ECLI:NL:RBNHO:2023:1838

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
7818178 \ CV EXPL 19-7727
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartmaatschappij door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen Swiss International Air Lines A.G. wegens vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Miami via Zurich op 1 maart 2018. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertraging. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden op de luchthaven van Zurich, die een beperking door de luchtverkeersleiding vereisten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat hen in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de vervoerder heeft voldoende aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waardoor de vordering van de passagiers werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagiers niet konden aantonen dat zij de aansluitende vlucht hadden kunnen halen zonder de buitengewone omstandigheden. De proceskosten werden toegewezen aan de passagiers, die ongelijk kregen in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7818178 \ CV EXPL 19-7727 (RH)
Uitspraakdatum: 18 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats]

2. [passagier sub 2]wonende te [woonplaats]
3. [passagier sub 3],
4. [passagier sub 4],
5. [passagier sub 5],
allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Swiss International Air Lines A.G.
gevestigd te Bazel (Zwitserland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 13 februari 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 1 maart 2018 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Zurich Airport, Zwitserland, naar Miami International Airport, Verenigde Staten.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Zurich, met vluchtnummer LX737 (hierna: de vlucht), is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagiers de aansluitende vluchten hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een vervangende vlucht en zijn daarmee met een vertraging van circa 3,5 uur aangekomen op hun eindbestemming.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 dan wel € 435,60 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 300,00 dan wel € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de vlucht het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
5.4.
De vervoerder voert aan dat de vertraging van de vlucht is ontstaan door de slechte weersomstandigheden op de luchthaven van Zurich, waardoor de luchtverkeersleiding te Amsterdam een beperking heeft opgelegd wegens vertragingscode 89. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder onder meer het vluchtrapport van de vlucht, het ‘Daily Operations Report’ en het ‘Daily Airport Report’ van de luchthaven van Zurich overgelegd. Uit het vluchtrapport volgt dat de vertraging voor de duur van 99 minuten is ontstaan wegens vertragingscode 89, hetgeen volgens de door de vervoerder overgelegde “Standard IATA Delay Codes” valt onder het kopje “
AIRPORT AND GOVERNMENTAL AUTHORITIES” en staat voor “
Restrictions at airport of departure with or without ATFM restrictions, including Air traffic Services, start-up and push-back, airport and/or runway closed due to obstruction or weather, industrial action, staff shortage, politcal unrest, noise abatement, night curfew, special flights”. Volgens de vervoerder betreft vertragingscode 89 een “
ATC pre-departure delay”, waarbij het toestel op instructie van de luchtverkeersleiding om efficiency redenen en/of milieuredenen langer bij de gate wordt gehouden. De toestemming om te vertrekken werd zodoende door de luchtverkeersleiding onthouden, hetgeen volgens de vervoerder ook volgt uit de toelichting bij vertragingscode 89 in het vluchtrapport. Deze toelichting vermeldt “
ATC demand/capacity”, aldus de vervoerder.
5.5.
De kantonrechter is ten aanzien van de vertraging ten gevolge van de restricties door het luchtverkeersleiding met vertragingscode 89 van oordeel dat deze vertraging kan worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Volgens de passagiers had het op de weg van de vervoerder gelegen om berichten van Eurocontrol met betrekking tot deze vertraging te overleggen. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een ‘ATC predeparture delay’, waarbij dergelijke berichten niet door Eurocontrol of de luchtverkeersleiding worden afgegeven. Voorts heeft de vervoerder gemotiveerd aangevoerd dat hij geen invloed kan uitoefenen op de beslissing van de luchtverkeersleiding. Er kan daarom niet worden geoordeeld dat de door de luchtverkeersleiding opgelegde restricties inherent zijn aan de normale bedrijfsuitvoering van een luchtvaartmaatschappij. De vervoerder heeft gelet op het voorgaande dan ook voldoende onderbouwd dat de vertraging van de vlucht voor de duur van 99 minuten is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.6.
De kantonrechter overweegt voorts dat de passagiers het vermoeden hebben geuit dat de vervoerder een later EOBT heeft aangevraagd dan wel dat de vervoerder door een technisch mankement zijn slot heeft gemist, maar dat zij in geheel niet hebben onderbouwd waar dit vermoeden op is gebaseerd. De vervoerder heeft bovendien toegelicht dat het wijzigen van de EOBT een nieuwe, verlate SLOT/CTOT zou uitlokken welke middels een SAM of SRM zou worden afgegeven. In dat geval wordt het moment van opstijgen (
airborne) aangepast, aldus de vervoerder. In het onderhavige geval was volgens de vervoerder echter geen sprake van een dergelijke ATFM SLOT restrictie, maar van een ‘ATC pre-departure delay’, waardoor de vlucht langer bij de gate werd gehouden en derhalve het moment van vertrek van de blokken (
offblock) werd aangepast. Vertragingscode 89 houdt dan ook geen verband met het missen van een SLOT (
airborne), maar met de vertraging bij de gate (
offblock), aldus de vervoerder. Voor zover de passagiers betogen dat de vertraging door eigen toedoen van de vervoerder is veroorzaakt, kan dit betoog gelet op het voorgaande niet slagen.
5.7.
De vervoerder voert voorts aan dat de vertraging van de vlucht wegens vertragingscode 34D van in totaal 23 minuten van ondergeschikt belang is, nu deze vertraging er niet toe heeft geleid dat de passagiers hun aansluitende vlucht hebben gemist. De kantonrechter begrijpt dat de vervoerder ten aanzien van de vertraging ten gevolge van vertragingscode 34D geen beroep doet op buitengewone omstandigheden. De vlucht stond gepland te Zurich aan te komen om 08:25 uur (lokale tijd). De passagiers zijn (volgens de passagiers) om 10:31 uur (lokale tijd) en volgens de vervoerder om 10:34 uur (lokale tijd) aangekomen te Zurich. De aansluitende vlucht naar Miami is om 09:50 uur (lokale tijd) vertrokken. De vlucht is uiteindelijk met een vertraging van 126 minuten aangekomen te Zurich, waarvan 27 minuten niet zijn veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid. Zonder de buitengewone omstandigheid van 99 minuten zou de onderhavige vlucht om 08:52 uur (lokale tijd) dan wel om 08:55 uur (lokale tijd) te Zurich arriveren. Eerst in dupliek heeft de vervoerder vermeld dat de minimum overstaptijd te Zurich 40 minuten bedraagt. De passagiers hebben hier niet meer op kunnen reageren, zodat dit niet als vaststaand feit kan worden aangenomen. Gesteld noch gebleken is echter dat de passagiers de aansluitende vlucht evengoed hadden gemist indien er geen buitengewone omstandigheden waren opgetreden en/of dat de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist ten gevolge van de 27 minuten vertraging die niet door een buitengewone omstandigheid is veroorzaakt. Hieruit volgt dan ook dat de uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van de buitengewone omstandigheid.
5.8.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. Zoals reeds overwogen onder 5.7 is niet komen vast te staan wat in dit geval de minimale overstaptijd was en hoeveel reservetijd de vervoerder bovenop de minimale overstaptijd in acht heeft genomen bij het samenstellen van de aansluitende vluchten. De kantonrechter acht een buffer van 20 minuten noodzakelijk. Dit neemt niet weg dat de passagiers te Zurich een aankomstvertraging van 99 minuten hadden ten gevolge van buitengewone omstandigheden, welke vertraging niet met een buffer van 20 minuten zou zijn opgevangen. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de onderhavige vertraging te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder voert voorts aan dat hij de passagiers heeft omgeboekt naar de eerst mogelijke beschikbare vlucht, hetgeen niet door de passagiers wordt betwist. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering tot betaling van compensatie zal dan ook worden afgewezen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen.
5.10.
Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter