ECLI:NL:RBNHO:2023:1843

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
9572081 \ CV EXPL 21-8158
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en aansprakelijkheid van de luchtvaartmaatschappij

In deze zaak heeft AirHelp Germany GmbH, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, een vordering ingesteld tegen Air Canada, vertegenwoordigd door mr. P. Frühling, wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met Air Canada voor een reis van Amsterdam naar Quito, met een overstap in Toronto en Bogota. Door een vertraging van de vlucht van Toronto naar Bogota miste de passagier haar aansluitende vlucht naar Quito en arriveerde zij pas op 10 december 2019 op haar eindbestemming, met meer dan drie uur vertraging. AirHelp vorderde een schadevergoeding van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de vervoerder aansprakelijk is voor de compensatie, ongeacht of de vlucht door een andere luchtvaartmaatschappij werd uitgevoerd. De vervoerder voerde aan dat de passagier onvoldoende rekening had gehouden met de overstaptijd, maar de kantonrechter oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van de vervoerder is om de minimale overstaptijd in acht te nemen. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken en dat de passagier recht had op compensatie.

De kantonrechter heeft de vordering van AirHelp toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de passagier had moeten aankomen. Daarnaast zijn de proceskosten aan de vervoerder opgelegd, omdat deze ongelijk kreeg. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9572081 \ CV EXPL 21-8158 (RH)
Uitspraakdatum: 1 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
AirHelp Germany GmbH
gevestigd te Berlijn (Duitsland)
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof (Lof Legal Services)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air Canada
gevestigd te Montreal (Canada)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. P. Frühling

