ECLI:NL:RBNHO:2023:1841

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
9502138 \ CV EXPL 21-7091
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie na annulering van vlucht door vervoerder

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen de Surinaamse Luchtvaartmaatschappij N.V. wegens compensatie na de annulering van hun vlucht van Amsterdam naar Suriname op 20 oktober 2019. De passagiers hebben de vervoerder gedagvaard op 18 oktober 2021, waarbij zij een bedrag van € 1.200,00 en buitengerechtelijke incassokosten vorderden, evenals een certificaat op basis van de Brussel I bis-Verordening. De vervoerder heeft erkend dat de passagiers recht hebben op compensatie van € 600,00 per passagier, maar stelde dat deze compensatie reeds was voldaan aan de gemachtigde van de passagiers. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen, waardoor de vervoerder in beginsel gehouden was tot compensatie. Echter, omdat de vervoerder had erkend de hoofdsom te hebben voldaan, werd de vordering tot betaling van de hoofdsom afgewezen. De kantonrechter oordeelde ook dat de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten niet toewijsbaar was, omdat de passagiers onvoldoende bewijs hadden geleverd van de gemaakte kosten. De proceskosten werden toegewezen aan de vervoerder, en de vordering tot afgifte van het certificaat werd afgewezen wegens gebrek aan belang. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 15 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9502138 \ CV EXPL 21-7091 (RH)
Uitspraakdatum: 15 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,

2. [passagier sub 2],
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mevrouw K.R. Bottema (Yource B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Surinaamse Luchtvaartmaatschappij N.V.
gevestigd te Paramaribo (Suriname)
tevens kantoorhoudende te Amsterdam
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. drs. A.J.F. Gonesh (Gonesh Advocatuur)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 18 oktober 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben zich bij akte uitgelaten over de productie bij de schriftelijke reactie van de vervoerder.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 20 oktober 2019 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Zanderij International Airport, Suriname, met vluchtnummer PY993 (hierna: de vlucht).
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 180,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Voorts verzoeken de passagiers de kantonrechter om een certificaat af te geven zoals bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012 (Brussel I bis-Verordening).
3.3.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder erkent de vordering tot betaling van de hoofdsom, maar voert daartoe aan dat hij reeds tot betaling van de compensatie aan de gemachtigde van de passagiers is overgegaan. Daarnaast voert de vervoerder aan dat hij rauwelijks is gedagvaard.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming te Paramaribo, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. De vervoerder heeft bij conclusie van antwoord erkend de passagiers een bedrag ad € 600,00 per passagier verschuldigd te zijn. De vervoerder voert aan dat hij het verschuldigde bedrag inmiddels aan de gemachtigde van de passagiers heeft voldaan. Nu de passagiers het verweer van de vervoerder niet hebben betwist, staat vast dat de vervoerder de hoofdsom reeds aan de (gemachtigde van de) passagiers heeft voldaan, zodat de vordering tot betaling van de hoofdsom zal worden afgewezen.
5.3.
De passagiers hebben voorts een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist door aan te voeren dat de vervoerder reeds voordat deze procedure werd gestart aan de passagiers kenbaar heeft gemaakt de compensatie te zullen voldoen, ter voorkoming van deze kosten. De buitengerechtelijke werkzaamheden die de gemachtigde van de passagiers heeft verricht hebben uitsluitend gestrekt ter voorbereiding van de gedingstukken ter instructie van de onderhavige procedure. Daarnaast heeft de onderhavige zaak in de buitengerechtelijke procedure voor 15 maanden stilgelegen, hetgeen de (enige) reden is voor de door de passagiers gestelde noodzaak tot het starten van deze procedure, aldus nog steeds de vervoerder. De passagiers weerspreken het voorgaande en verwijzen ter onderbouwing van hun vordering naar een tweetal uitspraken van deze rechtbank. Anders dan in de uitspraken van 27 juni 2018 en 10 oktober 2018 hebben de passagiers in het onderhavige geval onvoldoende onderbouwd dat er meerdere inhoudelijke brieven naar de vervoerder zijn verzonden en dat er veel tijd is gestoken in de correspondentie tussen partijen om de vordering en de overige kosten van de vervoerder te vorderen. De passagiers hebben daarmee naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (en de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
5.4.
De kantonrechter komt niet toe aan de vraag of de vervoerder al dan niet rauwelijks is gedagvaard. Vordering wordt immers afgewezen.
5.5.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen. De gevorderde rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 8 dagen na betekening van dit vonnis, omdat de passagiers ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim zijn, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.6.
De gevorderde afgifte van het certificaat ex artikel 53 Brussel I bis-Verordening wordt vooralsnog bij gebrek aan belang afgewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 398,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
verklaart het vonnis – voor zover het de proceskostenveroordeling betreft – uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter