ECLI:NL:RBNHO:2023:1777

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
15/223480-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met blijvende letselschade door glas in het gezicht

Op 2 februari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 september 2022 in Haarlem de aangever met een bierglas in het gezicht heeft geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onder invloed van alcohol handelde en dat de aangever hierdoor blijvende littekens heeft opgelopen. De verdachte is veroordeeld voor zware mishandeling en krijgt een gevangenisstraf van 102 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uren opgelegd, subsidiair 120 dagen hechtenis. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke toewijzing gedaan van de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding heeft geëist voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 10.213,93, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/223480-22 (P)
Uitspraakdatum: 2 februari 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 januari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Rienks en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Baadoudi, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 4 september 2022 te Haarlem aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere snij- en/of steekwond(en) in het aangezicht (met blijvend ontsierende littekens tot gevolg), heeft toegebracht door (met kracht) een glas in het gezicht van die [slachtoffer] te slaan en/of te drukken en/of te gooien;
Subsidiair
hij op of omstreeks 4 september 2022 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (met kracht) een glas in het gezicht van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gedrukt en/of gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het primair aan de verdachte ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien hiervan sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
  • De bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 19 januari 2023 afgelegd;
  • Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , opgemaakt door de Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 4 sept 2022 (dossierpagina's 3-7).
  • Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt door de politie Eenheid Noord-Holland d.d. 4 september 2022 (dossierpagina’s 23-24).
  • De foto’s van het letsel, gevoegd als bijlage bij de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 4 september 2022 te Haarlem aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere snij- en steekwonden in het aangezicht (met blijvend ontsierende littekens tot gevolg), heeft toegebracht door met kracht een glas in het gezicht van die [slachtoffer] te slaan.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met daaraan verbonden algemene voorwaarden en bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Dit betrefteen meldplicht, ambulante behandeling, een alcoholverbod en meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een locatie- en contactverbod aan de verdachte op te leggen om een confrontatie tussen de verdachte en aangever te voorkomen. Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd bij uitspraak de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen aan de verdachte en heeft daartoe de volgende omstandigheden aangevoerd.
De verdachte kampte met psychische problematiek en alcoholproblematiek. Ten gevolge hiervan heeft de verdachte vanuit een paniekreactie de mishandeling gepleegd. De verdachte erkent dit en heeft dan ook van meet af aan een bekennende verklaring afgelegd. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft de verdachte een alcoholverbod waar hij zich aan houdt. Hij heeft daarbij zelf gevraagd een alcoholmeter te dragen. De reclassering geeft aan dat de verdachte gemotiveerd is en zich aan de schorsingsvoorwaarden houdt. Deze positieve houding van de verdachte zou niet moeten worden doorbroken met een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie geëist. Bovendien zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ertoe leiden dat de verdachte zijn woonruimte verliest.
De raadsman heeft op grond hiervan verzocht een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden als door de reclassering geadviseerd. Daarbij heeft de raadsman verzocht als aanvullende bijzondere voorwaarde op te leggen dat de verdachte meewerkt aan het (opnieuw) uitvoeren van diagnostisch onderzoek indien dat in de loop van het traject nodig wordt geacht. Tot slot heeft de raadsman verzocht te volstaan met oplegging van een (maximale) taakstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte, onder invloed van alcohol, heeft de aangever midden in een drukke uitgaansgelegenheid met een bierglas hard in het gezicht geslagen nadat in verdachtes nabijheid een vriend van hem een aanvaring had met aangever, waarbij hard geschreeuwd werd. De verdachte heeft verklaard bij het plegen van de zware mishandeling niet uit boosheid te hebben gehandeld, maar een paniekreactie te hebben gehad.
De aangever is door het bierglas in zijn gezicht gewond geraakt en heeft daaraan blijvende littekens overgehouden. Door zo te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. De ervaring leert bovendien dat slachtoffers van dergelijk geweld nog lang de lichamelijke en/of psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Daarvan is ook in dit geval sprake, blijkens de op de terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring. De zware mishandeling heeft op aangever een enorme impact gehad en hij kampt nog dagelijks met de gevolgen daarvan.
Persoon van de verdachte
Uit het op naam van de verdachte staand strafblad van 20 oktober 2022 blijkt niet dat de verdachte eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld. De verdachte heeft ter terechtzitting inzicht getoond in het buitensporige karakter van zijn handelen en in de psychische- en agressieproblematiek die daarmee heeft samengehangen. De wijze waarop hij berouw heeft getoond over zijn gedrag en besef heeft laten zien van de ernst van de gevolgen voor aangever, heeft de rechtbank als oprecht gewaardeerd.
Het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 28 december 2022 (opgemaakt door [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor) houdt onder meer het volgende in.
“Risico's worden met name gezien in het middelengebruik, psychosociaal functioneren van betrokkene en het ontbreken van structurele dagbesteding.
Dat betrokkene wordt behandeld voor zijn alcoholproblematiek, in combinatie met de emotie-/agressieregulatie problematiek, lijkt ons dan ook zeer wenselijk. Binnen de behandeling kan tevens opnieuw diagnostisch onderzoek plaatsvinden, aangezien de eerder vastgestelde psychische problematiek verouderd is (ADD, LVB, antisociale trekken en vermoedens van autisme). Vanwege de langdurig aanwezige alcoholproblematiek achten wij een alcoholverbod nodig. Wij achten een proeftijd voor de duur van drie jaar geïndiceerd, zodat het traject in kleine stappen doorlopen kan worden.
GGZ Reclassering Fivoor acht de kans op recidive gemiddeld. Op het moment dat betrokkene alcohol drinkt bestaat er een hoge kans op recidive. Omdat betrokkene op dit moment geen alcohol drinkt, wordt de kans momenteel gemiddeld ingeschat. De kans op recidive gaat samen met de kans op letselschade. De kans op onttrekking aan voorwaarden achten wij laag. Betrokkene staat momenteel onder toezicht van de reclassering en houdt zich aan de voorwaarden. Hij zegt ook bereid te zijn dit in de toekomst te blijven doen.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met een proeftijd van drie jaar, met onderstaande bijzondere voorwaarden.
  • Meldplicht bij reclassering
  • Ambulante behandeling
  • Alcoholverbod
  • Meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding
Vanwege de angstgevoelens die het slachtoffer ervaart willen wij de rechtbank meegeven dat wij geen contra-indicaties zien voor een contact- en locatieverbod.”
De op te leggen straf
Gezien de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de verdachte in voorarrest heeft gezeten, omdat dit het reeds gestarte hulpverleningstraject van de reclassering zou doorkruisen en daardoor afbreuk zou doen aan de serieuze stappen die nu worden gezet om te voorkomen dat de verdachte in de toekomst soortgelijk gedrag zal vertonen. De rechtbank acht een dergelijke doorkruising niet in het belang van verdachte, die zich meewerkend opstelt, noch in het belang van de maatschappij. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf moet worden opgelegd in combinatie met een – grotendeels voorwaardelijke – gevangenisstraf met aan het voorwaardelijke deel gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Ten aanzien van de op te leggen bijzondere voorwaarden is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat de verplichting medewerking te verlenen aan (opnieuw) uit te voeren diagnostisch onderzoek (indien dat lopende de proeftijd nodig blijkt te zijn) ook als bijzondere voorwaarde dient te worden opgelegd.
De rechtbank ziet onvoldoende redenen om aan de verdachte een contactverbod met aangever op te leggen, dan wel de verdachte een locatieverbod op te leggen inhoudende dat hij zich niet mag begeven in de straat waar aangever woont. Op de terechtzitting is gebleken dat de verdachte en aangever elkaar voorafgaand aan de mishandeling niet kenden en sinds het plegen van het feit op geen enkele wijze contact met elkaar hebben gehad. Daarnaast is het de rechtbank niet gebleken dat oplegging van een contact- dan wel locatieverbod noodzakelijk zou zijn ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van het (opnieuw) plegen van strafbare feiten door de verdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

7.Vordering benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 13.437,80 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Materiële schade
Het gevorderde schadebedrag bestaande uit materiële schade bedraagt € 3.437,80. De gestelde schade bestaat uit de volgende posten.
  • Het door [slachtoffer] betaalde eigen risico van de zorgverzekering als gevolg van de ambulancerit na het plegen van de mishandeling. Dit betreft een bedrag van € 370,23.
  • De waarde van de kleding die [slachtoffer] ten tijde van het plegen van het feit droeg en die onbruikbaar is geworden. Dit betreft een bedrag van € 289,89.
  • De reparatiekosten van de telefoon van [slachtoffer] die gedurende de mishandeling beschadigd zou zijn geraakt. Dit betreft een bedrag van € 358,-.
  • Het verlies van verdienvermogen gedurende een periode van drie weken na het plegen van de mishandeling. [slachtoffer] heeft die periode niet kunnen werken waardoor hij inkomsten heeft misgelopen. Dit betreft een bedrag van € 832,-.
  • Reiskosten gemaakt door [slachtoffer] ter hoogte van € 46,98.
  • De kosten die zijn gemaakt en in de toekomst nog moeten worden gemaakt voor het ondergaan van een laserbehandeling van de littekens in het aangezicht van [slachtoffer] . Dit betreft een bedrag van € 1.200,-.
  • De kosten die zijn gemaakt voor het herstel van een gebroken tand die [slachtoffer] zou hebben opgelopen tijdens de mishandeling. Dit betreft een bedrag van € 340,70.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten van het eigen risico, de kosten van de kleding en de kosten van de laserbehandeling moeten worden toegewezen zoals gevorderd. De verdediging heeft deze posten niet betwist en naar het oordeel van de rechtbank heeft [slachtoffer] voldoende onderbouwd dat deze schade is geleden.
De kosten voor de inkomstenderving, telefoonreparatie en tandartskosten heeft de verdediging gemotiveerd betwist.
Ten aanzien van de inkomstenderving is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] voldoende heeft onderbouwd dat hij na de mishandeling enige tijd rust heeft moeten houden en daardoor een periode van drie weken niet heeft kunnen werken. Met een door een accountant gemaakte berekening van de hoogte van de misgelopen inkomsten door de benadeelde partij is voldoende vast komen te staan dat deze schade is geleden. Voor zover de raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat uit een gesprek met [slachtoffer] zoals opgenomen in een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 6 oktober 2022 zou volgen dat hij wel aan het werk zou zijn geweest, merkt de rechtbank op dat dit een gesprek dateert van ruim een maand na de mishandeling. Hieruit kan dan ook niet worden opgemaakt dat [slachtoffer] de eerste drie weken na de mishandeling wel zou hebben gewerkt. De rechtbank zal deze schadepost dan ook toewijzen zoals gevorderd.
De reparatiekosten van de telefoon en de tandartskosten zijn door de raadsman van de verdachte gemotiveerd betwist. Ten aanzien van de telefoonreparatie en de tandartskosten is de rechtbank met de raadsman van de verdachte van oordeel dat noch uit de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing, noch uit het strafdossier volgt dat deze kostenposten als gevolg van de door de verdachte gepleegde mishandeling zijn ontstaan. De kosten kunnen dan ook niet worden aangemerkt als rechtstreekse schade en de rechtbank zal deze schadeposten dan ook afwijzen. Voor wat betreft de tandartskosten merkt de rechtbank daarbij op dat [slachtoffer] op de avond van de mishandeling ook een klap in het gezicht heeft gekregen van een ander persoon, waardoor niet met zekerheid valt te zeggen dat de gebitsschade is veroorzaakt door de verdachte.
Wat betreft de gevorderde reiskosten is de rechtbank van oordeel dat deze post gedeeltelijk kan worden toegewezen. Toewijsbaar zijn de reiskosten voor het bezoek aan de plastisch chirurg, het bezoek aan het politiebureau en vanuit de eerste hulp in het ziekenhuis, nu deze kosten voortvloeien uit het bewezen verklaarde feit. Dit betreft een bedrag van € 21,81 en zal worden toegewezen. Reiskosten van en naar de advocaat van aangever komen niet voor vergoeding in aanmerking, zodat de rechtbank die kosten zal afwijzen.
Gezien het voorgaande begroot de rechtbank de door de [slachtoffer] geleden materiële schade op een bedrag van € 2.713,93. De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De vordering zal daarom tot dit bedrag worden toegewezen.
Immateriële schade
Het gevorderde schadebedrag bestaande uit immateriële schade bedraagt € 10.000,-. De raadsman van de verdachte heeft verzocht het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade fors te matigen.
Vast staat dat [slachtoffer] ernstig letsel heeft opgelopen doordat de verdachte hem met een glas in het gezicht heeft geslagen. Uit de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat [slachtoffer] elke dag in grote onzekerheid leeft over hoe de littekens in zijn aangezicht over de jaren zullen helen. [slachtoffer] ondervindt hiervan veel verdriet en (mentale) hinder, wat zich onder meer uit in herbelevingen en angstgedachten. [slachtoffer] is hiervoor inmiddels door de huisarts verwezen naar een psycholoog met een vermoeden van PTSS. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 7.500,- billijk voorkomt.
Conclusie
Gezien het voorgaande begroot de rechtbank de door de [slachtoffer] geleden schade op een bedrag van € 10.213,93. De vordering zal daarom tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 september 2022, tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Proceskosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: zware mishandeling) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
102 dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 90 dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 3 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen die GGZ Reclassering Fivoor hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde, en hij zich gedurende de proeftijd van drie jaren blijft melden, op het [adres] , zo frequent als GGZ Reclassering Fivoor dit nodig acht;
  • de veroordeelde zijn medewerking aan diagnostisch onderzoek verleent en zich laat behandelen aan de hand van het daaruit voortvloeiend behandelplan door Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • de veroordeelde geen alcohol gebruikt, zo lang als de reclassering dat nodig acht. Hij werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • de veroordeelde zich actief inzet om te komen tot en het behouden van structurele dagbesteding. Indien geïndiceerd werkt de veroordeelde mee aan een traject gericht op het vinden van en het behouden van dagbesteding.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 10.213,93, bestaande uit € 2.713,93 als vergoeding voor de materiële en € 7.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.213,93, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 86 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S. Schoorl, voorzitter,
mrs. M.J.A. Duker en I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 februari 2023.