In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen de Surinaamse Luchtvaartmaatschappij N.V. wegens compensatie na de annulering van hun vlucht van Amsterdam naar Suriname op 20 oktober 2019. De passagiers hebben de vervoerder gedagvaard op 18 oktober 2021, waarbij zij een bedrag van € 1.200,00 en buitengerechtelijke incassokosten vorderden, evenals een certificaat op basis van de Brussel I bis-Verordening. De vervoerder heeft erkend dat de passagiers recht hebben op compensatie van € 600,00 per passagier, maar stelde dat deze compensatie reeds was voldaan aan de gemachtigde van de passagiers. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen, waardoor de vervoerder in beginsel gehouden was tot compensatie. Echter, omdat de vervoerder had erkend de hoofdsom te hebben voldaan, werd de vordering tot betaling van de hoofdsom afgewezen. De kantonrechter oordeelde ook dat de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten niet toewijsbaar was, omdat de passagiers onvoldoende bewijs hadden geleverd van de gemaakte kosten. De proceskosten werden toegewezen aan de vervoerder, en de vordering tot afgifte van het certificaat werd afgewezen wegens gebrek aan belang. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 15 februari 2023.