1.Het procesverloop

1.1.
AirHelp heeft bij dagvaarding van 1 november 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
AirHelp heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[de passagier] (hierna: de passagier) heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier op 9 december 2019 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Pearson International Airport, Toronto (Canada) en El Dorado International Airport, Bogota (Colombia), naar Mariscal Sucre Airport, Quito (Ecuador). Volgens de planning zou de passagier op 9 december 2019 om 23:15 uur (lokale tijd) aankomen op de eindbestemming.
2.2.
De vlucht van Toronto naar Bogota, met vluchtnummer AC1944 (hierna: de vlucht), is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagier de aansluitende vlucht naar de eindbestemming heeft gemist. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht en op 10 december 2019 om 23:35 uur (lokale tijd) aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagier heeft haar vermeende vorderingsrecht middels cessie overgedragen aan AirHelp.
2.4.
AirHelp heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
AirHelp vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag van betaling;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
AirHelp heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). AirHelp stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de compensatie te voldoen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op het verweer wordt, voor zover relevant, hierna ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder voert primair aan dat hij niet gehouden is de compensatie te voldoen, nu de passagier bij het boeken van de vluchten via boekingsplatform “
Mytrip” onvoldoende rekening heeft gehouden met de minimale overstaptijd op de luchthaven van Bogota. Daarnaast werd de vlucht van Bogota naar Quito volgens de vervoerder uitgevoerd door een andere luchtvaartmaatschappij, te weten Avianca. De kantonrechter overweegt als volgt.
5.3.
In de beschikking van het Hof van 12 november 2020 (C-367/20, ECLI:EU:C:2020:909) is het volgende overwogen: “Wat de vraag betreft wie aansprakelijk is voor de betaling van de compensatie die verschuldigd is in geval van langdurige vertraging bij aankomst van rechtstreeks aansluitende vluchten, zoals die in het hoofdgeding, heeft het Hof verduidelijkt dat elke luchtvaartmaatschappij die ten minste één van deze rechtstreeks aansluitende vluchten heeft uitgevoerd deze compensatie verschuldigd is, ongeacht of de door haar uitgevoerde vlucht al dan niet aan de basis lag van de langdurige vertraging waarmee de passagier op zijn eindbestemming is aangekomen (zie in die zin arrest van 11 juli 2019, České aerolinie, C‑502/18, EU:C:2019:604, punten 20‑26)”.
5.4.
Vast staat dat ten minste een gedeelte van de reis (de vlucht van Amsterdam naar Toronto en van Toronto naar Bogota) feitelijk is uitgevoerd door de vervoerder en dat de vervoerder niet voornemens was de onderhavige vlucht uit te voeren. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de vervoerder - als uitvoerende luchtvaartmaatschappij - aansprakelijk kan worden gehouden voor de compensatie die mogelijk verschuldigd is als gevolg van de vertraging die de passagier tijdens de uitvoering van deze vluchten heeft opgelopen. Voorts wordt overwogen dat de bedoeling van de Verordening is om een hoge en effectieve mate van bescherming van de rechten van passagiers te realiseren. In dat kader is geabstraheerd van contractuele verhoudingen: passagiers die in het bezit zijn van een bevestigde boeking voor een vlucht kunnen ingeval die vlucht is vertraagd die luchtvaartmaatschappij die deze zou uitvoeren aanspreken, ongeacht of zij daarmee rechtstreeks een overeenkomst zijn aangegaan. De luchtvaartmaatschappij kan in voorkomende gevallen vervolgens (op grond van artikel 13 van de Verordening) verhaal zoeken bij de touroperator.
5.5.
Het verweer van de vervoerder dat de passagier bij het boeken van de reis via het boekingsplatform “
Mytrip” rekening had moeten houden met de minimale connectietijd op de luchthaven van Bogota houdt mede gelet op het voorgaande geen stand. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder met zijn verweer miskent dat het niet de passagier, maar de vervoerder is die gehouden is de minimale overstaptijd op de luchthaven in acht te nemen bij het uitvoeren van vluchten. Naar het oordeel van de kantonrechter kan van de passagier, in tegenstelling tot de vervoerder, niet worden verwacht dat zij op de hoogte is van deze minimale overstaptijd, dan wel dat zij gehouden is deze minimale overstaptijd in acht te nemen bij het boeken van haar reis.
5.6.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming te Quito, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in artikel 7 van de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Dit artikel dient volgens het Hof restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Wallentin-Hermann C-549/07).
5.7.
De vervoerder voert in dit verband aan dat de vertraging voor de duur van 25 minuten is veroorzaakt door het ontbreken van twee passagiers wiens bagage reeds was ingecheckt en ingeladen op het vliegtuig. Deze bagage moest uit de romp van het toestel worden gehaald toen duidelijk werd dat de passagiers ontbraken, aldus de vervoerder. De vervoerder heeft ter onderbouwing van zijn verweer de vluchtfiche van de vlucht overgelegd, waaruit volgt dat de vertraging voor de duur van 25 minuten is veroorzaakt door ‘IATA code 85’. Deze code staat volgens de vervoerder voor “
Mandatory Security” en wordt verder uitgelegd als “
RV 1944 delayed due late baggage sequencing”.
5.8.
Wat er ook zij van eventuele buitengewone omstandigheden, vast staat dat de passagier ten opzichte van de oorspronkelijke aankomsttijd met meer dan 24 uur vertraging is aangekomen op de eindbestemming.
5.9.
Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat het in beginsel geen redelijke maatregel is, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. Dit is anders indien er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door haarzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij, of dat het organiseren van een dergelijke alternatieve vlucht voor die laatste een onaanvaardbaar offer betekende gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. Gesteld noch gebleken is dat zich één van deze uitzonderingssituaties voordeed. Nu de vervoerder niet heeft aangevoerd dat het omboeken van de passagier naar de vlucht van 10 december 2019 om 21:30 uur (lokale tijd) ondanks het bovenstaande als een redelijke maatregel dient te worden beschouwd, is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te beperken.
5.10.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente wordt het volgende overwogen. AirHelp heeft de wettelijke rente gevorderd met ingang vanaf “de datum van de vlucht”. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 9 december 2019, zijnde de datum waarop de passagier op de eindbestemming had moeten aankomen.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan AirHelp van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 2019 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van AirHelp tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 119,21;
griffierecht € 332,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter