ECLI:NL:RBNHO:2023:1726

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
C/15/336072 / KG ZA 23-33
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid voorzieningenrechter in kort geding wegens arbitrageclausule

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E.J. Huizinga, heeft vorderingen ingediend tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. A. Krim, met betrekking tot de verdeling van een woning die beide partijen gezamenlijk bezitten. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben een samenlevingscontract met een arbitragebeding opgesteld. Dit beding bepaalt dat geschillen over de verdeling van de woning uitsluitend door arbitrage zullen worden beslecht.

De voorzieningenrechter heeft zich onbevoegd verklaard om van de vorderingen kennis te nemen, omdat de gedaagde zich op het arbitragebeding heeft beroepen. De rechter heeft overwogen dat de arbitrageprocedure al aanhangig is en dat de arbiter bevoegd is om voorlopige voorzieningen te treffen. De eiser heeft onvoldoende aangetoond dat de gevraagde beslissingen niet of niet tijdig in de arbitrageprocedure kunnen worden verkregen. De rechter heeft benadrukt dat partijen de mogelijkheid hebben om in de arbitrageprocedure voorlopige voorzieningen te vragen.

De uitspraak concludeert dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzieningenrechter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/336072 / KG ZA 23-33
Vonnis in kort geding van 22 februari 2023
in de zaak van
[eiser/verweerder],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
advocaat: mr. E.J. Huizinga te Haarlem,
tegen
[gedaagde/eiseres],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat: mr. A. Krim te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser/verweerder] en [gedaagde/eiseres] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 januari 2023 met producties 1 tot en met 7;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie met producties 1 tot en met 12 van de zijde van [gedaagde/eiseres];
  • de mondelinge behandeling van 8 februari 2023 waarbij door [eiser/verweerder] pleitaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, die is geëindigd in april 2020. Uit deze relatie zijn twee nog minderjarige kinderen geboren.
2.2.
Partijen hebben een samenlevingscontract opgesteld. Daarin is in artikel 17 lid 3 het volgende bepaald (hierna: het arbitragebeding):

Geschillen tussen partijen over verdeling, verrekening, waardering en betaling zullen uitsluitend en in hoogste ressort worden beslecht door arbitrage overeenkomstig het Arbitrage Reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut.
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk de rechthebbende van de ondererfpacht van grond met het zich daarop bevindende woonhuis met erf, tuin en verdere aanhorigheden gelegen aan de [adres] (hierna: de woning). Het ondererfpachtrecht is verstrekt voor bepaalde tijd tot 31 december 2049.
2.4.
Ten aanzien van de woning zijn op verzoek van partijen verschillende taxatierapporten opgesteld, waarin de marktwaarde is bepaald op € 330.000,- (het rapport van 30 september 2021), € 343.000,- (het rapport van 24 maart 2022) en € 650.000,- (het rapport van 13 april 2022).
2.5.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over (onder andere) de verdeling van de woning. Zowel [eiser/verweerder] als [gedaagde/eiseres] geven aan de woning te willen overnemen.
2.6.
Partijen hebben zich gewend tot een arbiter, [A.]. Tijdens een zitting in de arbitrageprocedure van 20 mei 2022 is afgesproken dat een onafhankelijk makelaar zal worden benoemd voor de taxatie van de woning.
2.7.
De arbiter heeft partijen in een e-mail van 17 januari 2023 haar voorlopig oordeel over de vorderingen over en weer toegestuurd en partijen verder als volgt bericht:

Inmiddels heb ik telefonisch overleg gevoerd met de heer [B.]. Hij heeft pogingen ondernomen om de taxatie uit te voeren samen met een NWWI aangesloten makelaar. Dit heeft enkele weken geduurd en is lastig gebleken. Graag beleg ik een telefonische zitting om vervolgstappen met jullie te bespreken om tot benoeming van een taxateur te komen.”

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser/verweerder] vordert samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde/eiseres] veroordeelt aan [eiser/verweerder] te betalen een bedrag van € 943,26 per maand vanaf de datum van dit kort geding totdat de woning is verkocht en geleverd;
[gedaagde/eiseres] beveelt binnen drie dagen na betekening van dit vonnis een verkoopopdracht voor de woning te tekenen bij een door [eiser/verweerder] aan te wijzen gecertificeerde makelaar voor de door deze makelaar te adviseren verkoopprijs, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
[gedaagde/eiseres] beveelt mee te werken aan de totstandkoming van de verkoopovereenkomst en aan de notariële overdracht van de woning;
bepaalt dat, indien [gedaagde/eiseres] haar medewerking aan de veroordelingen sub 2 en 3 niet verleent, dit vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring van [gedaagde/eiseres] ten aanzien van:
- het ondertekenen van de verkoopopdracht van de woning aan een door [eiser/verweerder] aan te wijzen gecertificeerde makelaar;
de koopovereenkomst, voor zover in overeenstemming met het advies van de makelaar; -
en/of de daarop aansluitende leveringsakte,
telkens wanneer dit aan de orde is;
5. subsidiair, bepaalt dat [eiser/verweerder] per direct het alleengebruik krijgt van de woning;
kosten rechtens
3.2.
[gedaagde/eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3.
[gedaagde/eiseres] vordert samengevat en na vermindering van eis - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde/eiseres] beveelt op zijn medewerking te verlenen om zijn aandeel in de woning tegen een van waarde van € 303.600,­ aan [gedaagde/eiseres] over te dragen en zijn medewerking te geven aan de notariële overdracht, bij gebreke waarvan het vonnis in deze in de plaats zal treden voor de medewerking van [gedaagde/eiseres], een en ander met compensatie van de proceskosten.
3.4.
[eiser/verweerder] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde/eiseres] luidt dat [eiser/verweerder] niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat partijen een arbitragebeding zijn overeengekomen en bovendien al een arbitrageprocedure aanhangig is over (onder meer) de verdeling van de woning.
4.2.
[eiser/verweerder] heeft zich beroepen op artikel 1022a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarin is bepaald dat overeengekomen arbitrage een partij niet belet zich te wenden tot de voorzieningenrechter in kort geding.
4.3.
Overwogen wordt echter dat in artikel 1022c Rv is bepaald dat indien een partij zich voor alle weren beroept op het bestaan van een overeenkomst tot arbitrage, de voorzieningenrechter in kort geding zich uitsluitend bevoegd verklaart, indien de gevraagde beslissing niet of niet tijdig in arbitrage kan worden gekregen. Aan deze regeling ligt de gedachte ten grondslag dat het de voorkeur verdient dat de beslissingen over voorlopige voorzieningen zoveel mogelijk in handen liggen bij het ten principale bevoegde scheidsgerecht (Parl. Gesch. Arbitragewet, p. 45 en 47).
4.4.
Omdat [gedaagde/eiseres] zich vóór alle weren heeft beroepen op het arbitragebeding moet dus beoordeeld worden of de gevraagde beslissingen niet of niet tijdig in de arbitrageprocedure kunnen worden verkregen.
4.5.
Bij de beoordeling daarvan wordt vooropgesteld dat de arbitrageprocedure al aanhangig is en dat de arbiter al is benoemd. Van belang is verder dat de arbiter op de voet van artikel 1043b lid 1 Rv in het aanhangig arbitraal geding steeds bevoegd is op verzoek van een partij een voorlopige voorziening te treffen binnen de in dat artikellid genoemde grenzen. Partijen hoeven die mogelijkheid niet overeen te komen. De bepaling is bovendien van dwingend recht, zodat partijen bij een overeenkomst tot arbitrage die mogelijkheid niet kunnen uitsluiten. Hiervan is in het arbitragebeding ook geen sprake, gelet op de algemene inhoud daarvan (te weten: geschillen over de verdeling, verrekening, waardering en betaling zullen uitsluitend worden beslecht door arbitrage).
4.6.
[eiser/verweerder] heeft toegelicht dat hij nu tijdelijk bij zijn vriendin woont, maar dat hij zo spoedig mogelijk een andere woning wil kopen. Daarvoor is noodzakelijk dat de verdeling van de onderhavige woning wordt afgerond. Volgens [eiser/verweerder] is in de arbitrageprocedure sinds 20 mei 2022 feitelijk geen vooruitgang geboekt, ondanks het verzoek van [eiser/verweerder] om vaart te zetten achter de arbitrageprocedure.
4.7.
Alhoewel de voorzieningenrechter begrip heeft voor de wens van [eiser/verweerder] om de door hem ervaren impasse in de arbitrageprocedure te doorbreken, is met het voorgaande onvoldoende gebleken dat de in dit kort geding gevraagde beslissingen niet of niet tijdig in de arbitrageprocedure kunnen worden verkregen. Het staat partijen immers vrij om in de arbitrageprocedure voorlopige voorzieningen te vragen of een arbitraal kort geding te starten. Dat is tot op heden niet gebeurd. [eiser/verweerder] heeft onvoldoende concrete omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat hij de beslissing van de arbiter over een (eventueel nog te vragen) voorlopige voorziening of een arbitraal kort geding niet kan afwachten.
4.8.
Dit betekent dat de voorzieningenrechter zich op grond van artikel 1022c Rv onbevoegd zal verklaren van het geding kennis te nemen. Dit geldt zowel voor de vorderingen in conventie, als voor de vordering in reconventie.
4.9.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in conventie en in reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie en in reconventie
5.1.
verklaart zich onbevoegd van de vorderingen kennis te nemen;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 1538