ECLI:NL:RBNHO:2023:1770

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
9995558 CV EXPL 22-3387
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van reissom na annulering pakketreis door coronamaatregelen

In deze zaak vorderde de Duitse deelstaat Land Niedersachsen, vertegenwoordigd door het Regionales Landesamt für Schule und Bildung Osnabrück, terugbetaling van 75% van de reissom voor een pakketreis die geannuleerd was vanwege coronamaatregelen. De kantonrechter te Alkmaar heeft de vordering afgewezen, omdat Land Niedersachsen geen partij was bij de overeenkomst waarop de vordering was gebaseerd. De overeenkomst was gesloten met BBS Brinkstrasse, een school in Osnabrück, en de annulering was ook met hen afgehandeld. De kantonrechter oordeelde dat Land Niedersachsen niet kon worden aangemerkt als contractspartij, omdat de overeenkomst niet op hun naam stond en zij niet als zodanig waren genoemd in de contractdocumenten. Bovendien was de annulering van de reis door BBS gedaan, die de reissom had betaald en een gedeeltelijke terugbetaling had ontvangen. De kantonrechter concludeerde dat Land Niedersachsen niet kon terugvallen op een betalingstoezegging van de gedaagden, omdat de voorwaarden waaronder deze toezegging was gedaan niet waren vervuld. De proceskosten werden toegewezen aan Land Niedersachsen, die ongelijk kreeg in de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9995558 \ CV EXPL 22-3387 BL
Uitspraakdatum: 8 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de naar Duits recht rechtspersoonlijkheid bezittende
Duitse deelstaat Land Niedersachsen, vertegenwoordigd door
Regionales Landesamt für Schule und Bildung Osnabrück
gevestigd te Osnabrück (Duitsland)
eiseres
verder te noemen: Land Niedersachsen en het Regionales Landesamt
gemachtigde: [gemachtigde]
tegen

1.de vennootschap onder firma [gedaagde 1] V.O.F.

gevestigd te Enkhuizen
2.
[gedaagde 2], vennoot van gedaagde sub 1
3.
[gedaagde 3], vennoot van gedaagde sub 1
gedaagden sub 2 en 2 beiden wonende te [woonplaats]
gedaagden
verder te noemen (gezamenlijk in enkelvoud): [gedaagden]
gemachtigde: mr. D.M. Woelinga
De zaak in het kort
Eiseres vordert terugbetaling van 75% van de reissom voor een pakketreis, die is geannuleerd vanwege de coronapandemie en daarmee verband houdende overheidsmaatregelen. De vordering wordt afgewezen, omdat eiseres geen partij is bij de overeenkomst waarop zij de vordering baseert. Ook kan eiseres geen beroep doen op een betalingstoezegging van gedaagden. De voorwaarde waaronder gedaagden die toezegging hebben gedaan is namelijk niet vervuld, en dit is aan eiseres zelf te wijten.

1.Het procesverloop

1.1.
Land Niedersachsen heeft bij dagvaarding van 28 juni 2022 een vordering tegen [gedaagden] ingesteld. [gedaagden] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
In een tussenvonnis van 23 november 2022 heeft de kantonrechter bepaald dat een mondelinge behandeling van de zaak zal plaatsvinden. Bij brief van 29 november 2022 heeft Land Niedersachsen nog een stuk toegezonden, en de vraag opgeworpen of een zitting zinvol is. Daarop heeft [gedaagden] bij brief van 8 december 2022 gereageerd.
1.3.
Op 16 januari 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [gedaagden] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Land Niedersachsen is een Duitse deelstaat.
2.2.
[gedaagden] is een onderneming die zich bezighoudt met de exploitatie van charterzeilschepen, waaronder sinds 16 december 2019 topzeilschoener Fortuna (hierna: de Fortuna). Per die datum heeft [gedaagden] de exploitatie van de Fortuna overgenomen van VOF [rechtsvoorganger gedaagde] te Harlingen (hierna: [rechtsvoorganger gedaagde] ).
2.3.
[rechtsvoorganger gedaagde] heeft op 31 mei 2019 een ‘Mietvertrag’ gesloten met BBS Brinkstrasse, een school in Osnabrück (hierna: BBS), voor verblijf en vervoer van maximaal 30 personen op de Fortuna in de periode van 20 tot 24 april 2020, tegen betaling van € 4.752,00 (hierna: de overeenkomst). Als contactpersoon van BBS vermeldt de overeenkomst Herr [naam] (hierna: [naam] ), die de overeenkomst namens BBS heeft ondertekend. De overeenkomst is tot stand gekomen via bemiddeling van boekingskantoor Holland Sail (hierna: HS).
2.4.
Op de overeenkomst zijn de ‘HISWA Algemene Voorwaarden beroeps chartervaart’ van toepassing (hierna: de HISWA-voorwaarden).
2.5.
BBS heeft via HS voor dezelfde periode nog twee charterschepen gehuurd, te weten ‘Grote Beer’ en ‘Morgana’. Deze schepen worden niet door [gedaagden] geëxploiteerd.
2.6.
In een e-mail van 13 maart 2020 schrijft [naam] aan HS dat hij de reizen met de Fortuna, Morgana en Grote Beer moet annuleren, omdat door een (Duitse) overheidsmaatregel (in verband met de coronapandemie) alle schoolreizen van Nedersaksische scholen in het schooljaar 2019/2020 verboden werden. Daarbij schrijft [naam] dat hij de volledige reissom voor de drie schepen al betaald heeft, en vraagt hij, onder verwijzing naar toepasselijke voorwaarden, om terugbetaling van 25%.
2.7.
In een ‘Stornorechnung’ van 4 mei 2020, gericht aan BBS, heeft HS uit naam van [gedaagden] een bedrag van € 1.188,00 (25% van de reissom voor de Fortuna) gecrediteerd.
2.8.
In een brief van 24 maart 2022 is [gedaagden] door de gemachtigde van Land Niedersachsen gesommeerd tot betaling van € 3.564,00, vermeerderd met rente en kosten.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Land Niedersachsen vordert dat de kantonrechter [gedaagden] en haar vennoten veroordeelt tot betaling van € 3.564,00 (75% van de reissom), te vermeerderen met de wettelijke rente en een bedrag van € 779,58 voor buitengerechtelijke incassokosten. Land Niedersachsen legt aan de vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. De overeenkomst betreft een pakketreis. [1] De coronapandemie en daarmee verband houdende overheidsmaatregelen zijn onvermijdbare en buitengewone omstandigheden die aanzienlijke gevolgen hadden voor de uitvoering van de pakketreis, zodat [gedaagden] de vooruitbetaalde reissom volledig moet terugbetalen. [2] [gedaagden] heeft maar 25% van de reissom terugbetaald, en is met betrekking tot de resterende € 3.564,00 in verzuim geraakt. Verder heeft [gedaagden] toegezegd dat zij zich zal conformeren aan een uitspraak van de kantonrechter te Leeuwarden in een vergelijkbare zaak tussen Land Niedersachsen en de exploitant van het zeilschip ‘Grote Beer’. Inmiddels is in die zaak op 8 november 2022 een vonnis gewezen, waarin de vordering van Land Niedersachsen is toegewezen. [gedaagden] moet haar toezegging tegenover Land Niedersachsen nakomen.
3.2.
[gedaagden] betwist de vordering, en voert daarvoor – onder meer – het volgende aan. Land Niedersachsen is in deze kwestie geen contractspartij. De overeenkomst is gesloten met BBS en de annulering is met BBS afgehandeld. Voor het geval Land Niedersachsen wel als contractspartij zou moeten worden aangemerkt, voert [gedaagden] aan dat Land Niedersachsen niet valt onder het begrip ‘reiziger’ zoals bedoeld in de pakketreisregeling, zodat de bepaling waarop Land Niederachsen haar vordering baseert niet van toepassing is.

4.De beoordeling

De kantonrechter te Alkmaar is bevoegd, en Nederlands recht is van toepassing
4.1.
Land Niedersachsen is een Duitse deelstaat, zodat de zaak een internationaal karakter heeft. Daarom moet allereerst (ambtshalve) de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van Land Niedersachsen, en welk recht van toepassing is.
4.2.
Als hoofdregel geldt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft als de gedaagde zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. [3] Gedaagden zijn gevestigd en woonachtig in [plaats] , Nederland. Van een (stilzwijgende) forumkeuze ten behoeve van een andere rechter dan de Nederlandse is geen sprake. Het gaat in deze zaak om een geldvordering met een beloop van minder dan € 25.000,00. Dit betekent dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en de kantonrechter te Alkmaar bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. [4] Artikel 18 van de toepasselijke HISWA-voorwaarden bepaalt dat Nederlands recht van toepassing is. De bevoegdheid van de kantonrechter te Alkmaar en de toepasselijkheid van het Nederlands recht staan overigens tussen partijen niet ter discussie. De kantonrechter zal daarom overgaan tot een inhoudelijke behandeling van de zaak op basis van Nederlands recht.
Land Niedersachsen is geen partij bij de overeenkomst
4.3.
Land Niedersachsen baseert haar vordering op de overeenkomst die op 31 mei 2019 is gesloten. [5] Naar het oordeel van de kantonrechter kan echter niet worden aangenomen dat Land Niedersachsen, al dan niet vertegenwoordigd door het Regionale Landesamt, partij is bij die overeenkomst. Daarover wordt het volgende overwogen.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak is het antwoord op de vraag wie partij is bij een overeenkomst afhankelijk van hetgeen partijen tegenover elkaar hebben verklaard, en wat zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden. Daarbij moet in aanmerking worden genomen de voor de andere partij kenbare hoedanigheid waarin werd opgetreden, en de context waarin dat gebeurde. Ook kunnen van belang zijn gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden die plaatsvonden ná het sluiten van de overeenkomst. [6]
4.5.
Land Niedersachsen stelt dat zij BBS exploiteert, maar heeft niet toegelicht wat dit inhoudt en haar stelling niet onderbouwd. Verder stelt Land Niedersachsen dat BBS de overeenkomst op 31 mei 2019 namens Land Niedersachsen heeft gesloten. Daarbij specificeert Land Niedersachsen niet op welke manier dit kenbaar moet zijn geweest voor de wederpartij. Uit de overeenkomst zoals die schriftelijk is vastgelegd kan niet worden afgeleid dat Land Niedersachsen (of het Regionales Landesamt) als contractspartij zou moeten worden aangemerkt. De schriftelijke overeenkomst vermeldt als klant
“BBS Brinkstrasse, Herr [naam] ”met een adres in Osnabrück, niet zijnde het in de dagvaarding vermelde adres van eisende partij. [naam] heeft de overeenkomst namens BBS ondertekend, onder de woorden
“Rechtsverbindliche Unterschrift”. Land Niedersachsen of het Regionales Landesamt worden nergens in de overeenkomst genoemd. Verder is van belang dat BBS een school is, die onbetwist al bijna 20 jaar via HS schepen voor schoolreizen huurt. Ook dit draagt eraan bij dat HS, en in het verlengde daarvan [rechtsvoorganger gedaagde] en [gedaagden] , ervan uit mocht gaan dat op 31 mei 2019 gecontracteerd werd met BBS. Hetzelfde geldt voor de gang van zaken rondom de annulering. [naam] heeft, als vertegenwoordiger van BBS, de overeenkomst op 13 maart 2020 geannuleerd. Bij die annulering schrijft [naam] dat hij de reissom heeft betaald en vraagt hij om terugbetaling van 25%. De daarop volgende creditnota van 4 mei 2020 is gericht aan BBS ter attentie van [naam] . Dat BBS de reissom zou hebben betaald namens Land Niedersachsen, zoals in de dagvaarding wordt gesteld, blijkt uit niets.
4.6.
[gedaagden] stelt zich op het standpunt dat met de creditering van 25% op 4 mei 2020 de annulering was afgewikkeld met BBS, de daartoe bevoegde partij. Pas twee jaar later is het ineens Land Niedersachsen die aanspraak maakt op de resterende 75%, aldus [gedaagden] . Uit de stukken blijkt inderdaad dat Land Niedersachsen en het Regionales Landesamt zich, via hun gemachtigde [gemachtigde] , voor het eerst op 24 maart 2022 met een vordering tot [gedaagden] hebben gewend. Ook in die brief beperkt [gemachtigde] zich voor wat betreft de betrokkenheid van eisende partij tot de stelling:
“Mein Mandant betreibt die Schule BBS”, zonder verdere toelichting of onderbouwing daarvan. Op de zitting van 16 januari 2023 is namens eisende partij alleen haar gemachtigde [gemachtigde] verschenen, die heeft verklaard dat BBS niet als eisende partij in een gerechtelijke procedure kan optreden, geen rechtspersoonlijkheid heeft en niet bevoegd is om een overeenkomst te sluiten. BBS is onderdeel van en handelt namens Land Niedersachsen, aldus [gemachtigde] . Los van het feit dat deze stellingen niet zijn onderbouwd, brengt de enkele omstandigheid dat een school als BBS mogelijk een overheidsinstelling is, niet mee dat deze geen overeenkomst zou kunnen aangaan, of dat HS, [rechtsvoorganger gedaagde] en [gedaagden] dit hebben moeten begrijpen.
4.7.
[gedaagden] beroept zich er terecht op dat BBS feitelijk in staat was de overeenkomst te sluiten, de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting te voldoen, te annuleren, te overleggen over de (financiële) consequenties van de annulering, en de restitutie van 25% van de reissom in ontvangst te nemen. In dat licht bezien heeft Land Niedersachsen onvoldoende toegelicht en onderbouwd waarom zij in deze kwestie zou kunnen optreden als eisende partij.
Land Niedersachsen kan geen beroep doen op de betalingstoezegging van [gedaagden]
4.8.
Land Niedersachsen heeft bij brief van 29 november 2022 een vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden overgelegd. Daarbij beroept Land Niedersachsen zich op een toezegging van [gedaagden] om conform die uitspraak tot betaling over te gaan. [gedaagden] erkent dat zij na dagvaarding tegenover [gemachtigde] heeft verklaard bereid te zijn om de hoofdvordering vrijwillig te voldoen indien in de vergelijkbare zaak de vordering zou worden toegewezen, op voorwaarde dat het vonnis in die zaak zou worden afgewacht. Die toezegging van [gedaagden] hield verband met een beoogde kostenbesparing. Zij zou dan geen advocaat hoeven inschakelen en een kostenverhogende zitting zou voorkomen kunnen worden, aldus [gedaagden] . [gemachtigde] heeft dit niet betwist. Verder staat vast dat mr. Woelinga, omdat door [gemachtigde] geen verder uitstel werd verleend, namens [gedaagden] op 9 november 2022 een conclusie van antwoord heeft ingediend en [gedaagden] heeft bijgestaan op de zitting die vervolgens heeft plaatsgevonden. [gemachtigde] heeft op de zitting verklaard dat hij niet bereid was akkoord te gaan met een derde uitstel, omdat het wachten op het vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden te lang duurde. [gemachtigde] heeft gelijk waar hij stelt dat het Land Niedersachsen vrij stond om verder te procederen in de zaak tegen [gedaagden] , maar daarmee is de voorwaarde waaronder [gedaagden] haar toezegging heeft gedaan niet vervuld, zodat Land Niedersachsen geen beroep kan doen op die toezegging.
De conclusie en de proceskosten
4.9.
De conclusie op basis van het voorgaande is dat de vordering van Land Niedersachsen moet worden afgewezen. Hetgeen partijen verder hebben aangevoerd kan daarmee onbesproken blijven.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van Land Niedersachsen, omdat zij ongelijk krijgt. De wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis, zoals gevorderd.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Land Niedersachsen tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagden] worden vastgesteld op een bedrag van € 498,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagden] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in Boek 7, Titel 7A van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.Artikel 7:509 lid 3 BW
3.Artikel 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
4.Artikel 93, aanhef en onder a, Rv en artikel 99 Rv
5.Productie 1 bij dagvaarding
6.Hoge Raad 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615