Geschil12. In geschil is of de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of eiseres voor het jaar 2019 als partiële buitenlandse belastingplichtige kan worden aangemerkt.
13. Eiseres stelt dat haar niet kan worden verweten dat zij de keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht te laat heeft gemaakt. Ter onderbouwing heeft eiseres een beschrijving gegeven van de situatie waarin zij en haar gezin verkeerden ten tijde van het indienen van de aangifte. Eisereses concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag.
14. Verweerder stelt dat de keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht te laat is gemaakt en eiseres om die reden niet (meer) als zodanig kan worden aangemerkt. De aanslag is volgens verweerder dan ook niet tot een hoog bedrag vastgesteld. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
15. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid beroep
16. De rechtbank stelt vast dat zij het beroepschrift één dag na het einde van de beroepstermijn heeft ontvangen. Het beroepschrift is gedagtekend op 10 november 2021, zijnde de laatste dag van de beroepstermijn. Uit de sticker van PostNL op de envelop volgt dat het beroepschrift eveneens op 10 november 2021, en dus op de laatste dag van de beroepstermijn, ter post is bezorgd. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres ontvankelijk is in haar beroep.
Partiële buitenlandse belastingplicht
17. In artikel 2.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) staat dat bij algemene maatregel van bestuur, onder daarbij te stellen voorwaarden, regels worden gesteld volgens welke bepaalde groepen werknemers kunnen kiezen voor partieel buitenlandse belastingplicht. Hiervan is gebruik gemaakt in het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (UBIB). In artikel 11 van het UBIB staat:
“1. Partieel buitenlandse belastingplichtigen […] kunnen gedurende de looptijd [van de 30%-regeling], kiezen voor toepassing van de regels van de hoofdstukken 4 en 5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals die volgens hoofdstuk 7 van die wet gelden voor buitenlandse belastingplichtigen (partieel buitenlandse belastingplicht). Een keuze voor partieel buitenlandse belastingplicht geldt voor het gehele kalenderjaar, maar ten hoogste tot het einde van de looptijd, bedoeld in de eerste zin.
2. De in het eerste lid genoemde keuze kan worden gemaakt en herzien zolang de aanslag niet onherroepelijk vaststaat.”
18. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres gelet op haar situatie in 2019 in aanmerking kwam voor het maken van de keuze voor de toepassing van de partieel buitenlandse belastingplicht. Wel is in geschil of eiseres tijdig haar keuze heeft gemaakt.
19. Een aanslag staat onherroepelijk vast als daartegen niet of later dan zes weken na het opleggen van die aanslag bezwaar wordt gemaakt. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt en ook later dan zes weken een herziene aangifte (een verzoek om ambtshalve vermindering) ingediend. De aanslag van eiseres was dus al onherroepelijk toen zij op 12 april 2021 de herziene aangifte indiende. Eiseres heeft haar keuze pas na het onherroepelijk worden van de aanslag (kenbaar) gemaakt en was daarom op grond van de onder 17 genoemde toepasselijke regelgeving (artikel 2.6 van de Wet IB 2001 en artikel 11 van de UBIB) te laat met het maken, dan wel herzien van die keuze.
20. Ten aanzien van het maken van de keuze heeft verweerder ook verwezen naar het vraag- en antwoordbesluit over de 30%-regeling (het Besluit) van de Staatssecretaris van Financiën van 23 augustus 2013 (Stcrt. 2013, nr. 25.663):
“
Vraag 2
Hoe kan een belastingplichtige de keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht kenbaar maken en hoe kan hij een eenmaal gemaakte keuze herzien?
Antwoord
Een belastingplichtige kan de keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht kenbaar maken door voor het desbetreffende kalenderjaar aangifte inkomstenbelasting te doen volgens de afdelingen 7.3 en 7.4 van de Wet IB. Hij kan de keuze elk kalenderjaar opnieuw maken.
Is de aangifte al ingediend en wil de belastingplichtige de gemaakte keuze herzien of wil hij alsnog kiezen voor partiële buitenlandse belastingplicht, dan moet hij een verzoek doen om de aangifte te herzien. Hij kan de keuze maken en herzien zolang de aanslag nog niet onherroepelijk vaststaat.”
21. Het Besluit biedt betrokkenen duidelijkheid over hoe de keuze gemaakt kan worden. Het noemt dezelfde uiterlijke termijn voor het maken en herzien van de keuze als onder 17-19 beschreven, namelijk dat dit kan zolang de aanslag nog niet onherroepelijk vaststaat. Het Besluit spoort op dat punt dus met de wettelijke regeling en geeft eiseres geen extra begunstigende rechten waar zij zich op zou kunnen beroepen.
22. Eiseres zegt er gegronde redenen waren waarom zij te laat was met het maken van de keuze (met het indienen van de herziene aangiften). Eiseres en haar echtgenoot hebben in een brief uitgebreid de situatie rondom de ziekte van hun kinderen beschreven en waardoor zij zich niet tijdig in het keuzerecht konden verdiepen. Verder hebben zij verklaard dat zij drie dagen na het indienen van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 (halverwege maart 2020) naar het buitenland zijn vertrokken in verband met doktersafspraken voor de kinderen. Kort daarna brak de coronapandemie uit en konden zij vanwege de lockdown lange tijd niet terugkeren naar Nederland. Dat kon pas na bijna drie maanden, op 17 juni 2020. In de tussentijd was de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 al opgelegd maar omdat eiseres en haar gezin niet thuis waren, hebben zij die gemist en konden zij niet tijdig bezwaar maken.
23. De rechtbank begrijpt uit het betoog van eiseres dat zij stelt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, op grond waarvan alsnog sprake kan zijn van een tijdig gemaakte keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht. Van belang daarbij is dat eiseres aannemelijk moet maken dat zij haar keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht alsnog zo spoedig als dit redelijkerwijs van haar kon worden verlangd, kenbaar heeft gemaakt.
24. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 is opgelegd op het moment dat eiseres met haar gezin in het buitenland verbleef. De bezwaartermijn eindigde op 23 juni 2020. De rechtbank begrijpt dat de lockdown ervoor zorgde dat eiseres pas later dan gepland kon terugkeren naar Nederland. Echter, eiseres had, gelet op de terugkomst in Nederland op 17 juni 2020, vóór het einde van de bezwaartermijn en dus voor het onherroepelijk worden van de aanslag, bezwaar kunnen maken of een herziene aangifte kunnen indienen waarmee zij tijdig de keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht had kunnen maken. Ook is de rechtbank van oordeel dat eiseres, met het indienen op 12 april 2021 van de herziene aangifte, niet zo spoedig als redelijkerwijs van haar kon worden verlangd alsnog de keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht heeft gemaakt. Tussen het onherroepelijk worden van de aanslag en het indienen van de herziene aangifte zit namelijk een tijdsverloop van ruim 10 maanden.
25. De ziekte van de kinderen maakt de termijnoverschrijding naar het oordeel van de rechtbank evenmin verschoonbaar. De rechtbank begrijpt dat de ziekte van de kinderen het leven van eiseres en haar echtgenoot ingrijpend heeft veranderd. De ziekte van de kinderen begon reeds in 2018 en speelde dus al langer. Om ervoor te zorgen dat eiseres tijdig de keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht zou maken, had zij zich bij het doen van aangifte kunnen laten bijstaan door een deskundige. Hetzelfde geldt voor de stelling van eiseres dat het moment en de wijze waarop de keuze gemaakt kon worden voor haar niet duidelijk waren. Daarbij merkt de rechtbank op dat – zoals eiseres suggereerde – het te ver gaat om te eisen dat in het aangifteprogramma een pop-up wordt ingebouwd met extra informatie speciaal voor expats die onder de 30%-regeling vallen.
Conclusie
26. De keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht is te laat gemaakt en er is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het beroep van eiseres wordt daarom ongegrond verklaard.
27. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.