ECLI:NL:RBNHO:2023:1738

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6429
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht in het belastingrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019. Eiseres, die met haar gezin in Nederland woonde, had een verzoek ingediend om ambtshalve vermindering van de aanslag, maar dit verzoek werd door de inspecteur van de Belastingdienst afgewezen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat zij niet tijdig de keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht had gemaakt, omdat zij en haar gezin in het buitenland verbleven vanwege medische redenen van hun kinderen en de coronapandemie. De rechtbank oordeelde dat de keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht te laat was gemaakt en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet ontvankelijk was in haar beroep, omdat de aanslag al onherroepelijk vaststond op het moment dat zij haar herziene aangifte indiende. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de noodzaak voor belastingplichtigen om tijdig hun keuze voor belastingplicht te maken, vooral in situaties waarin zij onder de 30%-regeling vallen. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaar en het maken van keuzes in belastingzaken.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/6429

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Heerlen, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019 afgewezen.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt dat door verweerder ongegrond is verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2022 te Haarlem. Eiseres is verschenen, samen met haar echtgenoot, [naam 1] . Samen zijn zij bijgestaan door [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [inspecteur] en mr. [naam 3] . Ter zitting zijn tevens de beroepen van de echtgenoot behandeld, die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de zaaknummers HAA 21/6072 en HAA 21/6428.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres en haar echtgenoot woonden met hun kinderen geheel 2019 in Nederland en stonden ook in de Basisregistratie Personen ingeschreven op een adres in Nederland.
2. Aan eiseres is een beschikking 30%-regeling afgegeven. In een brief van de Belastingdienst van 20 september 2017, gericht aan [bedrijf 1] B.V., is daarover het volgende vermeld:
“Met deze brief maak ik u kenbaar dat de heer of mevrouw [eiseres] . met BSN (…), in aanmerking komt voor de toepassing van de 30%-regeling voor ingekomen werknemers. (…)
De bewijsregel geldt voor de tewerkstelling door:

[bedrijf 2] B.V.

Loonheffingsnummers: (…)
Van: 01-10-2017 tot en met: 30-11-2023
Deze beschikking is afgegeven op grond van de in het verzoek verstrekte gegevens, en is geldig onder voorbehoud van wijziging in wet- en regelgeving.”
3. Eiseres heeft op 11 maart 2020 voor het jaar 2019 aangifte IB/PVV gedaan als binnenlands belastingplichtige.
4. Met dagtekening 12 mei 2020 is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 opgelegd, conform de ingediende aangifte, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.506 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.408.
5. Op 12 april 2021 heeft eiseres voor het jaar 2019 een herziene aangifte IB/PVV ingediend. Het daarin aangegeven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) bedraagt nihil.
6. De ingediende herziene aangifte is door verweerder in behandeling genomen als verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslag.
7. Het verzoek is door verweerder afgewezen op 29 april 2021. In de brief van verweerder is het volgende vermeld:

Box 3
Uit de mij ter beschikking gestelde gegevens blijkt dat uw bank- en spaartegoeden in 2019 €500.921 bedroegen. In uw nieuwe aangifte laat u hier een gedeelte van achterwege. Vanaf 1 februari 2019 viel u onder de 30%-regeling. Omdat u onder de 30%-regeling valt zou u zich kunnen beroepen op de partiële buitenlandse belastingplicht. Ik heb beoordeeld of u hier aanspraak op maakt.
Partiële buitenlandse belastingplicht
Ik ben van mening dat de aanslag juist is opgelegd. Ik ben het met uw stelling eens dat een belastingplichtige die onder de 30% regeling valt, op grond van art. 2.6 juncto hoofdstuk 7 Wet inkomstenbelasting vrijgesteld kan worden voor de heffing van het Box 3 vermogen, uitgezonderd in Nederland gelegen onroerende zaken, echter dient bij de beoordeling van de partiële belastingplicht ook art. 11 Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 in ogenschouw genomen te worden.
Art. 11 lid 1 Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 stelt dat partieel buitenlandse belastingplichtigen die van buiten Nederland in dienstbetrekking worden genomen als bedoeld in hoofdstuk 4A van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 kunnen kiezen voor toepassing van de regels van de hoofdstukken 4 en 5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals die volgens hoofdstuk 7 van die wet gelden voor buitenlandse belastingplichtigen (partieel buitenlandse belastingplicht). Een keuze voor partieel buitenlandse belastingplicht geldt voor het gehele kalenderjaar, maar ten hoogste voor de periode waarin de werknemer in dat kalenderjaar voor hoofdstuk 4A van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt beschouwd als ingekomen werknemer. Kiest een belastingplichtige er echter voor om zijn Box 3 vermogen in zijn aangifte te vermelden, impliceert dit dat belastingplichtige niet kiest voor behandeling als partieel belastingplichtige.
Art. 11 lid 2 Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 stelt dat de in Art. 11 lid 1 Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 genoemde keuze gemaakt en herzien kan worden zolang de definitieve aanslag nog niet onherroepelijk vast staat.
De definitieve aanslag is gedagtekend 12 mei 2020. Uw verzoekschrift heb ik 12 april 2021 ontvangen. Dit is na de in art. 6.7 jo. 6.9 lid 1 en 2 van Algemene wet bestuursrecht genoemde termijnen. Daarom staat de aanslag op de datum van uw verzoek onherroepelijk vast en is herziening van de keuze voor partiële belastingplicht op grond van art. 11 lid 2 Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 niet meer mogelijk.
Conclusie
Mij is gebleken dat op basis van het bovenstaande uw bank- en spaartegoeden niet te hoog zijn vastgesteld. Ik wijs uw verzoek om ambtshalve vermindering op dit punt af.”
8. Hiertegen heeft eiseres op 28 mei 2021 bezwaar gemaakt. Op 22 juni heeft eiseres nadere stukken opgestuurd naar verweerder.
9. Op 22 september 2021 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt.
10. Bij uitspraak op bezwaar van 30 september 2021 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
11. Eiseres is hiertegen in beroep gekomen. Het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 11 november 2021.

Geschil12. In geschil is of de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of eiseres voor het jaar 2019 als partiële buitenlandse belastingplichtige kan worden aangemerkt.

13. Eiseres stelt dat haar niet kan worden verweten dat zij de keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht te laat heeft gemaakt. Ter onderbouwing heeft eiseres een beschrijving gegeven van de situatie waarin zij en haar gezin verkeerden ten tijde van het indienen van de aangifte. Eisereses concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag.
14. Verweerder stelt dat de keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht te laat is gemaakt en eiseres om die reden niet (meer) als zodanig kan worden aangemerkt. De aanslag is volgens verweerder dan ook niet tot een hoog bedrag vastgesteld. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
15. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid beroep
16. De rechtbank stelt vast dat zij het beroepschrift één dag na het einde van de beroepstermijn heeft ontvangen. Het beroepschrift is gedagtekend op 10 november 2021, zijnde de laatste dag van de beroepstermijn. Uit de sticker van PostNL op de envelop volgt dat het beroepschrift eveneens op 10 november 2021, en dus op de laatste dag van de beroepstermijn, ter post is bezorgd. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres ontvankelijk is in haar beroep.
Partiële buitenlandse belastingplicht
17. In artikel 2.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) staat dat bij algemene maatregel van bestuur, onder daarbij te stellen voorwaarden, regels worden gesteld volgens welke bepaalde groepen werknemers kunnen kiezen voor partieel buitenlandse belastingplicht. Hiervan is gebruik gemaakt in het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (UBIB). In artikel 11 van het UBIB staat:
“1. Partieel buitenlandse belastingplichtigen […] kunnen gedurende de looptijd [van de 30%-regeling], kiezen voor toepassing van de regels van de hoofdstukken 4 en 5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals die volgens hoofdstuk 7 van die wet gelden voor buitenlandse belastingplichtigen (partieel buitenlandse belastingplicht). Een keuze voor partieel buitenlandse belastingplicht geldt voor het gehele kalenderjaar, maar ten hoogste tot het einde van de looptijd, bedoeld in de eerste zin.
2. De in het eerste lid genoemde keuze kan worden gemaakt en herzien zolang de aanslag niet onherroepelijk vaststaat.”
18. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres gelet op haar situatie in 2019 in aanmerking kwam voor het maken van de keuze voor de toepassing van de partieel buitenlandse belastingplicht. Wel is in geschil of eiseres tijdig haar keuze heeft gemaakt.
19. Een aanslag staat onherroepelijk vast als daartegen niet of later dan zes weken na het opleggen van die aanslag bezwaar wordt gemaakt. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt en ook later dan zes weken een herziene aangifte (een verzoek om ambtshalve vermindering) ingediend. De aanslag van eiseres was dus al onherroepelijk toen zij op 12 april 2021 de herziene aangifte indiende. Eiseres heeft haar keuze pas na het onherroepelijk worden van de aanslag (kenbaar) gemaakt en was daarom op grond van de onder 17 genoemde toepasselijke regelgeving (artikel 2.6 van de Wet IB 2001 en artikel 11 van de UBIB) te laat met het maken, dan wel herzien van die keuze.
20. Ten aanzien van het maken van de keuze heeft verweerder ook verwezen naar het vraag- en antwoordbesluit over de 30%-regeling (het Besluit) van de Staatssecretaris van Financiën van 23 augustus 2013 (Stcrt. 2013, nr. 25.663):

Vraag 2
Hoe kan een belastingplichtige de keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht kenbaar maken en hoe kan hij een eenmaal gemaakte keuze herzien?
Antwoord
Een belastingplichtige kan de keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht kenbaar maken door voor het desbetreffende kalenderjaar aangifte inkomstenbelasting te doen volgens de afdelingen 7.3 en 7.4 van de Wet IB. Hij kan de keuze elk kalenderjaar opnieuw maken.
Is de aangifte al ingediend en wil de belastingplichtige de gemaakte keuze herzien of wil hij alsnog kiezen voor partiële buitenlandse belastingplicht, dan moet hij een verzoek doen om de aangifte te herzien. Hij kan de keuze maken en herzien zolang de aanslag nog niet onherroepelijk vaststaat.”
21. Het Besluit biedt betrokkenen duidelijkheid over hoe de keuze gemaakt kan worden. Het noemt dezelfde uiterlijke termijn voor het maken en herzien van de keuze als onder 17-19 beschreven, namelijk dat dit kan zolang de aanslag nog niet onherroepelijk vaststaat. Het Besluit spoort op dat punt dus met de wettelijke regeling en geeft eiseres geen extra begunstigende rechten waar zij zich op zou kunnen beroepen.
22. Eiseres zegt er gegronde redenen waren waarom zij te laat was met het maken van de keuze (met het indienen van de herziene aangiften). Eiseres en haar echtgenoot hebben in een brief uitgebreid de situatie rondom de ziekte van hun kinderen beschreven en waardoor zij zich niet tijdig in het keuzerecht konden verdiepen. Verder hebben zij verklaard dat zij drie dagen na het indienen van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 (halverwege maart 2020) naar het buitenland zijn vertrokken in verband met doktersafspraken voor de kinderen. Kort daarna brak de coronapandemie uit en konden zij vanwege de lockdown lange tijd niet terugkeren naar Nederland. Dat kon pas na bijna drie maanden, op 17 juni 2020. In de tussentijd was de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 al opgelegd maar omdat eiseres en haar gezin niet thuis waren, hebben zij die gemist en konden zij niet tijdig bezwaar maken.
23. De rechtbank begrijpt uit het betoog van eiseres dat zij stelt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, op grond waarvan alsnog sprake kan zijn van een tijdig gemaakte keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht. Van belang daarbij is dat eiseres aannemelijk moet maken dat zij haar keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht alsnog zo spoedig als dit redelijkerwijs van haar kon worden verlangd, kenbaar heeft gemaakt.
24. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 is opgelegd op het moment dat eiseres met haar gezin in het buitenland verbleef. De bezwaartermijn eindigde op 23 juni 2020. De rechtbank begrijpt dat de lockdown ervoor zorgde dat eiseres pas later dan gepland kon terugkeren naar Nederland. Echter, eiseres had, gelet op de terugkomst in Nederland op 17 juni 2020, vóór het einde van de bezwaartermijn en dus voor het onherroepelijk worden van de aanslag, bezwaar kunnen maken of een herziene aangifte kunnen indienen waarmee zij tijdig de keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht had kunnen maken. Ook is de rechtbank van oordeel dat eiseres, met het indienen op 12 april 2021 van de herziene aangifte, niet zo spoedig als redelijkerwijs van haar kon worden verlangd alsnog de keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht heeft gemaakt. Tussen het onherroepelijk worden van de aanslag en het indienen van de herziene aangifte zit namelijk een tijdsverloop van ruim 10 maanden.
25. De ziekte van de kinderen maakt de termijnoverschrijding naar het oordeel van de rechtbank evenmin verschoonbaar. De rechtbank begrijpt dat de ziekte van de kinderen het leven van eiseres en haar echtgenoot ingrijpend heeft veranderd. De ziekte van de kinderen begon reeds in 2018 en speelde dus al langer. Om ervoor te zorgen dat eiseres tijdig de keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht zou maken, had zij zich bij het doen van aangifte kunnen laten bijstaan door een deskundige. Hetzelfde geldt voor de stelling van eiseres dat het moment en de wijze waarop de keuze gemaakt kon worden voor haar niet duidelijk waren. Daarbij merkt de rechtbank op dat – zoals eiseres suggereerde – het te ver gaat om te eisen dat in het aangifteprogramma een pop-up wordt ingebouwd met extra informatie speciaal voor expats die onder de 30%-regeling vallen.

Conclusie

26. De keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht is te laat gemaakt en er is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het beroep van eiseres wordt daarom ongegrond verklaard.
Proceskosten
27. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Brits, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.