit zou kunnen blijken dat de overige vertraging van achttien minuten een buitengewone omstandigheid oplevert. De vervoerder heeft nog een beroep gedaan op het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 juni 2020 (ECLI:NL:RNHO:2020:4170) waarin is geoordeeld dat een
start-up delayaan te merken is als een buitengewone omstandigheid. Dit maakt het oordeel niet anders. Anders dan in voornoemde zaak heeft de vervoerder niet (voldoende) onderbouwd dat de luchtverkeersleiding een gewijzigde slot aan het toestel heeft opgelegd.
4.7.
Resumerend wordt het beroep van de vervoerder op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden verworpen. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheid te voorkomen dan wel te beperken. De vordering tot betaling van de compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal om die reden worden toegewezen.
4.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het subsidiair gevorderde (het wettelijke tarief), te weten € 659,45 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 4.859,45‬, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.200,00 vanaf 28 april 2017 en over € 659,45 vanaf 22 februari 2018 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 98,01;
griffierecht € 226,00;
salaris gemachtigde € 528‬,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 132,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter